Ook tweehonderd jaar na zijn dood blijft de beruchte Markies de Sade onze verbeelding tarten. Wie al rode oortjes krijgt van de tuttige Vijftig tinten grijs, kan zich beter onthouden van een verdorven klassieker als De 120 dagen van Sodom. Maar De Sades ijzeren greep reikt verder dan het kruis der wellustigen. Hij prikkelde ook het brein van een rits naoorlogse Franse intellectuelen. Lode Lauwaert, filosoof aan de KU Leuven, spendeerde vijf jaar en een doctoraat aan De Sades impact op de wijsbegeerte, een studie die nu resulteert in een fraaie essaybundel over de duivelse denker. Knack legde hem voor u op de pijnbank.

Lode Lauwaert blijkt om de hoek te wonen, in een dakappartement dat volgestouwd staat met boeken en waar een speelse poes ronddwaalt die naar de naam Becaus luistert. ‘Ja, die naam stamt van voor Jan Becaus’ bekering tot de N-VA. Nu is het te laat om het diertje te herdopen.’ Niet dat Becaus enig gehoor geeft aan haar roepnaam. Te pas en te onpas springt ze op tafel, knaagt aan de voering van mijn jas en raakt zelfs even verstrikt in mijn iPodkabel. Lauwaert sluit haar ten slotte op in een belendend kantoortje waar ze een uur lang haar celstraf met luid gemiauw aanklaagt. Een rebels diertje, een trekje dat ze deelt met Donatien Alphonse François de Sade, beter bekend als de Markies de Sade (1740 -1814), die als geen ander het libertijnse motto ‘Ni dieu, ni maître’ belichaamde. Al in zijn jeugd gold hij als een probleemkind, tegendraads en opstandig, zelfs naar de normen van de arrogante Provençaalse adel die zich van de achttiende eeuw weinig aantrok en feodaal over hun landerijen heerste als was het nog steeds de tiende eeuw. De jonge De Sade werd ondergebracht bij een oom, een abt die het niet zo nauw nam met het celibaat en er een maîtresse op na hield, een vleselijk genoegen dat hij regelmatig aanvulde met lokale hoertjes. Die hypocrisie wekte bij De Sade een viscerale afkeer voor het katholicisme, een dwaalleer die hij in zijn werk met haast satanisch genoegen bestrijdt.

Maar ook het Parijse hof kon bij De Sade op weinig sympathie rekenen. De weigering om zijn huwelijk met Renée-Pélagie de Montreuil, een dochter van de voorzitter van het Parijse Gerechtshof, door de koning te laten inzegenen, werd hem niet in dank afgenomen. Ondanks de bescherming die hij via zijn schoonmoeder – die aanvankelijk bijzonder gefascineerd was door de libertijnse houding van De Sade – genoot, werd hij op drieëntwintigjarige leeftijd voor het eerst kort opgesloten wegens uitspattingen in een bordeel, een celstraf die een lange carrière van gevangenschap zou inluiden. De Sade bleef de grenzen van het fatsoen aftasten. Een prostituee geselen op paaszondag, vrouwelijke deelnemers aan een orgie vergiftigen met het vermeende afrodisiacum Spaanse vlieg, seksueel misbruik van vrouwelijke bedienden… De Sade bleef openlijk solliciteren naar ballingschap en belandde ten slotte in de roemruchte Bastille, waar hij zijn magnum opus De 120 dagen van Sodom op een papierrol neerkrabbelde.

Na de Franse Revolutie genoot hij een korte periode van vrijheid. De Sade sympathiseerde aanvankelijk met de revolutionairen, maar weigerde zich halsstarrig te schikken naar de nieuwe dogma’s. Hij verklaarde zich tegenstander van de doodstraf, werd door zijn bevrijders weer de cel in gegooid, een lot dat hem onder Napoleon opnieuw overkwam. De keizer eiste de arrestatie van de ‘anonieme’ auteur van Justine en Juliette, twee novelles waarin De Sade een haast nietzscheaanse omkering van waarden propageert. Justine wordt als zedig meisje slachtoffer van bandeloze monniken terwijl haar zus Juliette, een naar lichaamsvochten dorstende nymfomane, juist een bijzonder gelukkig en succesvol leven leidt. Beide boeken tekenden finaal De Sades vonnis: de rest van zijn leven spendeerde hij wegkwijnend in een asiel, ver weg van de Parijse beau monde die hem uitgespuwd had.

Dankzij die bizarre levensloop, waarin gevangenschap werd afgewisseld met seksuele uitspattingen, kreeg het oeuvre van De Sade een mythisch aura; verguisd en gecensureerd, en dan weer bejubeld en omgeturnd tot kunst, zoals in Salò van de Italiaanse regisseur Pier Paolo Pasolini, die De Sades De 120 dagen van Sodom omvormde tot een gruwelkabinet waarin het fascisme aan de schandpaal werd genageld. Toch wordt er over het algemeen wat meewarig over De Sade gesproken. Albert Camus noemde hem een saai literator, terwijl hij in zijn essaybundel L’homme revolté wel een uitgebreid hoofdstuk aan De Sades rebellie besteedde. En met die ambigue fascinatie staat Camus niet alleen, zo blijkt uit Lauwaerts boek. Van Pierre Klossowski tot Jacques Lacan – meerdere denkers hebben zich het hoofd gebroken over de wrede fantasmagorieën en De Sades bizarre natuurfilosofie. Terwijl Becaus nog een laatste keer striemend uithaalt en mijn pols openrijt, vraag ik naar Lauwaerts eigen fascinatie. Waarom zou een moderne filosoof zich nog wagen aan De Sade?

Lode Lauwaert: ‘Ja, waarom eigenlijk? De fascinatie voor De Sade kent door de geschiedenis heen een golfbeweging. Ook nu zie je weer een opflakkering, zowel in het werk van Cathérine Millet als recent nog in die waanzinnig populaire cyclus van Vijftig tinten grijs – maar er is ook altijd een onderstroom geweest waarin De Sade gedijde. Vooral de diversiteit aan contexten waarin zijn naam te berde wordt gebracht, valt op. Natuurlijk in de literatuur – Balzac en Baudelaire waren vroege adepten – maar ook in de psychologie, psychiatrie, seksuologie en psychoanalyse. Al in 1886 vermeldde de godfather van de seksuologie, Richard Krafft-Ebing, het sadisme in zijn Psychopathia Sexualis, met als tegenhanger het masochisme, dat op zijn beurt was afgeleid van romancier Leopold von Sacher-Masoch die in zijn novelle Venus im Pelz zijn onstilbaar verlangen naar vernedering verwerkte. De Sade was ook in zwang bij de surrealisten à la Breton, en veel intellectuelen dweepten met de markies als compagnon de route en als wegbereider van de vrije meningsuiting en voorganger in de strijd tegen burgerlijke taboes. Maar vooral in de periode 1947 tot 1967 explodeerde de belangstelling: elke relevante Franse filosoof heeft in die tijd over De Sade geschreven en die belangstelling fascineerde me. Waarom inderdaad? Vanuit seksuologische, psychiatrische hoek kan ik het begrijpen, vanuit het decadentisme van het einde van de negentiende eeuw zeker ook – maar op filosofisch vlak stelt De Sade toch weinig voor? Hoe komt iemand als Klossowski in 1947 een boek te publiceren met de titel De Sade, mijn naaste – let daarbij op de christelijke connotatie. Ik wilde de aantrekkingskracht begrijpen, en ging er daarbij van uit dat het meer was dan een manier om tegen de schenen van de academische elite te schoppen.’

Hebt u, als beginpunt, De Sade herlezen?

LODE LAUWAERT: Dat lijkt een noodzakelijk uitgangspunt, maar er is eenvoudigweg geen doorkomen aan. Niet alleen heeft die man bijzonder veel geschreven, het is ook bijzonder monotoon. Ja, aanvankelijk kijk je nog op van het rariteitenkabinet en die tableaux vivants waar De Sade zo’n meester in is, maar na de zoveelste verkrachting, de zoveelste goorheid, raak je afgevlakt. Sporadisch zitten er wel grappige passages in, zeker als hij enkele seksuele eigenaardigheden beschrijft – ik moet nu denken aan een libertijn die opgewonden raakt door een meisje dat louter op en neer springt tot het zweet van haar lijf gutst, wat leest als pure slapstick – maar meestal is het toch een gortdroge aaneenschakeling van wreedheden. Op meerdere vlakken levert De Sade bandwerk: zijn stijl is machinaal, net als de repetitieve uitspattingen en dat weerspiegelt dan weer de typisch sadeaanse kilheid, de apathie tussen beul en slachtoffer. Het is niet zo dat de libertijn veel genot puurt uit het kwellen van frisse maagden – dat zou, hoe negatief ook, een basisvorm van empathie veronderstellen die bij De Sade afwezig is en zelfs als onethisch wordt beschouwd. Het libertinisme bij De Sade is geen viering van de absolute vrijheid. Natuurlijk: de burgerlijke en moralistische wetten worden absoluut aan de kant geschoven, maar net wanneer die taboes overwonnen lijken, komt De Sade op de proppen met een heel apparaat aan wetten en geboden.

De valt inderdaad tegen. Wie De 120 dagen aanvat, moet zich eerst door tientallen pagina’s regelgeving worstelen, alsof je een kloosterorde binnentreedt. Niet meteen het droombeeld van een lustoord.

LAUWAERT: Je zou het inderdaad niet verwachten maar wat je in De Sades literatuur leest, vertoont veel gelijkenissen met het religieuze leven van de mystici, een lijn die ook getrokken werd door onder meer Georges Bataille en Giorgio Agamben. In de mystiek wordt geëist dat je loskomt van je lichaam, van je aardse verlangens en dat je je ten dienste stelt van een godheid, zo rigoureus dat in een tweede fase ook het verlangen naar god wordt uitgewist. Een absolute verschrompeling van je persoonlijkheid, van al je verlangens, een alles verslindende duisternis wordt dan je deel. Tot je terug neerdaalt en, ontdaan van elke emotie, gewoon het kloosterritme overneemt. Bidden als een automaat – want niet ik bid, dat ego is al lang vernietigd, maar er wordt door mij heen gebeden. Ik ben slechts een instrument van god. Wel, De Sade hanteert dezelfde werkwijze om volstrekte apathie te bereiken. Niet alleen apathie tegenover de ander, maar ook tegenover zichzelf, een radicale destructie van om het even welke betrokkenheid. Absolute onthechting van lijden én geluk, dat is het streefdoel bij De Sade. Wie denkt dat hij aan zijn trekken zal komen in de kastelen van De Sade, heeft het verkeerd voor. Een voorkeur voor rondborstige blondines? Vergeet het! Je moet om het even wie kunnen nemen – schoonmoeder of hond – en daarbij elke begeerte achter je laten.

Apathie, zeker. Maar we kunnen toch moeilijk om het gratuite geweld heen?

LAUWAERT: Wel, de meeste mensen kennen natuurlijk die groteske seksscènes, maar ze vergeten dat De Sade in zijn boeken ook uitweidt over natuurfilosofie, een heel tijdsgebonden stroming, en een soort maffe mengeling van Rousseau en Hobbes. De eerste beweerde dat de mens van nature goed is, de tweede net het omgekeerde: cultuur corrumpeert bij Rousseau terwijl het bij Hobbes net de redding is. Welnu, De Sade gaat akkoord met Rousseau én Hobbes: keer inderdaad terug naar de natuur, maar besef dat die natuur verdorven is, en omhels dat. De natuur is verrot, kwaadaardig en destructief – en daaraan gehoorzaamt de sadist. Door te verkrachten, te moorden, te folteren, vieren ze de natuurwet. Het devies luidt dus: laat uw persoonlijkheid vallen, transcendeer die, en word één met de apathische natuur, zij het niet de natuur zoals in het geitenwollensokkendiscours, maar de grotesk-sadeaanse natuur die zonder onderscheid doodt. Net als de mysticus handelt de sadist niet als persoon, maar handelt de natuurwet door hem of haar. De ene is een gebedsautomaat, de andere een ijskoude geweldautomaat.

Voor alle duidelijkheid: Markies De Sade was geen sadist.

LAUWAERT: Toch wel, zou ik zeggen. Hij heeft gefolterd en beleefde daar tamelijk veel plezier aan. Al moet uiteraard gezegd dat dat niet meer was dan de wrede uitloper van het liederlijke leven aan het hof uit die tijd. Maar er is wel een duidelijk verschil tussen De Sade als persoon en de personages uit zijn literatuur. Die libertijnen zijn niet wat wij nu ‘sadisten’ zouden noemen. Zij moeten in de eerste plaats worden begrepen vanuit de bizarre natuurfilosofie waarover ik het daarnet had. In dat opzicht verschillen zij overigens niet van andere denkers van enkele eeuwen terug. Ontdoe je van de menselijke illusies en word één met wat jezelf overstijgt. Precies dat bindt de Sade, verrassend genoeg, met iemand als Spinoza.

Kunnen we dan niets van de man leren?

LAUWAERT: Als stichtend voorbeeld hoe het niet moet? Ik zou De Sade niet ‘pedagogiseren’, daar zijn andere middelen voor. Ik zou jongeren alvast niet dwingen om De Sade te lezen, tenzij als mentale oefening, om te tonen hoe je je fantasie kunt oprekken, of puur om je doorzettingsvermogen te testen.

Literair noch metafysisch interessant, en toch noemt Roland Barthes net De Sade als een van de auteurs waar hij regelmatig naar teruggrijpt.

LAUWAERT: Behalve Barthes haal ik in mijn boek nog veel denkers aan die hem koesteren, maar Barthes heeft toch de meest fijnzinnige essays over De Sade geschreven. Barthes ziet in het oeuvre van de Markies een voorafspiegeling van het postmodernisme, ondertussen een wat lelijke uitgeholde term. Laten we, om dit te verduidelijken, rudimentair twee klassieke romanvormen onderscheiden: enerzijds de getrapte roman waarin we een herkenbaar begin, midden en slot hebben, met een plot waarin de personages iets tot stand brengen, en anderzijds de ideeënroman waarin de personages drager zijn van een of ander gedachtegoed – vooral Sartre bracht zo zijn filosofie aan de man, wat terzijde een nogal moralistische benadering is van de literatuur en een miskenning van de lezer. Als je een idee wilt overbrengen, schrijf dan een essay. In beide gevallen wordt er expliciet of impliciet een schrijver verondersteld: in het eerste geval de schrijver als betekenisgever, diegene die de verschillende delen onderbrengt in een overkoepelend geheel; in het tweede geval de auteur die een boodschap in de tekst pompt.

Wel, wat Barthes zo interessant vindt aan De Sade is de afwezigheid van de schrijver als componist én moralist. Inhoudelijk is het slechts een constante herhaling van dezelfde horrorscène, een kabbelend beekje, zo monotoon dat geen geschiedenis tot rijping komt. Sades taferelen bouwen op niets voort en leiden tot niets, wat verhindert dat er een betekenisvol geheel ontstaat. Ten tweede is er geen eenduidige onderliggende boodschap. Zijn boeken zijn vaak een allegaartje van seksverhalen, gedichten, parabels, reisverhalen en dan weer een lange opsomming van geboden en reglementen die elkaar tegenspreken. Je kunt uit die potpourri van tekst geen overkoepelende idee distilleren, noch kun je met zekerheid aanwijzen waar de échte De Sade zich bevindt. Barthes vergeleek de caleidoscopische romans van De Sade vaak met de Marokkaanse soeks waar hij zo graag in ronddwaalde: labyrintisch, gedecentraliseerd, onstabiel en veranderlijk… Welnu, de afwezigheid van én een betekenisvol geheel én een overheersende boodschap houdt in dat ook de referentie aan een auteur verdwijnt. Het is precies wanneer De Sade als schrijver op de achtergrond verdwijnt dat zijn literatuur een vroege uiting van het postmoderne denken wordt. Dat denken heeft dus minder met onnozele leuzen als ‘dé waarheid bestaat niet’ te maken, dan met het verdwijnen van de mens als centraal betekenisgevend punt, hier de schrijver markies De Sade als drager van de tekst.

In uw essaybundel laat u ook Maurice Blanchot tot die conclusie komen: De Sade is een postmodern auteur.

LAUWAERT: Blanchot spitst zich toe op De Sades schrijfdwang. In tegenstelling tot de moderne verlichtingsidee dat de mens heer en meester is over zijn schepping, ondergraaft De Sade door zijn ongebreideld en multidisciplinair schrijfgedrag net dat idee van een rationele auteur die alles onder controle heeft. De Sade is onderworpen aan zijn teksten, slaaf geworden van het woord, de taal is autonoom geworden en de mens is weggespoeld.

De Sade was een schrijfautomaat geworden?

LAUWAERT: Ja, die parallel kun je trekken, in navolging van de mystieke gebedsautomaat en de seksverslaafde geweldautomaat was De Sade een doelloos doorratelende schrijfmachine geworden.

Wat doet dat met iemand, zich vijf jaar onderdompelen in De Sade?

LAUWAERT: Ik vond het bijzonder verrijkend. In mijn essaybundel behandel ik zes denkers die studies over De Sade hebben geschreven, auteurs die ik me telkens eigen moest maken. Hoe past Gilles Deleuzes visie op De Sade in zijn groter oeuvre? En als Klossowski het over gnostici heeft, dan heb ik me daarin lange tijd verdiept. Door me te richten op een eerder banale denker als De Sade zijn er voor mij veel onvermoede deuren opengegaan. Omgekeerd hoop ik dat de lezer via deze De Sade-studie ook een mooie introductie krijgt in de naoorlogse Franse filosofie, maar ook in enkele obscure elementen van de populaire cultuur. Zo verwijs ik onder meer naar The Velvet Underground: wanneer Lou Reed over ‘shiny boots of leather’ zingt, heeft hij het over Venus in Furs, de roman van Sacher-Masoch. Of Lacan die zich plots buigt over een scène uit de film El van de Spaanse regisseur Buñuel waarin een vagina wordt dichtgenaaid. Niet meteen iets wat je verwacht bij een serieuze denker.

Letterlijk boeiend. Nooit rare opmerkingen gekregen? De Sade bestuderen aan een katholieke universiteit, dat klinkt als een uitdaging.

LAUWAERT: Wie mij een beetje kent, weet dat ik niet bijzonder snel opgewonden raak door de vraag naar het zijn en niet-zijn bij die of die denker. Filosofie moet, voor mij althans, met de voeten in de aarde staan en ergens over gaan. En naar filosofische maatstaven is De Sade best een aards onderwerp. De meesten toonden wel interesse voor dat bizarre, marginale, afwijkende onderwerp, maar weinigen doen er ook een studie over. Eén keer ben ik in een bibliotheek op de vingers getikt toen ik Klossowski aanvroeg: ‘Je weet toch dat je op een katholieke universiteit zit?’ Maar dat was dan ook de enige keer in vijf jaar. Nee, de universiteit blijft een intellectuele vrijhaven waar ook libertijnse saters, hoe verdorven ook, hun plekje krijgen. En dat is wat mij betreft ook een goede zaak. Een universiteit moet erover waken dat ook over zotte dingen ernstig kan worden nagedacht.

DOOR RODERIK SIX

‘Net als de mysticus handelt de sadist niet als persoon. De ene is een gebedsautomaat, de andere een ijskoude geweldautomaat.’

‘Roland Barthes vergeleek de caleidoscopische romans van De Sade vaak met de Marokkaanse soeks waar hij zo graag in ronddwaalde.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content