Hij was koel, afstandelijk, mensenschuw en een levende legende. Maar Kubrick was vooral ’s werelds grootste filmregisseur.

Bij leven gold Stanley Kubrick (geboren in 1928 in de Bronx, New York; in 1999 overleden in Engeland) als de incarnatie van de regisseur als absolute alleenheerser. Vandaar ook zijn grote fascinatie voor autocratische militaire genieën, van Julius Caesar tot Napoleon.

Talloos zijn de verhalen van de kluizenaar-tiran die zich opsloot in zijn domein St.Albans, ten noorden van Londen, bijna geen mensen zag maar buitensporig communiceerde per telefoon. Hij verafschuwde alles wat zijn verlangen naar totale controle bedreigde, wilde niet dat er sneller werd gereden dan 50 kilometer per uur, vermeed om gefotografeerd te worden, was doodsbang om vermoord te worden (uit schrik voor copycat-moorden – dat hem hetzelfde zou overkomen als de schrijver in “A Clockwork Orange” – liet hij de film in Engeland uit circulatie nemen). Zijn tederheid reserveerde hij voor zijn huisdieren. Hij was een misantroop: toen hij een film maakte over het einde van de wereld – de apocalyptische satire over nucleaire proliferatie, “Dr.Strangelove” – was het om te lachen. En was het personage waar hij het meest voor voelde in heel zijn filmografie geen machine? DeHAL 9000-computer uit “2001: A Space Odyssey” van wie de doodstrijd zo breed werd uitgemeten?

Zijn controle bleef trouwens niet beperkt tot artistieke zaken, zoals assistenten die overal ter wereld de projectie checkten in de bioscopen waar zijn films werden vertoond. Jaren geleden bevond ik me toevallig in het Brussels kantoor van filmverhuurder Warner Bros toen Kubrick zelf belde om meteen de weekendrecettes te kennen van “Barry Lyndon” in de Belgische bioscopen. Toen de coscenarist van “Eyes Wide Shut”, Frederic Raphael, voor ’t eerst het huis van Kubrick bezocht, lag de vloer van de lege biljartzaal vol met Indonesische kranten. Kubrick was even aan het nakijken of de advertenties voor “Full Metal Jacket” even groot waren als contractueel vastgelegd.

Hij was inderdaad commerciëler ingesteld dan van een groot kunstenaar wordt aangenomen – zo hield hij van sterren omdat ze weten wat ze doen maar ook omdat ze de bioscopen doen vollopen.

Van de meest simpele scènes maakte hij tot honderd takes. Dat hij zijn acteurs terroriseerde, bleek geen mythe. Dat kon ik vaststellen toen ik Shelley Duvall in Brussel sprak, waar ze de Robert Altman-film “Popeye” kwam promoten. Aanvankelijk wilde ze niets kwijt over haar nare ervaring bij het draaien van “The Shining”, maar uiteindelijk kwamen de verhalen toch boven en barstte ze in snikken uit. Wat haar vooral hoog zat, was dat meester-manipulator Kubrick zijn dochter de toelating had gegeven om een beeldverslag te maken van de opnamen. Duvall kreeg geen minuut rust of privacy – tussen de afmattende opnamen door duwde dochter Kubrick haar nog eens een camera onder de neus.

Sinds Kubricks plotselinge dood in maart – hij bezweek aan een hartaanval enkele dagen nadat de studiobazen van Warner Bros een afgewerkte kopie te zien kregen van zijn ultieme film “Eyes Wide Shut” – wordt er overal geprobeerd om de geniale maar op het persoonlijk vlak hoogst ongemakkelijke kunstenaar heilig te verklaren. Hij zou helemaal geen maniak zijn, maar een liefhebbende echtgenoot en vader, genereus, schuchter en hooguit wat zonderling (wat wil je, al die jaren in Engeland!). Jawel, de koele superregisseur koesterde zelfs vaderlijke gevoelens voor het echtpaar Kidman-Cruise dat hij negentien maanden in de Engelse Pinewood-studio’s gegijzeld hield, terwijl Hollywoods machtigste stel zich deemoedig aan de meester onderwierp en menig lucratief aanbod aan zijn neus zag voorbijgaan. Opnamen waar maar geen eind aan kwam, reshoots, acteurs die ontslagen of vervangen werden ( Harvey Keitel, Jennifer Jason Leigh) omdat er voor hen ook nog een leven was buiten Kubrick, het wordt nu allemaal met de mantel der liefde bedekt.

Om helemaal eerlijk te zijn, ik hoor liever de vroegere versie. Ik geloof gewoon niet dat je zo’n monumentaal oeuvre nalaat door aardig, vaderlijk en welwillend te zijn.

De nalatenschap van de gewezen fotograaf van Look-magazine bestaat uit dertien films, waarvan hij er zelf drie verloochent. “You don’t ever want to see those”, zegt hij tegen Raphael over zijn eerste proeven achter de camera, de B-films “Fear and Desire” uit 1953 (mooie titel overigens, perfect toepasselijk op Kubricks finale opus) en “Killer’s Kiss” uit 1955.

Ook zijn eerste superproductie “Spartacus” (1960) vond geen genade in zijn ogen, ofschoon het een van de weinige spektakels is over de Romeinse tijd die classici weten te waarderen. Kubrick voelde zich ellendig tijdens de opname. Hij verving als jonge regisseur de door Kirk Douglas aan de dijk gezette veteraan Anthony Mann en de rest van de beroemde cast bekeek hem vanuit de hoogte. Hij zou nooit meer een slaaf van het studiosysteem zijn. Hij vluchtte weg uit Amerika (ook al om de censuur te omzeilen voor zijn volgende project, de Nabokov-verfilming “Lolita” uit 1962) en vestigde zich in Engeland. Daar verwierf hij een unieke reputatie en machtspositie (totaal onafhankelijk van het studiosysteem) en regisseerde en produceerde er met almaar grotere tussenpozen zijn kanjers van films – in de afgelopen vijfendertig jaar maakte hij er slechts zes.

Films die inhoudelijk en verhalend weinig met elkaar gemeen hebben – op het eerste gezicht althans, want er zijn wel enkele thema’s die in allerlei toonaarden terugkeren, zoals zijn fascinatie voor dood en geweld, macht, paranoïa en manipulatie. Het is alsof Kubrick in elk genre de definitieve film wilde maken: de zwarte komedie over de bewapeningswedloop “Dr.Strangelove: Or How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb” (1964); de mystieke SF-saga “2001: A Space Odyssey” (1968); de grimmige fabel over de bestrijding van ultrageweld “A Clockwork Orange” (zijn meest controversiële film, uit 1971); het adembenemend mooie kostuumdrama “Barry Lyndon” (1975); de metafysische horrorprent “The Shining” (1980); het Vietnam-epos “Full Metal Jacket” (1987); en nu het seksueel psychodrama (“Eyes Wide Shut”).

Ze zijn onmiskenbaar geregisseerd door dezelfde man met een unieke, ijzersterke cinematografische visie waarvan hij nooit afwijkt, en ze leveren keer op keer beelden op die voor altijd op het netvlies gegrift staan. Magistraal is de wijze waarop hij de filmische ruimte verkent. “A Space Odyssey”: het zou ook de definitie van zijn mise-en-scène kunnen zijn. Elke ruimte, elk milieu, elk verhaal wordt door Kubrick dwingend naar zijn hand gezet. Hij is het sterkste voorbeeld van de regisseur die telkens weer zijn eigen wereld schept, ongeacht de tijd, de locatie en de dramatiek. Voor “Full Metal Jacket” ging hij niet naar Vietnam, maar bracht hij Zuidoost-Azië naar zijn achtertuin. Het zijn mentale werelden die Kubrick verkent, en daarvoor hoef je ook niet naar een ver continent te reizen.

Laatst zag ik opnieuw het antioorlogsdrama “Paths of Glory” (1957), onthutst door een van de laatste scènes waarin de camera genadeloos inrijdt op de terdoodveroordeelde soldaten aan de executiepaal – precies dezelfde beweging uit de finale van “2001” waarin de camera inrijdt op de in de Louis XVI-kamer gestrande monoliet, tot het beeld gitzwart wordt, de film opgelost lijkt in de kosmos.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content