De nieuwe regeringen en excellenties kunnen ook van het straathoekwerk leren.

Ze zijn nu met 63 jonge mannen en 32 jonge vrouwen. In de zogenaamde probleemwijken van een aantal Vlaamse steden en in Brussel hangen zij doelbewust rond in parken, jeugdhuizen, prostitutiekamertjes, cafés en vooral gewoon op straat. Want het is daar dat de 95 straathoekwerkers contact hebben met hun ruim 5000 gasten: maatschappelijk kwetsbare jongeren, drugsgebruikers, prostitué(e)s, thuislozen, hooligans en dergelijke meer. Voor hen is de straathoekwerker vaak de enige met wie zij buiten hun eigen kringetje nog contact hebben.

Zo hadden 2391 gasten in Vlaanderen en Brussel vorig jaar welgeteld 34.199 (geregistreerde) contacten met 47 straathoekwerkers. Een gemiddelde dus van amper 14,3 contacten per gast. Volgens het jongste jaarverslag van het Vlaams Straathoekwerk Overleg (Vlastrov) – sinds kort een afdeling van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk – is dit “relatief lage gemiddelde gemakkelijk te verklaren door het feit dat er opnieuw heel wat pas startende werkers meededen aan de registratie en aan de inhaalbeweging die heel wat projecten moesten maken”.

Straathoekwerk raakt immers zelf moeilijk uit de marginaliteit. Niettegenstaande het aantal straathoekwerkers de voorbije twee jaar opliep van 76 naar 95. De meeste (72) straathoekwerkers werken rechtstreeks of via een privé-organisatie voor de gemeenten. Binnenlandse Zaken blijft via de Samenlevingscontracten voor meer dan de helft (55) de belangrijkste betaalmeester.

Zowel de federale als de lokale overheden denken soms dat het volstaat enkele straathoekwerkers uit te sturen om overlast of onveiligheid weg te werken. Maar straathoekwerkers zijn geen “flikken in schaapsvacht”, hoe graag gerecht en politie dat ook zouden willen. Straathoekwerkers zijn evenmin verkapte missionarissen. Integendeel. Van straathoekwerkers wordt verwacht dat zij de levenswijze van hun vaak gemarginaliseerde gasten aanvaarden zonder zichzelf te verliezen. Dat zij met andere woorden de afstandelijke betrokkenheid van de antropoloog combineren met de hulpvaardigheid van de welzijnswerker, die oplossingen aanreikt maar ze nooit opdringt.

Om al deze redenen luisteren de betrokken overheden niet zo graag naar de straathoekwerkers. Een grootstedelijk beleid, zoals het tijdens deze regeringsvormingen nog maar eens ter sprake komt, vergt meer dan zonale veiligheidsplannen. Een grootstedelijk beleid vergt ook meer dan de alom gepropageerde community policing. Wie zei ooit dat een samenleving haar ware gelaat toont in de zorg die zij besteedt aan haar minderheden, lees aan al wie zij op- of uitsluit?

NIET MIS TE VERSTAAN

Vergeleken bij 1996 werkten aan de jongste (anonieme) registratie minder straathoekwerkers mee (47 in plaats van 54) maar werden er in 1998 wel meer gasten opgetekend (2391 in plaats van 1470). Opvallend daarbij is de gevoelige stijging van het aantal vrouwen. Bijna één vierde van de gasten met wie straathoekwerkers nu in contact komen zijn vrouwen. Een paar jaar geleden was dat amper één zesde. Van alle gasten is één op vijf minderjarig. Opmerkelijk genoeg waren zelfs 36 geregistreerden jonger dan elf. Het gaat om kinderen van drugsgebruikers en prostituees maar ook om jongens en meisjes die met oudere gasten optrekken. “Les Misérables” en “Oliver Twist” hebben hun actualiteitswaarde nog niet verloren.

De meeste gasten (1116 = 46,6 procent) zijn nog steeds van Belgische afkomst of meestal in België geboren Marokkanen (407 = 17,02 procent) en Turken (355 = 14,85 procent). Opvallend is verder dat het aantal Oost-Europeanen (139 = 5,81 procent) met wie de straathoekwerkers in Vlaanderen en Brussel te maken hebben in twee jaar is verdubbeld. Een interessant gegeven voor de nieuwe ministers van Binnen- en Buitenlandse Zaken.

De nieuwe Vlaamse regering van haar kant moet weten dat 520 (27 procent) van de geregistreerde gasten nog schoolplichtig zijn. Of het nu avond-, dag- of deeltijds onderwijs betreft of jongeren met een leercontract. Meteen rijst ook de vraag of de scholen probleemjongeren niet verder marginaliseren: zeker als de school en haar leerkrachten zich gedragen als exponenten van een samenleving waar veel van die jongeren allang geen boodschap meer aan hebben. Precies daarom gaan die jongeren hun leerkrachten soms te lijf. Voorbeelden daarvan worden bijna alledaags.

Ondanks het grote aantal onbekenden (41,15 procent) kan uit de registratie toch opgemaakt worden dat heel wat gasten op een of andere manier in aanraking komen met het gerecht. Ze werden ooit veroordeeld (20 procent), of hun zaak is hangende (12 procent), of ze kregen andere maatregelen (6 procent) opgelegd. Ook in dit opzicht is hun maatschappelijke situatie dus onzeker. Wat er met de gasten echt fout loopt, valt het best op te maken uit het aantal geregistreerde tussenkomsten in hun verschillende leefgebieden. De meeste acties betreffen nog steeds drugsgebruik, relatiemoeilijkheden en tijdsbesteding (zie tabel).

Hoewel de straathoekwerkers niet verplicht zijn het drugsgebruik van hun gasten in kaart te brengen, blijft het merkwaardig welk drugsgebruik de straathoekwerkers enerzijds en de gebruikers anderzijds als problematisch ervaren. Het drinken, slikken of spuiten van voorgeschreven methadon ter vervanging van heroïne blijkt veeleer voor bepaalde gasten een probleem te zijn – en minder voor de straathoekwerkers. Terwijl de gasten het slikken van XTC minder als een probleem ervaren. Bij de geregistreerde middelen scoren heroïne, cocaïne, alcohol en cannabis nog altijd het hoogst. Ongeacht de reeds tolerantere richtlijn over “het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen” die minister van Justitie Tony Van Parys (CVP) en de vijf procureurs-generaal bij de hoven van beroep in 1998 ondertekenden.

Net als toen pleit Vlastrov voor (nog) duidelijker begripsomschrijvingen en voor een realistischer beleid ten aanzien van de minderjarigen, op wie de richtlijn van ’98 niet van toepassing is terwijl net in die groep veel problemen zijn. De minderjarigen behoren evenwel niet tot de bevoegdheid van de minister van Justitie maar van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, verantwoordelijk voor de Bijzondere Jeugdbijstand.

Het is trouwens de vraag hoe de VLD, de SP, de VU en Agalev hun standpunten over drugsgebruik tijdens de federale en Vlaamse regeringsvorming zullen kunnen verzoenen. Want ook de aangekondigde grootstedelijke verfraaiing kan niet los worden gezien van een efficiënt drugsbeleid. Net zoals ook stadsvernieuwing niet kan zonder een vernieuwde aanpak van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). Daarover hebben de straathoekwerkers zowel in Vlaanderen en Brussel als in Wallonië wel het een en ander te melden. In zijn jaarverslag publiceert het Vlaams Straathoekwerk Overleg de resultaten van de brainstorming die het met zijn Waalse tegenhanger hield in opdracht van de toenmalige staatssecretaris voor Veiligheid en Maatschappelijke Integratie Jan Peeters (SP). En ook deze signalen zijn niet mis te verstaan.

DOELSTELLINGEN HERDEFINIEREN

Opvallend is het toenemend aantal gasten (783 = 32,75 procent) die geen eigen inkomen hebben. Zij leven op kosten van hun familie, partner of ex-partner of zijn student. Verder leven veel gasten van een ziekte- of invaliditeitsuitkering (5,10 procent), van een werklozenvergoeding (12,25 procent) of van het OCMW (13,43 procent). Uit het onderzoek dat Vlastrov en zijn Waalse evenknie in opdracht van staatssecretaris Peeters uitvoerden, blijkt dat de meeste OCMW’s zodanig verambtelijkt en onderbemand zijn dat de personeelsleden en zeker de maatschappelijke werkers hun doelstellingen het best eens herdefiniëren: “Het gaat om het welzijn van de cliënt, niet om de financieel gezonde basis van het OCMW (…)” Of zoals een straathoekwerker het zegt: “Dit geldt niet voor het OCMW alleen, maar ook voor de VDAB, de vakbond, het ziekenfonds: ons publiek is daar totaal niet welkom, gasten worden er constant van het kastje naar de muur gestuurd. Hoe vaak zie je niet dat die instellingen eigenlijk aan sociale hulpverlening doen voor mensen die het niet direct nodig hebben, of die op een bepaalde manier toch aangepast zijn. En ja, dan komen ze af met hun modellekes. Zo’n sociaal assistent zie je dan uitdrukkelijk niét luisteren naar de gast, maar moeite doen om zijn model, zijn interpretatie daarop te plakken.”

Vandaar nog eens de suggestie die ook al in “Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 1996” werd geformuleerd: “Meer dan nu zullen OCMW’s (…) zich op een heel andere wijze moeten organiseren en hun personeelsomkadering dermate moeten aanpassen dat ze een (openbare) sociale voorziening met een menselijk gelaat kunnen zijn. Van het personeel zelf veronderstelt dit een minder administratieve opstelling, een grote beschikbaarheid en een optreden dat hen erg kwetsbaar maakt…” Vandaar ook de vraag om, naar Londens voorbeeld, afgevaardigden van het OCMW enkele dagen per week met straathoekwerkers op pad te sturen. Zo kunnen elementaire formaliteiten “op de nulde lijn” besproken of zelfs afgehandeld worden vooraleer de “gasten” met de eerstelijnshulp in contact komen. Dit soort “antennes” kan zeer nuttig zijn, als het maar geen afkooksel wordt van het OCMW: ” s’ils ne reproduisent pas le CPAS“, zoals een andere straathoekwerker opmerkt. Want wat voor justitie en politie geldt, geldt ook voor het OCMW: dit soort contacten heeft enkel zin als de OCMW-medewerkers, zoals de straathoekwerkers, te midden van hun doelgroep staan en bereid zijn naar iedereen te luisteren en niemand uit te sluiten.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content