‘Het vuur brandt weer’

© GF

Wat hebben wij gedaan met het vuur dat Prometheus van de goden stal? Beangstigend weinig, vindt Jeroen Olyslaegers, die met Jan Fabre een bewerking maakte van de toneelklassieker van Aeschylos. ‘We kunnen niet meer ondubbelzinnig in helden geloven. We blussen ze met ratio en ironie. Maar het verlangen keert terug.’

Oké, even met de bunsenbrander over de stoppels op ons geheugen. Griekse mythologie, eerste middelbaar? Vuur! De Griekse mythologische held Prometheus stal het vuur van de goden en gaf het aan de mensen. Zijn daad van verzet tegen de oppermacht werd gruwelijk bestraft: hij werd vastgeketend aan een rots, en zijn lever werd uit zijn lichaam gepikt door een arend. Telkens weer: elke nacht groeide zijn lever weer aan, elke dag opnieuw kwam de arend langs. Een foltering tot in de eeuwigheid.

De vraag is nu: wat hebben wij, bange mensen, met zijn duur verkregen geschenk aangevangen? We versmoren het vuur, blussen onze verlangens, verzekeren onze angsten. Met Prometheus: landschap II lanceren Jan Fabre en tekstschrijver Jeroen Olyslaegers een oproep om het vuur in ons weer aan te wakkeren.

Januari 2011. Er is veel schoon volk op de wereldpremière van Prometheus in New Jersey, afgelopen januari. Het Alexander Kasser Theater, verbonden aan de Montclair University, is the place to be voor de New Yorkse avant-garde, met onder anderen zangeres Björk en choreograaf Bill T. Jones in het publiek. Op de scène? Een in boeien geslagen man. Twee performers heffen een klaagzang aan, een tekst van Fabre. Waar is de held gebleven die onze wereld in vuur en vlam zet? Het wordt tot twaalf keer toe gevraagd. Dan gaat het voordoek op: tegen een achtergrond van licht en vuur hangt een man in touwen aan een Sint-Andrieskruis: Prometheus. Na het lamento van Fabre klinkt Olyslaegers’ tekst als een donderslag bij de bliksem van Zeus zelve. De hele Olympos komt Prometheus schouwen. Mensen in religieuze klederdracht, die doen denken aan amish en chassidische joden, passeren de revue. Vuurtjes worden geblust met brandblusapparaten, koppen gaan in emmers zand. Na de voorstelling komen sommige toeschouwers Fabre bedanken. Noemen zijn Prometheus een pleidooi tegen een verrechtsende samenleving waarin de politiek uit angst voor terreur de vrijheid aan banden legt, waar religie met haar benepen regeltjes seksuele verlangens blust. De recensenten reageren verdeeld: The New York Times is giftig, heeft het vooral over het naakt op de scène, en over de figuur Fabre, die Europeaan die hen eens avant-garde zal komen oplepelen. The Village Voice is wel bijzonder lovend, en schrijft: ‘Dit is geen stuk voor lafaards.’

Even terugspoelen naar 1989. Toen vertaalde Tom Blokdijk voor theatergroep Hollandia Prometheus, de op de mythe gebaseerde toneelklassieker van Aeschylos. Het zou Johan Simons’ eerste regie van een klassieker worden. Tot dan toe had hij alleen nieuw geschreven of hedendaagse stukken gebracht. Maar iets in deze mythologische held fascineerde hem, vervulde hem van een eeuwenoud en hedendaags verlangen: de rebellie, het verzet tegen de gevestigde orde. De voorstelling speelde op locatie in een autosloperij annex oude verffabriek waar ook blauwsel voor wasmiddel werd aangemaakt. De muren kleurden koningsblauw, maar publiek en spelers zaten tussen de autowrakken. ‘Het idee was: als Prometheus de grondslag van de menselijke beschaving heeft gelegd, dan laten wij de wrakstukken van diezelfde beschaving zien’, herinnert Tom Blokdijk zich.

Blokdijk zou uitgroeien tot een veelgevraagd dramaturg en tekstbewerker met een eigengereide kijk op de kunde en kunst van het bewerken. In 2006 werd hij daarvoor bekroond met de Prosceniumprijs. Wij legden ’s mans opvattingen voor aan Jeroen Olyslaegers, die op verzoek van Jan Fabre Prometheus radicaal naar zijn hand zette.

‘Prometheus is het archetype van de held die in opstand komt tegen de gevestigde orde.’ (Tom Blokdijk)

‘Tijdens een van onze eerste gesprekken vroeg Jan me: “Wie vind jij vandaag een held?” Ik kon tot mijn schaamte op geen enkele naam komen’, vertelt Olyslaegers. ‘We leven in een tijd van slachtoffers, zij krijgen alle spreekrecht. Helden kennen we niet meer. We zijn kinderen van het postmodernisme. We hebben mensen die het sarcasme beheersen bewonderd. Zij die de ironie als stijl gebruiken bejubeld. We kunnen niet meer ondubbelzinnig in helden geloven. We blussen ze met ratio en ironie, noemen ze opportunisten met een verborgen agenda, of sprookjesfiguren die alleen voorkomen in fantasyromans.’

‘Maar helden bestaan wel degelijk nog. Misschien is Julian Assange van WikiLeaks wel de Prometheus van onze tijd. Een figuur die wordt opgejaagd vanwege zijn idee over de samenleving. Ze proberen hem nu aan de rots te boeien als een dief, maar dat was Prometheus ook toen hij het vuur stal. Het vuur is nu informatie geworden, informatie die de machtsinstanties bewust voor ons achterhouden. En dat in een zogenaamde open democratische samenleving.’

‘Wat wij een klassieker noemen, werd geschreven voor een bepaalde situatie in een bepaalde tijd. Die heeft dus niet meer hetzelfde effect op ons, mensen, in onze tijd. Het is belangrijk om een klassieker in relatie tot ons concrete leven te zien. Zo wordt die ook van betekenis voor het nu. En daar probeer je als toneelbewerker bij te helpen.’ (Tom Blokdijk)

Olyslaegers is de laatste jaren een grote liefde gaan opvatten voor de oude Grieken en hun mythologie als een manier van omgaan met de werkelijkheid. ‘Voordat ik deze Prometheus kon schrijven, moest ik die godenwereld geloven om ‘m dan te kunnen zien. Ik kan me best voorstellen dat sommige mensen dat naïef of escapistisch vinden, maar als er één samenleving getuigt van een grenzeloos escapisme, dan is het wel de onze. Ik ben ons hedendaagse denken beu. Hoe alle grote problemen onopgelost blijven, omdat we alleen maar aan kortetermijndenken doen. Waar de mythes verleden, heden en toekomst verbinden, hebben wij vanaf de twintigste eeuw die draad doorgeknipt, zijn we van dag tot dag gaan leven. De opwarming van de aarde, de economische crisis, ons Belgische politieke immobilisme: het kortetermijndenken heeft zijn absolute houdbaarheidsgrens bereikt.’

‘Met mijn tekst heb ik de draad tussen verleden, heden en toekomst willen herstellen. Aeschylos’ overgeleverde toneeltekst – die op zijn beurt teruggaat op de Theogonie van Hesiodus – heb ik gebruikt als blauwdruk. Waar Aeschylos eindigt met Prometheus die zijn straf krijgt, vertel ik het verhaal verder. Prometheus krijgt aan zijn rots ‘ziekenbezoek’ van de voltallige Olympos: Hephaistos, Athena, Dionysos, en met de onzichtbare oppergod Zeus op de achtergrond. Our supreme leader wordt hij genoemd.’

‘Wees niet bang. Delf maar in die goudmijn die elke klassieker is. Misschien ontdek je iets wat niemand anders zag.’ (Tom Blokdijk)

Olyslaegers: ‘De stukken van Aeschylos werden opgevoerd in de kern van de macht, de polis. Terwijl we nu in een tijd leven waarin we moeten verdedigen dat er zoiets bestaat als kunst. We zijn, om het met een populaire term te zeggen, neveneffecten geworden in een wereld van vraag en aanbod. En dan is Prometheus een mogelijk antigif. Religie die ons met angst verlamt, politieke systemen die ons platleggen. We noemen het beschaving dat er in België nog geen revolutie is uitgebroken; ik noem het onverschilligheid. Terwijl we bang roepen dat de wereld in brand staat, is de pijnlijke waarheid dat we ons innerlijke vuur doven.’

‘Ondanks alle mogelijkheden waarover we beschikken, hebben we ons overgegeven aan een virus dat onze blik alleen maar vernauwt: we kijken naar dezelfde tv-kanalen, shoppen in dezelfde winkels, hebben dezelfde angsten en verlangens, maken dezelfde kunst. Misschien is het niet slecht om af en toe radicaal andere gebieden te betreden. Door bijvoorbeeld eens De drie musketiers te bewerken. Het is tijd voor een nieuwe renaissance. Die is er op dit moment alleen in de wetenschap. De beelden van de Hubbletelescoop, een nieuw organisme in een meer, het denken op kwantumniveau. Wetenschappers dwingen zichzelf met hun ontdekkingen voortdurend om de wereld ter discussie te stellen. Daarmee vergeleken is het gros van de kunstenaars, dat vanuit een gemaskeerde zekerheid theater maakt of boeken schrijft, toch maar een saaie boel.’

‘Klassiekers worden er niet slechter van in velerlei vormen geïnterpreteerd te worden. Als een voorstelling nergens naar lijkt, is het gewoon een slechte voorstelling. Dat doet geen enkele afbreuk aan het origineel. Laten we ons geen zorgen maken om die klassiekers. Ze kunnen heus wel tegen een stootje.’ (Tom Blokdijk)

Olyslaegers bewerkte de afgelopen jaren diverse klassiekers, zoals de schelmenroman Don Quichot en Emily Bröntes romantische Woeste hoogten (voor theater Artemis). ‘Ik hou ervan me met klassiekers te meten: hoe verhoud ik me als hedendaagse mens tegenover die materie? Ik ben niet geïnteresseerd in een getrouwe vertaling, daar hebben theatermakers mij niet voor nodig. Ik beschouw een bewerking als variaties brengen op een bepaald thema, zoals een jazzmuzikant dat doet. Jan had me gevraagd om meteen in het Engels te schrijven. Dat had ik nooit eerder gedaan. Opeens was ik mijn kompas kwijt, dat heeft me enorm geprikkeld. De ironie is dat ik mijn tekst geschreven heb als een sneuveltekst. Ik ging ervan uit dat Jan nog veel zou knippen of veranderen, maar hij is op een bijna ouderwets respectvolle manier met mijn tekst omgegaan.’

‘Als je een klassieker op het podium brengt, moet er een innerlijke noodzaak zijn waarom je dat doet, zo niet blijf je er beter af. Je moet op intellectueel en emotioneel niveau respect voor die klassieker opbrengen. Maar het idee dat respect betekent Hamlet spelen “zoals het oorspronkelijk werd geschreven en opgevoerd” is dwaas en naïef. Eigenlijk bedoelt men dan: volgens de burgerlijke negentiende-eeuwse traditie. Dat is niet Hamlet ten tijde van Shakespeare. In het Londense theater The Globe werd geneukt, geboerd, gezopen. Je wint geen bloemen of kransen met respect of – voor wat het waard is – disrespect, je moet iets te zeggen hebben.’

‘Ik ben enorm gefascineerd door de schilder Sandro Botticelli. Toen die de Primavera schilderde, ging hij ervan uit dat zijn publiek doorheen zijn schilderij de lente voelde. Dat is kunst gebaseerd op transformatie. Het schilderij als spiritueel portaal naar verbondenheid met een diepere werkelijkheid. Dat vind ik superradicaal! Dat heeft niets te maken met negentiende-eeuws respect, evenmin met de hemelbestormers van de avant-garde, kunst heeft er een totaal andere inzet: het gaat over de ziel. Daarover wil ik weleens een discussie horen in de kunsten! Maar daarvoor nemen noch de traditionalisten, noch de heiligehuisjesbestormers de kunst ernstig genoeg.’

Of Fabre heilige huisjes bestormt, dan wel een spiritueel portaal openzet? Olyslaegers lacht. ‘Ik weet dat de appreciatie voor Jan in golfbewegingen gaat. Maar ik weet ook dat toen ik als zestienjarige voor het eerst werk van hem zag, dat als een bevrijding aanvoelde. Dat was zoiets als de eerste punkplaat die ik hoorde. De figuur van Fabre is verstrengeld met zijn werk, hij heeft rond zich een eigen mythologie gecreëerd. Ik bewonder dat. Elke daad met de grote V van Verbeelding is een daad van verzet. Er zijn genoeg nine to five-kunstenaars.’

‘Hoeveel mensen weten nog dat Shakespeare ‘King Lear’ schreef op het moment dat de toenmalige Engelse koning bezig was zijn tweede zoon uit te huwelijken en er in de nasleep van Bloody Mary angst heerste voor opnieuw een huwelijk met een katholiek wicht? Niemand. Maar is dat voor ons nog relevant?’ (Tom Blokdijk)

Olyslaegers: ‘We hebben opnieuw nood aan een revolutie. Waarom staan de Belgische politici zo weigerachtig tegenover nieuwe verkiezingen? Omdat ze weten dat wij weten dat we voor het lapje gehouden worden, dat er al jarenlang een mentale staatsgreep aan de gang is die geen rekening houdt met de kiezer en die het land verdeelt. Mijn vader was binnenhuisarchitect van opleiding. In de crisis van de jaren tachtig heeft hij zijn job verloren, en moest hij gaan stempelen. Schaamtelijk vond hij dat. Vanuit ons huis kon je het stempellokaal zien, hij wachtte tot er geen volk stond om te gaan. Ondertussen hoorden we op tv Wilfried Martens en José Happart discussiëren over de communautaire kwestie. We zijn 25 jaar later, ik heb een zoon van 15. We zitten volop in economische crisis en wéér wordt die communautaire kaart getrokken. We hebben niets geleerd. Politici hebben altijd maar op korte termijn gedacht, tot aan de volgende verkiezingen – want dat is het belangrijkste.’

‘We moeten durven het vuur aan de lont te steken. Er mag wel eens een volksraadpleging komen over het al dan niet voortbestaan van België. Gelijk wat de uitkomst is, die durf moeten we hebben. Als er nu weer verkiezingen komen, dan scheur ik mijn oproepbrief aan stukken. Dat is geen apolitieke houding, het is de meest politieke daad die je kunt stellen. Ik ben niet tegen België, niet tegen Vlaanderen, maar wel tegen elke regeringsvorm die weigert op lange termijn te denken.’

‘Maar je voelt dat er iets staat te gebeuren, dat er iets aan het veranderen is. Fabre ziet elk jaar enorm veel jonge gasten van overal ter wereld passeren tijdens audities. Hij zegt dat het bij jonge mensen voelbaar is: dat verlangen naar revolutie, het opnieuw mogen geloven in helden. Het vuur wordt weer aangestoken. Prometheus lijdt niet voor niets. Kijk naar Egypte, Tunesië, Algerije: het vuur brandt weer.’

INFO: WWW.TROUBLEYN.BE

DOOR LIV LAVEYNE

‘Terwijl we bang roepen dat de wereld in brand staat, is de pijnlijke waarheid dat we ons innerlijke vuur doven.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content