Het Vlaamse zorgenkind

JEUGDHULPVERLENING Nogal wat instanties hebben de neiging om problemen meteen te labelen en er dan een pasklare oplossing voor aan te reiken. © FOTO'S LIES WILLAERT

Steeds meer Vlaamse jongeren komen in de hulpverlening terecht. Soms omdat zij of hun ouders erom vragen, soms omdat het hen wordt opgedrongen. En hoe meer inspanningen men levert om al die tieners uit de Bijzondere Jeugdzorg te houden, hoe groter de instroom wordt.

Twintig procent van de jongeren heeft problemen die hun functioneren en ontwikkeling hypothekeren’, zegt kinder- en jeugdpsychiater Dirk Deboutte (Universiteit Antwerpen en UGent). ‘Dat gaat van ontwikkelingsstoornissen tot gedragsproblemen, angsten en depressies. Bij de helft van hen groeien die problemen er niet uit.’ Toch komt ‘maar’ vijf procent van de Vlaamse kinderen en jongeren in de hulpverlening terecht. Maar dat betekent nog niet dat er geen reden is tot ongerustheid. Want het aantal jongeren in de Bijzondere Jeugdzorg is tussen 2004 en 2009 met 7000 toegenomen tot meer dan 24.000. In de psychiatrie werden in 2006 meer dan 4200 minderjarigen opgenomen. Dat er geen recentere cijfers voorhanden zijn, is tekenend voor het nijpende gebrek aan objectieve gegevens over de Vlaamse jeugdhulpverlening.

Reden genoeg voor het Vlaams Parlement om een speciale commissie Jeugdzorg in het leven te roepen. Sinds oktober 2010 is daar al een hele rist hulpverleners, academici en andere specialisten de revue gepasseerd. Met allemaal hun eigen klachten, voorstellen en ideeën. ‘Toch hebben we de voorbije maanden vaak hetzelfde geluid gehoord. Zowel van mensen uit het werkveld als van academici’, zegt Vlaams Parlementslid John Crombez (SP.A). ‘Het belangrijkste is dat de verschillende spelers in de sector het belang van de jongeren eindelijk boven dat van hun koepels en directies moeten plaatsen. Want een van de grote fouten uit het verleden is dat de bestaande structuren nooit ter discussie zijn gesteld.’

Tegen Pasen zou de commissie een aantal conclusies op papier moeten zetten, waarmee Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen (CD&V) dan aan de slag kan. Maar veel sprekers hebben weinig hoop dat er daadwerkelijk iets zal veranderen. Al was het maar omdat er in 1999 al eens zo’n parlementaire commissie aan het werk was, die grosso modo bij dezelfde pijnpunten uitkwam. Wel is sindsdien de Integrale Jeugdhulp opgestart met als doel de verschillende jeugdhulpsectoren beter op elkaar af te stemmen. Mieke Vogels (Groen!), die tussen 1999 en 2003 als Vlaams minister van Welzijn bevoegd was voor de jeugdzorg, zit nu als oppositielid in de commissie. ‘Op papier was de Integrale Jeugdhulp een mooi en nobel concept’, zegt ze. ‘Maar het is tot een logge, onrealistische procedure verworden. We zijn er dus nog op achteruitgegaan en dat levert op het terrein heel wat frustraties op. Want aan de hulpverleners ligt het niet. Het is vooral de top van de betrokken administraties die niet meewil, en dat hebben we destijds enorm onderschat.’

Ondertussen laait de discussie over de aanpak van problematische jongeren geregeld in alle hevigheid op. Meestal naar aanleiding van fatale incidenten zoals de moorddadige tocht van Hans Van Themsche door Antwerpen of de steekpartij die Joe Van Holsbeeck het leven kostte. Dan wordt elke expert die Vlaanderen rijk is erbij gehaald om zijn licht over de zaak te laten schijnen. En altijd komt er dan wel weer iemand aanzetten met een pleidooi voor een drastische aanpak. Bootcamps naar Amerikaans model, bijvoorbeeld. Of een strafkamp bij het leger, zoals Kamerlid David Geerts (SP.A) onlangs nog voorstelde. ‘Laat ze daar maar een tijd sudderen’, zei hij. ‘Dat ze opnieuw leren wat structuur is. Dat ze weten wat het is om ’s ochtends te moeten opstaan en aan de slag te gaan.’

Dat de jeugdcriminaliteit in Vlaanderen niet opvallend toeneemt, wordt daarbij vlotjes aan de kant geschoven. In 2008 werden 46.678 misdrijven door minderjarigen bij de jeugdparketten aangemeld. Maar een klein deel daarvan waren ernstige feiten; in de meeste gevallen ging het om alle mogelijke vormen van balorig pubergedrag. ‘De grootste groep jeugdige delinquenten bestaat uit adolescenten die de grenzen opzoeken. Meestal gaat dat over zodra ze een goed lief leren kennen. Daar hoeven we ons als samenleving dus niet al te veel zorgen over te maken’, zegt Dirk Deboutte. ‘Verontrustender is de kleine groep van jongeren, hoogstens vijf procent van degenen die delicten plegen, die van jongs af asociaal en agressief gedrag vertonen en bij wie dat ook niet overgaat. Dat zijn kinderen die een ernstige handicap, een echte pathologie hebben. Het zijn die paar honderd jongeren die in Vlaanderen instaan voor 75 procent van de zware delicten.’

In de Bijzondere Jeugdzorg zitten vandaag ongeveer 3000 zogenaamde MOF-jongeren, die een ‘als misdrijf omschreven feit’ hebben gepleegd. De andere 21.000 zijn POS’ers: jongeren in een problematische opvoedingssituatie. Al zegt dat eigenlijk niet zo veel, want het onderscheid tussen POS- en MOF-jongeren is vaak nogal artificieel en het is soms louter toeval welk etiket een tiener opgeplakt krijgt. Opvoedingsproblemen en delinquent gedrag lopen in veel gevallen immers door elkaar. ‘Die opdeling is dan ook niet nuttig’, aldus Deboutte. ‘Hoewel het gros van de jongeren in de Bijzondere Jeugdzorg een POS-stempel heeft gekregen, vertoont twee derde bijvoorbeeld toch ernstige pathologieën.’ Dat neemt echter niet weg dat het gros van de klanten van de Bijzondere Jeugdzorg geen delicten hebben gepleegd.

Het zal autisme zijn

Wat hun achtergrond ook is, vast staat dat het aantal jongeren in de hulpverlening blijft toenemen en dat ze steeds jonger worden. Nochtans zouden pubers vandaag niet opvallend lastiger zijn dan de vorige generaties. Wel is de omgeving waarin ze leven een pak ingewikkelder geworden’, zegt Karel De Vos, directeur van Jongerencentrum Cidar. ‘Ze moeten presteren, keuzes maken, zich aanpassen, zorgen dat ze genoeg geld hebben voor de juiste gsm. Zulke dingen.’

Die prestatiedruk zou ook meer psychiatrische problemen in de hand werken. ‘Dat heeft te maken met de manier waarop we onze wereld hebben georganiseerd: we moeten almaar meer en krijgen almaar meer prikkels te verwerken’, aldus Deboutte. ‘In Vlaanderen hebben we daar geen gegevens over, maar op wereldschaal zijn er wel degelijk aanwijzingen dat psychische problemen toenemen. Zowel bij volwassenen als bij kinderen en jongeren. Maar die groei is niet groot genoeg om een verklaring te bieden voor de toestroom van jongeren in de hulpverlening.’

Wat die aangroei wel de hoogte injaagt, is de grote onzekerheid van veel ouders en leerkrachten. Doodsbang zijn ze om symptomen over het hoofd te zien die op ernstige problemen zouden kunnen wijzen. ‘Dat komt doordat onder meer de kinder- en jeugdpsychiatrie de samenleving heeft geleerd dat we niet alleen naar de ouders en de context mogen kijken als er iets misgaat: de oorzaak kan ook bij het kind zelf liggen’, zegt Deboutte. ‘Als een kind problemen heeft, kan dat bijvoorbeeld door autisme of ADHD komen. Alleen is die bewustwording te ver doorgeslagen: de helft van de consultaties van jeugdpsychiaters gaat dezer dagen op aan kinderen van wie de ouders of leerkrachten vermoeden dat ze een van die pathologieën hebben. Dat fenomeen wordt vooral versterkt door het feit dat scholen alleen bijkomende hulp kunnen krijgen als ze leerlingen hebben met ADHD of autisme. Geen wonder dus dat die diagnoses de pan uit swingen.’

Volgens Deboutte zouden er al veel minder kinderen en jongeren in de hulpverlening terechtkomen als ouders en leerkrachten zich weer sterker voelden. ‘Daar bestaan goede programma’s voor’, zegt hij. ‘We hebben nood aan heel toegankelijke basiszorg voor kinderen en hun ouders: één telefoonnummer, één adres. Kind & Gezin heeft op dat vlak een aanbod ontwikkeld dat almaar beter wordt. Alleen stopt dat zodra een kind drie jaar is, en daarna moeten ouders zwemmen.’

Daarnaast is het vooral de organisatie van de jeugdhulpverlening zelf die de hulpvraag doet toenemen. ‘Van bij de introductie van de Integrale Jeugdhulp was het voorspelbaar dat die vraag zou stijgen in plaats van dalen’, zegt Rudi Roose van de vakgroep Sociale Agogiek van de Universiteit Gent. ‘Dat komt vooral doordat die focust op preventie en op de beheersing van problemen. Hoewel we ondertussen weten dat preventie vaak niet werkt, blijven we daar toch hardnekkig op inzetten. Daarbij worden alle algemene diensten, zoals Kind & Gezin en de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), beschouwd als buffers om de instroom in de Bijzondere Jeugdzorg te beperken. Het uitgangspunt is dat we problemen kunnen vermijden als we er maar vroeg genoeg bij zijn.’

Jongeren die met het een of andere probleem worstelen, komen in eerste instantie vaak bij een CLB of een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) terecht. Maar ze krijgen er niet altijd gehoor. ‘Die dienstverlening is nochtans vrij toegankelijk. Je kunt er bij wijze van spreken gewoon aanbellen’, zegt Kris Claes, directeur van het begeleidingsprogramma Youth At Risk (YAR). ‘Maar de kans is reëel dat ze daar oordelen dat je problemen niet binnen hun aanbod passen en dat ze je doorverwijzen. Jongeren die binnen die toegankelijke hulpverlening van organisatie naar organisatie worden gestuurd, zijn natuurlijk potentiële klanten voor de Bijzondere Jeugdzorg. Daarom is het heel belangrijk dat er ook genoeg in die eerstelijnshulpverlening wordt geïnvesteerd.’

Een luisterend oor

Maar zelfs als jongeren vlot bij CLB’s en CAW’s terechtkunnen, wordt de instroom in de zwaardere hulpverlening niet meteen afgeremd. Integendeel. Die organisaties hebben namelijk de neiging om kinderen en tieners meteen door te verwijzen. ‘Nochtans is er in veel gevallen vooral nood aan steun en niet meteen aan hulpverlening’, aldus Roose. ‘Het is niet omdat een jongen zegt dat hij een probleem heeft dat hij daar ook onmiddellijk een oplossing voor wil. Soms kan het ook volstaan om gewoon te luisteren.’

Maar de meeste hulpverleners zijn nu eenmaal opgeleid om hulp te bieden en hebben het gevoel dat ze een kind tekortdoen als ze niet tussenkomen. Dat mocht een tijd geleden nog een meisje van allochtone afkomst ervaren, dat worstelde met de tegenstellingen tussen de wereld van haar schoolvrienden en de cultuur van haar ouders. Geregeld ging ze daarover uithuilen bij een consulent van het plaatselijke CLB. Ze vroeg niet om een oplossing, maar had simpelweg behoefte aan een luisterend oor. Maar de consulent wilde haar echt helpen en probeerde haar daarom door te verwijzen naar een psycholoog. ‘Blijkbaar is het voor hulpverleners niet evident om in bepaalde gevallen niet meteen tussen te komen’, zegt Roose. ‘Zo hoor ik hulpverleners soms klagen dat ze twee uur lang een intakegesprek hebben gevoerd met iemand die uiteindelijk besloot dat hij toch niet opgenomen wilde worden. Tijdverlies noemen ze dat. Ze zien gewoonweg niet in dat zo’n gesprek heel ondersteunend kan zijn. Het is echt niet altijd nodig om meteen een oplossing aan te reiken en mensen naar de hulpverlening te sturen.’

Als jongeren en hun ouders vrezen dat er tegen hun zin ingegrepen zal worden, zijn ze ook veel minder geneigd om bij dergelijke organisaties aan te kloppen. ‘Dat wekt bij sommige mensen een enorme weerstand op’, aldus Roose. ‘De vraag is dan: voorkom je een probleem of voorkom je alleen dat mensen er nog over willen vertellen.’

Nogal wat instanties hebben ook de neiging om problemen meteen te labelen en er dan een pasklare oplossing voor aan te reiken. Ook dat vergroot de instroom in de jeugdhulpverlening. ‘Men gaat meestal uit van de afwijkende kenmerken van jongeren’, zegt Karel De Vos van Cidar. ‘Ze lijsten de kenmerken van een bepaalde groep, zoals de spijbelaars, op en op basis daarvan worden oplossingen aangereikt. Maar zodra zo’n definitie is geformuleerd, duiken er gevallen op die niet in dat hokje passen en waarvoor weer andere oplossingen moeten worden gevonden. Zo kun je natuurlijk bezig blijven. Daarom proberen wij niet op die kenmerken te focussen, maar op de situatie waarin een kind zich bevindt. Want het is niet omdat iemand een stoornis heeft, dat die niet kan functioneren. Dat hangt grotendeels van zijn situatie af.’ Zo kan het ene gezin veel meer aan dan het andere. Als een kind bijvoorbeeld ernstige gedragsstoornissen vertoont, hoeft dat geen probleem te zijn waarvoor hulp moet worden gezocht als het opgroeit in een sterk en veerkrachtig nest.

‘Sommige pogingen om te voorkomen dat jongeren in de Bijzondere Jeugdzorg terechtkomen, werken dus contraproductief’, zegt Rudi Roose. ‘Ze vergroten de instroom zelfs nog. Het is dan ook hoog tijd om de weg van de preventie te verlaten en gewoon te helpen wie hulp nodig heeft. Maar dan wel op de juiste manier.’

Volgende week

Van instelling naar instelling.

DOOR ANN PEUTEMAN / FOTO’S LIES WILLAERT

‘Doordat scholen extra hulp krijgen als ze leerlingen met ADHD of autisme hebben, swingen die diagnoses de pan uit.’

‘Van bij de introductie van de Integrale Jeugdhulp was het voorspelbaar dat de hulpvraag zou stijgen in plaats van te dalen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content