Loterijen vormen een universum van hoop en symboliek. De Nationale Loterij bestaat zestig jaar : kassa ! Vooral voor de staat.

OP EEN ZATERDAG vorige maand wachtten honderdduizenden goklustigen in angstige spanning op het vallen van de Lotto-balletjes. Er viel die avond meer dan 200 miljoen frank te verdelen. Diezelfde avond het is maar een voorbeeld beten vijftien schrijvers zich de nagels stuk, wachtend tot literaire jury’s bekend zouden maken wie de Gouden Uil-prijzen kreeg. Daar viel, ocharme, 750.000 frank te krijgen. Als wanverhouding tussen een geldprijs en de reële verdienste kon dat tellen : het ging om het schrijven van een letterkundig meesterwerk versus enig dom geluk bij het willekeurige aankruisen van zes cijfers. Maar met dat laatste viel wel ruim honderd keer meer te verdienen.

Daar dienen kansspelen ook voor. Het gaat vooreerst om het spel, om wat Johan Huizinga de essentie van de homo ludens noemt, om het simpele amusement, het aangename tijdverdrijf, de dionysische mens die even de prometheïsche mens overheerst, met minder ongevaarlijke uitwassen naar regelrechte gokverslaving toe. Wanneer dat spel ook nog direkte voordelen oplevert, materiële (geld) of immateriële (eer, of het kunnen demonstreren van enige superioriteit), komt er nog een dimensie bij. Het spel, zo heet het bij kultuurhistorici, is niets anders dan een ludieke, en daarom relativerende kommentaar op het leven. Daardoor draagt het ook bij tot het ontladen van sociale spanningen en meteen tot het bestendigen van maatschappelijke verhoudingen. Want spanningen die een ventiel vinden waarlangs ze kunnen ontsnappen, doen de drukketel niet ontploffen.

Kansspelen houden de hoop levend dat de bestaande situatie omgekeerd kan worden. Het hebben van geluk in het spel chance hebben en de daaruit voorvloeiende mogelijkheid tot het verwerven van een dikke prijs, in de échte werkelijkheid bestaat dat niet. Méér zelfs, wie rijk wil worden (en wie wil dat niet ?), moet dat vooral niét nastreven door datgene te doen wat de meesten doen om geld te verdienen, namelijk werken, maar moet op de Lotto spelen (of rijk trouwen).

KRISIS.

Bijgevolg kan het als een wet gelden dat, hoe armer mensen zijn, hoe meer ze de neiging vertonen om een kans te wagen bij het spel. Vooral zuiderse landen, en zeker Latijns-Amerika, zijn daarom vergéven van de loterijen, soms zelfs met meerdere trekkingen per dag. In sommige landen is rond de verkoop van de loterijbiljetten zelfs een hele sociale ekonomie gebouwd, waarbij bijvoorbeeld het recht tot verkoop van lotjes aan gehandicapten wordt toegewezen. Hoe irreëel de infinitesimaal kleine winstkansen bij een loterij vaak ook zijn, ze vormen voor het merendeel van de bevolking kennelijk toch nog de meest realistische manier om een schep geld in handen te krijgen. Met werken is dat niet het geval, als er al werk zou zijn.

Kan het daarom toeval zijn dat ook in België de Koloniale Loterij de voorloper van de huidige Nationale Loterij in 1934 in het leven werd geroepen, op een moment dat het land door een diep woekerende ekonomische krisis werd geteisterd ? Wellicht niet. De Loterij vierde die zestigste verjaardag met onder andere de publikatie van een fors boek, “Loterijen in Europa”. Jubilerende instellingen doen dat wel vaker, zo’n coffee table book uitbrengen, dik en glanzend, en meestal gaat het dan om duffe, te dure publikaties vol zelfbewieroking. Het moet gezegd, hier is dat, met dit door vooraanstaande (kultuur)historici volgeschreven boek, allerminst het geval.

“Loterijen in Europa” beschrijft de opgang van kansspelen sinds de middeleeuwen. De machtige kerk was daar nooit een voorstander van ; de kristenmens moest voor zijn hoop op het betere leven investeren in de godsdienst en in geloof in het goddelijke plan voor de mens, niet in het toeval. Toch hebben overheden altijd een zwak gehad voor loterijen. Meestal hadden die namelijk niet één, maar twee winnaars : de eigenlijk gelukzak, plus de overheid zelf, die een deel van het ingezamelde geld op zak stak. In 1445 werd, bijvoorbeeld, al de westelijke stadspoort van Sluis met de opbrengst van een loterij gefinancierd.

IN EIGEN HAND.

Dat laatste verantwoordt ook tot op de dag van vandaag het princiep van het overheidsmonopolie op de anders verwerpelijk geachte kansspelen : met de opbrengsten van de loterij worden goede werken verricht. Wie op religieuze of morele gronden bezwaren koestert tegen de loterij, kan zijn goklust met die gedachte wegrationalizeren. Soms met onverwachte effekten. Sinds onlangs ook in Groot-Brittannië een loterij wordt georganizeerd, zijn de giften aan weldadigheidsorganizaties er met ongeveer de helft in elkaar gestuikt.

Maar kansspelen hebben ook een mentale en symbolische betekenis. Wie bewust het risico zoekt in het spel, is iemand die niet berust in een lotsbestemming die buiten hemzelf ligt, maar die het lot naar zijn hand probeert te zetten. Historisch gesproken waren dat in de eerste plaats de handelaars. De befaamde Franse mentaliteitshistoricus Robert Muchembled heeft het in dit verband op het gelaïcizeerde toeval en legt de nadruk op het stedelijke karakter van loterijen, waardoor ze in de late middeleeuwen vooral hun opgang kenden in de Nederlanden en Noord-Italië. De technische eigenheid van loterijen vooral dat de loten binnen een geografisch overzichtelijke regio moesten worden verspreid verbond de opgang van de loterij direkt met de stedelijke dynamiek. Daarbij had de loterij een bij uitstek integrerende funktie, al was het maar als gevolg van haar rol in het gemeenschapsleven.

De loterij is vooral verbonden met die van de nieuwe stedelijke kapitalisme. Ze weerspiegelde, net als de welig tierende weddingschappen en tombola’s, de kapitalistische eigenschap van het nemen van risico’s en van het spekuleren op toeval en geluk. Daarbij associeerde ze zich met de (wereldlijke) macht doordat de overheid het monopolie erop naar zich toetrok en altijd een deel van de winst voor zichzelf reserveerde, vooral in ekonomisch slappe tijden waarin ze ander moeilijk aan vers kapitaal geraakte.

SNEDEN.

Dat was niet anders in het moderne België. De impuls die minister van Koloniën Paul Tschoffen in 1934 tot de oprichting van de Koloniale Loterij bracht, was kortweg geldgebrek. Dat was niet de eerste keer ; eerder waren al “nationale loterijen” georganizeerd om wereldtentoonstellingen te financieren. Van de inkomsten van nieuwe loterij zou 60 procent aan de winnaars worden betaald. Aanvankelijk kende ze niet bijster veel bijval, omdat ze vooral op de middengroepen mikte ; pas toen de tranches (die aanvankelijk niet als trekkingen of schijven, maar als “sneden” werden vertaald) ook het brede publiek bereikte, kon het sukses niet meer stuk. “Allo ! Allo ! Faites fortune malgré la crise ! “, zo riep een zwarte vanop een vroege reklame-affiche.

In 1940 had de Koloniale Loterij ruim een half miljard opgebracht, dat grotendeels aan Kongo ten goede kwam. Tijdens de Duitse bezetting gingen de opbrengsten naar de caritatieve organizatie Winterhulp, na de bevrijding ging de Koloniale Loterij weer verder. Dat duurde zo lang dat België een kolonie had, tot 1960, waarna haar aktiviteiten werden overgedragen aan de nu nog altijd bestaande Nationale Loterij, een dienst van het ministerie van Financiën.

Vooral onder druk van buitenlandse konkurrentie, ging de Loterij uiteindelijk haar aanbod diversifiëren. Sommige produkten kenden een blijvend sukses, andere verdwenen na verloop van tijd geruisloos. De grootste klapper is ongetwijfeld de in 1978, naar Duits model ingevoerde Lotto. Het sukses daarvan was zo groot dat de volkse en populaire voetbalpronostieken Prior en Littlewoods snel van de markt werden weggekonkurreerd. Wat zou het zijn ? Dat de goklustigen nog altijd de illuzie willen koesteren dat ze zélf hun lot in de twee betekenissen in eigen hand houden en daarom het liefst zelf de winnende cijfers willen invullen ? Mensen hebben hun geluk graag louter aan zichzelf te danken.

Marc Reynebeau

“Loterijen in Europa. Vijf eeuwen geschiedenis”, Nationale Loterij, Brussel, 287 blz., 2600 fr.

Reklame-affiche uit 1955 : loterijen vragen grootschalige reklame.

Een lotje uit 1945 : 60 procent voor de winnaars.

Een affiche uit 1934 : geldnood breekt morele wet.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content