Komt de revolutie nu vanzelf of net niet ? Het ontstaan van de sociaal-demokratie.

DE GESCHIEDSCHRIJVING heeft zich lang vrij kritisch opgesteld tegenover de socialistische arbeidersbeweging. Uiteraard bracht de beweging zelf van haar verleden doorgaans een rechtlijnig suksesverhaal met hagiografische trekken. Historici die vanuit een wetenschappelijke invalshoek belangstelling opbrachten voor dat verleden, stelden zich daar haast per definitie geëngageerd tegenover op en maakten er niet zelden een marxistische kritiek van. Wat ze daarmee in feite meestal deden, was hun eigen engagement projekteren in dat verleden, waarmee ze de ideologische diskussies van de tweede helft van de negentiende eeuw nog eens in hun eentje overdeden.

Vandaar dat de geschiedenis van het Belgische socialisme wordt geassocieerd met “biefstukkensocialisme”, louter gericht op het verwerven van kleine, strikt materiële voordelen. Daarbij werd het revolutionaire perspektief misschien met de mond beleden, maar in de feiten door het “reformisme” van de sociaal-demokratie verloochend. Uit wat eigenlijk klassenstrijd had moeten zijn, zo luidt de scherpste kritiek, die ook nu nog bij extreem-links te horen is, kwam eigenlijk alleen klassenkollaboratie voort.

Dat beeld is de jongste tijd gekorrigeerd door een geschiedschrijving die meer oog en respekt heeft voor de historische werkelijkheid. Recent verschenen twee boeken bewerkingen van doktorale verhandelingen die daar een belangrijke en originele bijdrage toe leveren. Met “Novecento in Gent” schreef Guy Vanschoenbeek een indringende (en bovendien uitstekend leesbare) studie over het ontstaan van het socialisme in Gent, de eigenlijke bakermat van het Vlaamse sociaal-demokratie. In “Rood en zwart” schetst Jan Moulaert met veel zin voor detail en nuance een belangrijke, kritische minderheidsstroming in de arbeidersbeweging, het anarchisme.

LIBERAAL.

Beide stromingen, sociaal-demokratie en anarchisme, tekenen zich al af in de vroegste diskussies binnen de internationale arbeidersbeweging. Het was de reformistische stroming die de bovenhand kreeg. Dat was niet uit bangelijkheid of konservatisme bij de socialistische leiding die een eigen aristokratie had gevormd en de aspiraties van arbeidersklasse bij wijze van spreken zou hebben verraden. Er bestond wel degelijk een machtige, zelfs autoritaire socialistische nomenclatura, maar het reformisme beantwoordde zonder meer aan een autentieke industrieel-proletarische optie.

In zijn keurig opgebouwde boek, waarin hij veel aandacht besteedt aan de dagelijksheid van de socialistische ontwikkeling, wijst Vanschoenbeek daarbij op het belang van de vrijzinnig-liberale traditie. Het waren de liberale vooruitgangsideeën over individuele lotsverbetering en sociale promotie die het reformisme hebben voortgebracht. Daardoor richtte de arbeidersbeweging zich op integratie in de burgerlijke samenleving, via onderwijs en stemrecht, zoals al decennia lang door de radikale vleugel van de liberale partij was bepleit. Het waren deze radikalen die het socialisme trouwens zijn eerste intellektuele kernen zouden leveren.

De socialistische burcht in de arbeidersstad Gent de enige in Vlaanderen creëerde tal van koöperaties, waarvan de bloei de juistheid van de gekozen opties onderstreepte. Daarmee bouwde ze meteen een eigen ekonomisch imperium uit, waarvan de Bank van de Arbeid de spil zou worden, dat een model leverde voor wat Vanschoenbeek “sociaal gekorrigeerd kapitalisme” noemt.

MINDER STAAT.

Het ideologische perspektief daarvan was het “revolutionair attentisme” : de verwachting dat de proletarische revolutie zich eigenlijk vanzelf zou voltrekken doordat het oude bestel aan zijn eigen kontradikties ten onder zou gaan. Op die revolutie wilden de anarchisten niet wachten, ze wilden ze zelf voltrekken. Het anarchisme ontwikkelde zich tot een linkse dissidente stroming binnen het socialisme. De libertaire ideeën ervan keerden zich tegen elke vorm van organizatie, omdat die alleen maar dwang en onvrijheid voortbracht. Dat gold zowel ten aanzien van de staat als tegenover de arbeidersbeweging zelf. En het Gentse model, belichaamd door “Vader” (!) Edward Anseele, leverde het bewijs voor de stelling dat het centralisme ook binnen de sociaal-demokratie tot autoritarisme leidde.

In België was het anarchisme een anarchisme van het woord ; het voerde vooral propaganda en zette slechts zelden de stap naar “de daad”, zijnde het terrorisme. Het deinde mee met de suksessen en tegenslagen van de socialistische Belgische Werkliedenpartij en telde hooguit enkele duizenden militanten, met kernen in Brussel, Luik en Verviers, in Vlaanderen vooral in Mechelen en in mindere mate in Gent en Antwerpen.

Vanuit die minderheidspositie lijkt het anarchisme nauwelijks het bestuderen waard, maar in zijn boek gebruikt Jan Moulaert het ook als een prisma voor de studie van de ideologische ontwikkeling binnen de arbeidersbeweging. “Rood en zwart” plaatst het anarchisme in een traditie die het beeld van het reformisme aanvult met de dissidente stroming die altijd in haar linkerzijde aanwezig is geweest. Na de Eerste Wereldoorlog zou het kommunisme die rol overnemen. Daarin zou zich dan op haar beurt een dissidentie vormen met het trotskisme, dat overigens ook enkele oud-anarchisten in zijn rangen telde. Zo loopt het debat verder, wat Moulaert doet besluiten dat de neo-liberalen van vandaag de optie voor “minder staat” niet monopolizeren en dat ze er zelfs niet de interessantste ideeën over hebben.

M.R.

Guy Vanschoenbeek, “Novecento in Gent. De wortels van de sociaal-demokratie in Vlaanderen”, Hadewijch/Amsab, Antwerpen-Baarn/Gent, 271 blz., 990 fr.

Jan Moulaert, “Rood en zwart. De anarchistische beweging in België, 1880-1914”, Davidsfonds, Leuven, 462 blz., 1180 fr.

Eedje Anseele : autentiek proletarisch.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content