
Het spaarboekje wordt niet vergeten
Er is een tijd geweest dat bankieren niet alleen om aandeelhouderswaarde draaide. Het boek Van ASLK tot Fortis. 1935-1998. Afscheid van een openbare instelling belicht de opgang en teloorgang van de spaarbank van de gewone man.
Sinds de financiële crisis goed vier jaar geleden uitbrak, is het begrip ‘bank’ zowat een synoniem geworden voor ‘graaicultuur’, ‘bonussen’ en ‘economische kortzichtigheid’. Het boek van de Leuvense hoogleraar Erik Buyst, dat deze week uitkomt, over de laatste 60 jaar van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK), herinnert ons eraan dat banken wel degelijk kunnen bijdragen ’tot het nut van ’t algemeen’. En soms net om die reden opgericht worden, zoals de ASLK.
Op meer dan één pagina doet het verhaal van Buyst en zijn team ons denken aan wat microfinanciering vandaag beoogt in de derde wereld. Buyst: ‘Je kunt inderdaad zeggen dat de ASLK daarvan in zekere zin een westerse voorloper was. In een tijd dat grote spelers zoals de Société Générale geen belangstelling hadden voor de kleine spaarder, zag je vooruitstrevende liberalen aandringen op de oprichting van een aparte bankniche voor de gewone man. Iemand als Walthère Frère-Orban wilde net door de oprichting van de ASLK bekomen dat arbeiders gestimuleerd zouden worden om te sparen, om zo hun eigen situatie te verbeteren.’
Lange tijd leefden spaarbanken en depositobanken naast elkaar. De depositobanken boden zichtrekeningen aan en financierden de bedrijven. De ASLK zamelde spaargeld in – met het vertrouwde spaarboekje – en bouwde er sociale woningen mee. Pas vanaf de jaren vijftig raakten de depositobanken geïnteresseerd in de massieve fondsen die de ASLK verzameld had, en vervaagden stilaan de verschillen tussen de deposito- en de spaarbranches. Het boek van Erik Buyst toont hoe de optiek van de ASLK na 1935 verscheidene keren grondig veranderde, tot de overheid in de late jaren tachtig besloot de eigen kredietinstellingen van de hand te doen. De ASLK kwam uiteindelijk terecht bij de Generale Bank, die later Fortis werd.
Het zijn de gepensioneerden van de ASLK die de laatste halve eeuw van hun instelling graag van de vergetelheid wilden redden en Erik Buyst aanspraken. De vier huidige ‘erfgenamen’ van de ASLK (BNP Paribas Fortis, Ageas, AG en de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij) waren voor de hand liggende sponsors. Buyst benadrukt wel dat zijn team het boek in alle wetenschappelijke onafhankelijkheid kon maken: ‘We kozen zelf welke archieven geraadpleegd zouden worden, welke interviews nodig waren enzovoort.’
De wetenschappelijke betrouwbaarheid stond een aantrekkelijke vormgeving overigens niet in de weg: het fotomateriaal zal meer mensen dit verhaal in trekken dan ze zelf verwachten. En boven op de wetenschappelijke fundering komt ook een duidelijke sympathie naar boven voor een manier van bankieren die zich niet uitsluitend door aandeelhouderswaarde liet ringeloren. ‘Zonder een zekere sympathie begin je er toch niet aan’, geeft Buyst toe, maar hij wijst er toch op dat het boek ook kritische luiken bevat: ‘In de jaren tachtig was de ASLK niet zozeer meer een spaarkas voor gewone mensen, dan wel een overheidsbank waar politici vooral oog hadden voor de postjes in de toporganen. De politisering van die toporganen heeft zware gevolgen gehad voor de operationele werking. Veel te veel mensen met uiteenlopende agenda’s liepen er over elkaar heen. Zo werden er zware investeringen gedaan in Frankrijk die totaal verkeerd afliepen. Dat was óók een probleem.’
ERIK BUYST, KRISTOF LOWYCK EN PIET VAN BELLINGEN, VAN ASLK TOT FORTIS. 1935-1998. AFSCHEID VAN EEN OPENBARE INSTELLING, ROULARTA BOOKS, 380 BLZ., ISBN 9789086794294.
Luc Baltussen