Met haar rapport over allochtone jeugdcriminaliteit zette de Belgisch-Nederlandse sociologe Marion Van San vorig jaar de politieke wereld op stelten. Na een maandenlange mediastilte brak er onlangs weer een stormpje los: in het Nederlandse blad ‘Elsevier’ beweerde Van San te zijn tegengewerkt door de politieke en wetenschappelijke wereld. En ze noemde paard en man. En dat doet ze hier weer.

Menig collega zou jaloers zijn op de Belgische maar in Nederland werkende criminologe-sociologe Marion Van San. Liters inkt en uren zendtijd zijn er de laatste jaren reeds aan haar onderzoek besteed. Meer bepaald aan haar onderzoek naar allochtone jeugdcriminaliteit dat ze heeft verricht in opdracht van minister van Justitie Marc Verwil- ghen (VLD) en de Belgische regering. Daarvoor trok ze naar de Brusselse Chicagobuurt en de Antwerpse wijk het Dokske en ontdekte er de ‘strijd om de openbare ruimte’.

Onveiligheid en onvrede zijn volgens Van San niet altijd direct verbonden met criminaliteit, maar veeleer met verwaarlozing, verloedering, ‘vreemde kinderen’ die de straten en pleinen opeisen en daarbij al eens lawaai maken. Uit de statistieken van de voormalige rijkswacht bleek dan weer dat allochtone jongeren oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteit. Hoewel, dé allochtone jeugdcriminaliteit bestaat niet: Belgen zoeken het vooral in drugs, Oost-Europese jongeren hebben een hoge criminaliteitsgraad (diefstal). Bij Marokkaanse jongeren is die dan weer lager dan bij Algerijnse en Congolese jongeren, maar hoger dan bij Turkse leeftijdsgenoten. ‘Meisjes van het Noord-Afrikaanse type’ plegen dan weer veel minder criminaliteit dan Belgische meisjes. Een eenduidig beeld gaf het rapport-Van San dus niet. De realiteit is weerbarstig.

Toch zijn dit na Fortuyn, Le Pen, Haider en Berlusconi zo ongeveer de belangrijkste thema’s voor ieder politicus die graag herkozen wil worden, zou je zo zeggen. Maar op de een of andere manier lijkt bij het werk van Van San de inhoud vaak minder terzake te doen dan de controverse. Ook nu weer. Na een interview in het Nederlandse blad Elsevier ontstond een bitse ruzie met collega-criminoloog Brice De Ruyver, tevens veiligheidsadviseur van premier Verhofstadt.

Bent u gefrustreerd over het feit dat er tot nu toe zo weinig met uw rapport is gebeurd?

Marion Van San: Nee, absoluut niet. Ik vind wel dat het debat is stilgevallen en dat de retoriek van politici, op een paar uitzonderingen na, weer als vanouds is. Nog steeds dezelfde politieke correctheid, waarbij men het heeft over achter- stand en discriminatie. Concreet de problemen benoemen, durft men niet. Nog steeds uit angst voor de schaduw van het Vlaams Blok. Bang om in hetzelfde kamp te belanden als zij.

Het veiligheidsoffensief van premier Verhofstadt in de grote steden kan kort worden samengevat door: meer politie, geld voor veiligheidsbeleid en deportatie van Roemeense boefjes. Denkt u dat deze aanpak het Vlaams Blok stemmen zal kosten?

VanSan: Over Oost-Europese dievenbendes – want zo noemt men ze letterlijk, de Poolse daders, de Roemeense boefjes… – kon altijd al makkelijker worden gesproken dan over de Marokkaanse jeugdcriminaliteit. Maar dat laatste is een van de punten waar het Vlaams Blok nu juist voortdurend op hamert. Omdat het een van de meest zichtbare vormen van criminaliteit in de oude stadswijken is. Daar wonen ook de mensen die er effectief last van hebben. Daar hoor je Verhofstadt zelden over spreken.

Natuurlijk is er een groep Marokkaanse jongeren die totaal lijkt te ontsporen, maar fatsoenlijke politici willen daar niet elke dag weer op hameren. Begrijpelijk toch?

VanSan: Je moet er ook niet elke dag op hameren, je moet het thema bespreekbaar maken. Je moet het niet jarenlang uit de weg gaan. Want dan krijg je onfatsoenlijke politici zoals die van het Vlaams Blok die er juist elke dag op hameren. Journalisten vroegen mij wel eens hoe het nu komt dat die multiculturele samenleving in Nederland wel werkt en in België niet. Ik antwoordde altijd dat de problemen in Nederland niet wezenlijk anders zijn. Ook daar klagen mensen in de oude stadswijken. Ik kreeg naar aanleiding van het recente Elsevier-interview met mij, brieven van mensen die in die wijken wonen en me vertellen wat er gebeurt. (Toont brief uit Rotterdam en leest voor): ‘We hebben geen hekel aan vreemdelingen, maar wel aan het te grote aantal want dat is be- dreigend, vooral Marokkaanse jongeren.’

Tja, wij kunnen wel zeggen, dat is zever. Maar die mensen ervaren dat niet voor niets zo. Je kunt heel gemakkelijk vraagtekens plaatsen bij dit soort uitspraken, maar je moet er dan maar eens gaan wonen, in die wijken. Ik heb zelf zes jaar in de Amsterdamse Bijlmer gewoond. Ik zag de wijk verloederen en achteruitgaan, onveilig worden en was blij dat ik op een gegeven moment kon verhuizen.

Bent u er zelf bedreigd?

VanSan: Nee, maar daar gaat het juist om! Je hoeft niet zelf beroofd te worden om je toch onveilig te voelen. Mensen voelen zich niet in de eerste plaats onveilig door de angst voor criminaliteit, zo bleek ook weer uit mijn rapport, maar vanwege het feit dat mensen elkaar in die wijken niet meer kennen. Marokkaanse en Belgische mensen die al jaren langs elkaar leven en bij wijze van spreken nog nooit een woord met elkaar gewisseld hebben. Belgische of Marokkaanse kinderen die in dezelfde wijken wonen, naar dezelfde scholen gaan maar in volstrekt gescheiden werelden leven, dan is er iets fundamenteel verkeerd.

Wat betreft het veiligheidsbeleid van Verhofstadt, denk ik dat zelfs de criminaliteit oplossen alléén het onveiligheidsgevoel niet zal oplossen. In die wijken zijn zoveel schreef gegroeide verhoudingen. Ik denk dat de Belgische politiek eerst nog wat meer slaag zal moeten krijgen van het Vlaams Blok voordat het lampje aangaat. Die partij zal nog wat groter moeten worden.

In heel Europa lijkt de populariteit van politici evenredig aan de aandacht die ze voor veiligheid hebben. Verhofstadt doet het wat dat betreft goed, bleek uit de laatste politieke barometer uit ‘La Libre Belgique’. Wat doe je als politicus dan in godsnaam aan subjectieve onveiligheidsgevoelens? Hebt u ook opbouwende kritiek?

VanSan: Je zult op de een of andere manier naast elkaar leven en werkende mensen dichter bij elkaar moeten brengen. Scheefgegroeide verhoudingen en onveiligheid zijn in de eerste plaats iets voor de gemeenten. Daar moet men de zaken aanpakken. In Antwerpen wilde men na de presentatie van mijn rapport een bijeenkomst organiseren met mensen van de politie, straathoekwerkers, politiek enzovoorts. De professionals zijn er niet eens in geslaagd om zo’n bijeenkomst te organiseren. Ik stel mij daar vragen bij. Waarom moet men per se langs elkaar heen blijven werken, of elkaar zelfs tegenwerken? Als zij het al niet kunnen, wat verwacht je dan in godsnaam van de bewoners in die achterstandswijken?

Uw rapport heeft heel wat heisa veroorzaakt. De satellietwagens van de televisiejournaals stonden op de stoep bij de Erasmus universiteit in Rotterdam, waar u nu werkt. Nu is het stil.

VanSan: Die aandacht vond ik soms zelfs wat overdreven. In september 1999 werd dit onderzoek door Verwilghen met veel toeters en bellen aangekondigd. In al die tijd dat ik ermee bezig was werden er wel eens vragen over gesteld en zo. Maar toen het onderzoek was afgerond, was de aandacht extreem. En zulke bijzondere dingen stonden er nu ook weer niet in. Veel wist men in Nederland allang en nu is het voor België ook weer eens uitgeklaard. Veel uitkomsten had ik in grote lijnen wel verwacht. Maar je moet het natuurlijk eerst op wetenschappelijke wijze vaststellen.

Relativeert u nu niet te veel?

VanSan: Ik heb altijd aan Verwilghen uitgelegd dat dit onderzoek het eerste van de drie onderdelen was van een breder onderzoek. Dit rapport was in de eerste plaats een manier om een discussie op gang te brengen. En je kunt als wetenschapper zaken onderzoeken, maar het zijn de politici die de discussie over dit soort thema’s moeten voeren. Dit rapport was niet hét antwoord op alle vragen over wat er fout loopt in de multiculturele samenleving.

Na maandenlange betrekkelijke mediastilte brak er onlangs plots een klein stormpje los door een ‘onfortuinlijk interview’ in ‘Elsevier’. In dat interview vertelde u over de tegenwerking die u ervoer ten tijde van uw onderzoek. Niet alleen op het terrein maar vooral ook vanuit de politiek en de wetenschappelijke wereld. Waarom?

VanSan:: In dat interview ging het er ook over wat de politiek nu met dit soort gegevens doet. Op een gegeven moment kwamen de moeilijkheden – op zijn zachtst uitgedrukt – ter sprake die ik tijdens mijn onderzoek heb ondervonden. Ik vond dat het voor een Nederlands publiek wel eens interessant was om dit te horen. Sinds de komst van Fortuyn hoor je wel eens dat Nederland te politiek correct is en dan denk je: wat een onzin. In de media wordt openlijk over het ‘multiculturele drama’ geschreven en gediscussieerd. Ik wou in het interview dus het hypocriete van België laten zien.

Een passage uit dat interview is uw collega Brice De Ruyver danig in het verkeerde keelgat geschoten. Hij zou ‘onder één hoedje met de rijkswacht hebben gespeeld’ om het onderzoek te boycotten. Hij daagt u uit dat te bewijzen.

VanSan: Bij het lezen van de passage over De Ruyver in Elsevier kan ik begrijpen dat hij daar boos om geworden is. Een en ander is daar op een iets andere manier geformuleerd dan ik had bedoeld. Ik blijf er wel bij dat De Ruyver achter mijn rug heeft getracht aan mijn onderzoek een andere inhoud te geven. Een voorbeeld? Iemand van het kabinet Verwilghen, die vroeger medewerkster van De Ruyver was, herschreef een deel van mijn onderzoeksvoorstel. Zo zou ik plots moeten onderzoeken hoe ‘alloch- tone jongeren ingroeien in criminele organisaties’, een stokpaardje van De Ruyver. Aangezien dit een duidelijk andere invalshoek was dan degene die ik voor ogen had, protesteerde ik hiertegen en liet Verwilghen weten dat ik onder deze voorwaarde niet door wilde gaan met het onderzoek. Natuurlijk wilde ik niet al vanaf het begin onderzoeken hoe allochtonen ingroeien in criminele organisaties. Dat is ten eerste geen wetenschappelijke vraag: aantonen dat iets het geval is, in plaats van onderzoeken hoe het zit. Ten tweede duurt zo’n onderzoek vele jaren en ik had maar een jaar de tijd.

Bewijzen?

VanSan: Tijdens een bijeenkomst met die ex-medewerkster van De Ruyver had ze een paar A-viertjes met de commentaren van hem voor zich. De Ruyver zegt nu dat hij formeel nooit bij mijn onderzoek betrokken is geweest. Dat heb ik ook nooit beweerd. Formeel heeft hij zich niet met het onderzoek bemoeid maar ik heb sterk de indruk dat hij dat achter de schermen wel heeft gedaan.

Verwilghen stelde voor om het probleem uit te praten en nodigde mij en De Ruyver uit op z’n kabinet. Ik heb geweigerd. Waarom zou ik praten met iemand die zich ‘om strategische redenen’, mij nooit duidelijk gemaakt, terugtrok uit de wetenschappelijke adviescommissie? Overigens heeft De Ruyver mij zelfs voorgesteld om in Gent te komen werken voor dit onderzoek en wilde hij aanvankelijk wel in de door mij in het leven geroepen adviescommissie zitten. Verwilghen zei me in een gesprek over de veranderde onderzoeksopdracht dat dit inderdaad onder invloed van De Ruyver is gebeurd omdat hij die invalshoek beter vond. Verwilghen zag dat ik voet bij stuk hield en ermee dreigde dat ik op die manier niet met het onderzoek door zou gaan. Uiteindelijk stemde hij toe dat ik mijn eigen koers zou varen. Ik heb mij gesteund gevoeld door Verwilghen, maar niet door zijn kabinet.

Hoezo?

VanSan: De grootste boycot kwam van Marc Cools (op het kabinet Justitie onder meer verantwoordelijk voor wetenschappelijk onderzoek en een Gentse collega van De Ruyver). Hij heeft verschillende keren gepoogd mijn onderzoek stop te zetten. Vanaf het moment dat Cools dit onderzoek naar zich toetrok, had hij maar één doel, het stop te zetten. Hij heeft mij gepest, getergd, het bloed onder de nagels vandaan gehaald en van alles geprobeerd om het onderzoek te kelderen. Daar kunnen verschillende mensen van de Universiteit van Amsterdam, onder wie mijn projectleider professor Wilterdink en de uitgever van mijn boek, van getuigen. Als het moet zullen ze dat zeer graag doen. Cools heeft letterlijk in het bijzijn van een kabinetsmedewerker gezegd ‘dit onderzoek ga ik afvoeren’. De officiële brief van Cools waar de Ruyver onlangs in De Morgen naar verwees is niets anders dan een waardeloos vodje papier, omdat ik, en ik herhaal het, nergens heb beweerd dat De Ruyver ooit formeel bij het onderzoek betrokken is geweest. Alles wat ik trouwens beweer over De Ruyver en Cools is gebaseerd op goed bewaarde aantekeningen, brieven, e-mails en steunend op betrouwbare getuigen.

Wat was volgens u de motivatie voor dit alles?

VanSan: Ik heb geen idee. Gelukkig ben ik veel van dit soort toestanden achter de schermen pas achteraf te weten gekomen. Ik begrijp niet waarom je een onderzoeksopdracht geeft, dat met veel bombarie aankondigt en vervolgens er zelf alles aan doet om ze te kelderen. Ik zou het graag weten.

Voor alle duidelijkheid: U herhaalt dus niet dat De Ruyver onder één hoedje speelde met de rijkswacht opdat u de verkeerde cijfers te laat kreeg?

VanSan: Op een gegeven moment kreeg ik van een medewerker van het kabinet een technische nota gericht aan Verwilghen. Daarin werd heel concreet beschreven hoe mijn zoektocht naar juiste statistieken over jeugdcriminaliteit werd vertraagd en tegengewerkt. Ik vermoed dat die nota juist is, want we hebben de vertragingsmanoeuvres aan den lijve ondervonden en kregen op een gegeven moment ook oude cijfers van de rijkswacht. Op het kabinet deed het gerucht de ronde dat De Ruyver daar wel eens voor iets tussen kon zitten.

Ik geloof niet in een of ander groot complot, maar ik denk dat de hele controverse voortkomt uit klein-menselijke sentimenten en jaloezie onder collega’s. Desalniettemin vind ik het heel bedenkelijk dat een kabinet van een minister wetenschappelijk onderzoek over zo’n belangrijk thema onmogelijk tracht te maken. Zo gaan we multiculturele problemen in ieder geval niet bestrijden. Als dat het niveau van de Belgische ambtenarij en politiek is, dan hou ik echt mijn hart vast.

Het gaat nu niet meer om de inhoud van het onderzoek, maar om de controverse.

VanSan: Dat is absoluut erg jammer. We staan voor een aantal grote maatschappelijke problemen die opgelost moeten worden en we houden ons bezig met randverschijnselen. In een tijd waar populistische partijen belangrijker en machtiger worden, zou je alles moeten doen om het debat over de problemen van de multiculturele samenleving sereen en op niet politiek-correcte wijze te voeren.

De Ruyver schreef in een brief in ‘De Morgen’ dat u ‘hem verplicht alle mij ter beschikking staande wettelijke middelen aan te wenden’ als u zijn eer en goede naam blijft aanvallen. Begrijpelijke reactie toch?

VanSan: Ik heb nooit de bedoeling gehad om De Ruyver te beschadigen, maar ik heb wel het recht zaken recht te zetten die niet met de werkelijkheid overeenstemmen. Wat hij nu doet, namelijk mij door intimidatie het zwijgen proberen op te leggen, vind ik een veel ernstiger vergrijp. Ik heb de indruk dat hij erop uit is om mij te betichten van aantasting van eer en goede naam. De Ruyver neemt het blijkbaar niet als er maar de minste kritiek op hem geuit wordt. Als er iemand van ons beiden is die de ander zijn eer en goede naam – die ik in Nederlandse wetenschappelijke kringen heb – bezoedelt, dan is het De Ruyver wel.

Hans van Scharen

‘Ik denk dat de hele controverse voortkomt uit klein-menselijke sentimenten en jaloezie onder collega’s.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content