Hubert van Humbeeck

Het woord federalisme klonk velen vijfentwintig jaar geleden als een scheldwoord in de oren. Vorig jaar werd de Vlaamse raad voor het eerst rechtstreeks verkozen. Een verhaal van veel vallen en weer opstaan.

Wie herinnert zich artikel 107quater van de grondwet nog ? Het werd in 1971 een begrip, toen werd vastgelegd dat België uit drie cultuurgemeenschappen zou bestaan, en drie gewesten. Met die cultuurgemeenschappen zat het wel snor, maar die drie gewesten waren een ander paar mouwen. En dan vooral dat ene : Brussel. Want de regering de laatste die door Gaston Eyskens werd geleid had het zich behoorlijk gemakkelijk gemaakt. Ze liet in de grondwet inschrijven dat de gewone wetgever, zij het met een bijzondere meerderheid, zou bepalen over welke bevoegdheden die gewesten zouden beschikken en hoe groot ze zouden zijn.

Nachtenlange conclaven en veel geheim overleg ten spijt, is het er nooit van gekomen. De extreme francofonie was in en om Brussel nog volop in de aanval en droomde van een Brussels gewest dat zo ongeveer de helft van de huidige provincie Vlaams-Brabant zou omvatten. Bruxelles, région à part entière, was niet voor niets een slogan waarbij het FDF garen spon. In Vlaanderen groeide de Volksunie van, toen nog, Frans Van der Elst en de opkomende ster Hugo Schiltz naar zijn electorale top. In Wallonië nam het Rassemblement Wallon van de vlijmscherpe redenaar François Perin en de bevlogen gentleman Paul-Henri Gendebien de politieke scène in. De traditionele partijen kraakten onder dat geweld. Het einde van de unitaire partijen was nakend, en daarin school de voorbode van het einde van de unitaire staat al zou het nog twintig jaar duren voor dat lot werd bezegeld.

Artikel 107quater werd nooit uitgevoerd, het maakte in die tijd en in die omstandigheden geen schijn van een kans. Toch werd daarmee, in het jaar dat Knack voor het eerst verscheen, een begin gemaakt met de regionalisering van België. Vorig jaar werd de Vlaamse raad voor het eerst rechtstreeks verkozen. In die spanne van vijfentwintig jaar werd het land langs de weg van veel gepraat, gescheld en talloze politieke crisissen toch omgebouwd tot een federale staat, want zo staat het nu in de grondwet, wellicht zelfs in een mate die Gaston Eyskens nooit had kunnen bevroeden. En al bij al op een manier waarnaar ze nu vanuit Madrid, Sarajevo, Palestina en Zuid-Afrika komen kijken. We hebben het misschien allemaal van te dicht meegemaakt om er mee te koop te lopen, maar het Belgische model is op weg om internationaal school te maken : als een structuur die het mogelijk maakt dat verschillende culturen die in eenzelfde gemeenschap door en tussen elkaar wonen en leven toch vreedzaam samen kunnen bestaan.

TE PAARD

Daarmee wil niet gezegd zijn dat het programma is afgewerkt, er komt vrijwel zeker een nieuwe communautaire ronde de eerste aanzetten daartoe zijn al gegeven. Maar het kader dat is opgezet, oogt stabiel en lokt geen controverse meer uit. We zijn ver van het gestuntel van de jaren zeventig, de krakkemikkige compromissen, de heilloze conclaven, de aanblik van vaak oververmoeide politici die niet meer begrepen hoever ze te ver konden gaan. Denk aan het ridicule voorstel om de gemeente Voeren bij de provincie Brabant te voegen, dat op een ochtend het radionieuws opsmukte. Of de idee om Franstaligen uit een aantal gemeenten en wijken uit de Brusselse rand een inschrijvingsrecht te verlenen in de agglomeratie, waarrond het verzet tegen het zogenaamde Egmontpact uit 1977 zich kristalliseerde. Maar in datzelfde pact zat ook een omschrijving van het Vlaamse gewest, die eigenlijk tegelijk de grenzen van Brussel bepaalde. Het inschrijvingsrecht verdween later uit de teksten, de omschrijving van Brussel is gebleven. Zodat achteraf bekeken die politiek van rijden en omzien, van vallen en opstaan misschien nog de slechtste niet was.

Er was uiteindelijk, eind jaren tachtig, ook de wil om komaf te maken met het eindeloze communautaire gekibbel. De mensen begrepen het allang niet meer, andere problemen vroegen dringend om meer aandacht. De schuldenberg, bijvoorbeeld, het hoge begrotingstekort, de toenemende verarming, het besef bij een groeiend aantal mensen dat er iets moest worden gedaan om te voorkomen dat ons sociale model zou instorten. Toen de regering Martens V een coalitie van christen-demokraten en liberalen in 1981 besloot om de communautaire herrie in de koelkast te stoppen, was de wil om tot echte afspraken te komen nog niet helemaal aanwezig. Bij de coalitiewissel in 1988 begrepen genoeg bonzen dat het moment gekomen was om zaken te doen. De koelkastpolitiek van Wilfried Martens had ook niet gewerkt, zijn coalitie was jarenlang in de ban geweest van José Happart en de burgemeesterskwestie in Voeren.

En er had zich ondertussen ook een andere ontwikkeling voorgedaan. De Vlamingen kropen met een groeiend zelfbewustzijn langzaam uit het defensief, terwijl de opkomst van de wallinganten in de Parti Socialiste de rol van de extreme francofone partijen grondig veranderde. Het RW versplinterde en het FDF verdween van het voorplan. De PS plooide zich terug op Wallonië, Brussel was voor haar geen zaak van eerste orde meer. Tegelijk was er onder de belangrijkste Vlaamse partijen op dit vlak een grote eensgezindheid gegroeid : ze zouden zich communautair niet meer tegen elkaar laten opzetten.

Toch ging het ook een paar keer bijna helemaal mis. De televisiebeelden die werden geschoten, toen de rijkswacht te paard tegen Vlaamse betogers in Voeren chargeerde, gingen de wereld rond en wekten de indruk dat België een soort Noord-Ierland was. Hoeveel doden zijn er in jullie language battle al gevallen, was een vraag die tot in Tokyo werd gesteld. Eén keer werd er in Voeren ook echt geschoten : een Franstalig heethoofd raakte met zijn long rifle gelukkig niemand. Dat stokebrand José Happart tot diep in de jaren tachtig met vuur kon spelen, had overigens verschillende redenen. De eerste was dat de Parti Socialiste in de man een symbool zag voor heel Wallonië, een electorale bom onder de toen rooms-blauwe koalitie. Het werd voor de partij zelf ei zo na een tijdbom. Een tweede verklaring ligt in het wel heel zwakke optreden van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Charles-Ferdinand Nothomb, die de balsturige burgemeester niet kon of wou aan banden leggen. Zijn partij, de PSC, zat wél in de regering en ze vreesde dat Happart een te groot stuk van haar achterban naar de PS zou zuigen.

SCHANDE

Een andere serie incidenten deed zich voor, toen FDF-burgemeester Roger Nols van de Brusselse gemeente Schaarbeek besliste om in zijn gemeente aparte loketten te installeren voor Franstaligen, migranten en Vlamingen. De populist Nols ontkende het vanzelfsprekend in alle toonaarden, maar zijn maatregel stonk uren in de wind naar het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. En was dus niet acceptabel. Het Taalactiecomité betoogde maandenlang in de hoofdstad, en dat ging er af en toe minder zachtzinnig aan toe. De Schaarbeekse lokettenkwestie werd onwettig bevonden en eindigde er in juni 1976 mee dat Walthère Ganshof van der Meersch zich als bijzonder commissaris van de regering manu militari toegang verschafte tot het gemeentehuis om er de gewraakte bordjes te verwijderen. Het FDF bevond zich op dat moment op het hoogtepunt van haar macht en achtte zich in Brussel onaantastbaar. In werkelijkheid had de partij midden de jaren zeventig haar zwanenzang al ingezet : een jaar later negocieerde ze mee het Egmontpact, zat in de regering- Tindemans II maar werd in 1980 door Wilfried Martens op smadelijke wijze op de keien van de Wetstraat gedeponeerd. Een klap waarvan de partij zich nooit herstelde.

Maar de grootste schande was toch die eerste schooldag in Komen, toen de kinderen van een Vlaams schooltje tussen een haag joelende en scheldende Franstaligen naar hun klasje stapten. Toen, op dat moment, stond België zeker in de geest wellicht dichter bij een Noord-Iers of Bosnisch scenario dan op het heetste ogenblik van de stammentwist in Voeren of de treiterige en kleinzielige lokettenkwestie in Schaarbeek.

Het duurde lang voor de Vlaamse raad voor het eerst rechtstreeks kon worden verkozen, maar toch zat de oplossing van de Belgische kwestie al een tijd lang min of meer in de papieren. De sleutel van het probleem, waarmee vooral het Brusselse hangijzer kon worden ontmijnd, dook meer bepaald al midden de jaren zeventig op. Omdat het niet-uitgevoerde artikel 107quater van de grondwet over de gewestvorming het land in economisch moeilijke tijden de oliecrisis regelmatig bleef verlammen, begon VEV-voorzitter Vaast Leysen achter de schermen gesprekken over de taalgrens heen. Achter de schermen, want op het publieke forum hadden zo’n contacten tot dan toe tot niets geleid. Los van het initiatief van Leysen werkten ook VU-senator Lode Claes en de RW’er Robert Moreau aan teksten.

Een idee dat uit die gesprekken naar voren kwam, was dat er een onderscheid kon worden gemaakt tussen materies die gebonden zijn aan de persoon en materies die gebonden zijn aan de grond. Die contacten waren nuttig, al was het maar omdat ze aantoonden dat op bepaalde niveaus in de samenleving de wil aanwezig was om tot een vruchtbaar gesprek te komen. Maar toen de toenmalige premier Leo Tindemans er wou op inspelen, was het voor hem te laat : Paul-Henri Gendebien liet zijn Rassemblement Wallon plotseling een meer linkse koers varen, het RW viel uiteen en Tindemans verloor de krappe meerderheid waarover hij beschikte.

In mei 1977 begonnen dan, na verkiezingen, de lange beraadslagingen die zouden leiden tot het zogenaamde Egmontpact. Aan tafel zaten niet alleen de christen-demokraten en de socialisten, maar ook de Volksunie en het FDF. Het pact werd vooral in Vlaanderen van meetaf aan gecontesteerd, en het liep anderhalf jaar later uiteindelijk op de klippen. Maar het was, met al zijn onvolkomenheden, in feite de eerste, grote uitgewerkte poging om België in een federaal concept te gieten al mocht dat toen die naam niet dragen. En onder meer die idee was er volledig in uitgewerkt, dat persoonsgebonden materies het beste volledig onder de bevoegdheid van de gemeenschappen vallen, en grondgebonden materies onder de bevoegdheid van de gewesten. Dat had, bijvoorbeeld, het voordeel dat de Vlaamse gemeenschap voor alles wat met onderwijs en cultuur te maken had volwaardig kon optreden voor de Vlamingen in Brussel. Bovendien werden in het pact, zoals gezegd, de grenzen van Vlaanderen vastgelegd, terwijl het Brusselse gewest in de tekst niet evenwaardig was aan het Vlaamse en het Waalse gewest. Afspraken die van dan af als verworven werden beschouwd.

BLOK

Maar het Egmontpact bevatte niet alleen de kiem van de groei van België tot een federaal land. Het lag ook ten grondslag aan een ander fenomeen. Het Vlaamse verzet tegen het pact vertaalde zich onder meer in de geboorte van twee nieuwe partijen. De Vlaamse Brusselaar Lode Claes, jarenlang senator voor de Volksunie, stapte woedend uit zijn partij en begon met de Vlaamse Volkspartij. In Antwerpen greep Karel Dillen, die de VU al eerder de rug had toegekeerd, het Egmontpact aan om een Vlaams-Nationale Partij op te richten. Voor de verkiezingen van 1978 gingen de twee partijtjes een kartel aan : het Vlaams Blok. De lijst haalde één zetel, en die ging tot verrassing van velen niet naar Claes in Brussel maar naar Dillen in Antwerpen. Karel Dillen zat tot 1985 alleen voor het Blok in de kamer. Tot een jongere generatie de partij met haar migrantenprogramma een nieuwe richting instuurde en extreem-rechts in Vlaanderen voor het eerst sinds 1945 opnieuw een rol van betekenis ging spelen.

Want het Blok gedroeg zich van dan af als een echte zweeppartij. Maar uit het succes van het in eerste instantie Antwerpse fenomeen sprak vooral ontgoocheling. Het Vlaams Blok leeft en leefde dicht bij de mensen in vaak verarmde stedelijke omgevingen. In buurten die tot de traditionele cliëntèle van andere partijen behoorden, maar waar die allang niet meer kwamen. Bij mensen die zich in een veranderde samenleving vergeten voelden, vergeten en verguisd. De jaren tachtig waren het decennium van het snelle geldgewin, maar ook die waarin duidelijker en duidelijker werd dat de overheid geen geld meer had om straten en stoepen te onderhouden. Er werd geknipt in sociale uitkeringen. Veel mensen voelden zich van langsom meer onveilig in hun eigen wijken met hun scheefgezakte banken in niet meer onderhouden perkjes. Ze werden, bij manier van spreken, onrustiger door de kinderen van de nieuwe buren ; niet toevallig mensen van het zuiderse type want de buurt verloederde en werd dus goedkoper. Het verleidde de burgemeester van Antwerpen op zeker ogenblik tot de onzinnige maatregel om jongeren te verbieden om op de pleintjes nog te voetballen. Waarna er weer werd geklaagd over wat ze daar dan wél deden.

Het is waar dat de zogenaamde traditionele politiek zich jarenlang niet of nauwelijks om die problemen bekommerde. Het is tekenend dat er pas sinds vorig jaar een lid van de regering specifiek met de stedelijke problemen is belast. Het leek soms alsof de Wetstraat zich altijd maar over één probleem tegelijk kon buigen : ofwel sukkelde het land van de ene communautaire crisis in de andere, ofwel werd de staatshervorming in de koelkast gestopt en ging alle aandacht naar de begrotingscijfers. De toenmalige PVV won in 1981 de verkiezingen met haar slogan ?Niet u, maar de staat leeft boven zijn stand”. Waarop ze in de regering prompt de belastingen fors de hoogte injoeg en met Wilfried Martens als premier vier jaar lang bij volmacht regeerde. Diezelfde Martens zag in 1985 licht aan het einde van de tunnel, wat de CVP electoraal geen windeieren legde. Waarna de bevolking het ene saneringsplan na het andere in de maag gesplitst kreeg. Het zijn maar twee voorbeelden van hoe de politiek ook de vloek over zichzelf kan afroepen. Het wordt tenslotte een kwestie van geloofwaardigheid. Zo, bijvoorbeeld : in het parlement een debat houden over de installatie van Amerikaanse kruisraketten in ons land, terwijl de vliegtuigen waarmee die tuigen uit de Verenigde Staten worden overgevlogen al hoog en droog in de lucht hangen.

AVONTUUR

Het Vlaams Blok gebruikte een breekijzer, en speelde in op een gevoel van ongenoegen onder de mensen. Guy Verhofstadt hanteerde de gave van het woord, van de rede. Zijn poging in het begin van de jaren negentig om het patroon van de Belgische politiek te veranderen, is wellicht de meest interessante van de voorbije kwarteeuw. Onder meer een mislukte poging om een regering te vormen met de socialisten, die vastliep op de weigering van de vakbond om met hem samen te werken, bracht hem tot de gedachte dat de stille invloed van organisaties zoals vakbonden en ziekenfondsen in de politiek drastisch moest worden teruggedrongen. Hij wou daarom de burger centraler stellen, maar van veel ideeën die hij lanceerde, schrokken niet alleen de andere partijen ; ook in veel geledingen van zijn eigen liberale beweging werd koel tot afwijzend gereageerd. Toen de verkiezingen niet tot de verwachte doorbraak van de verruimde VLD leidden, stapte hij in juni van vorig jaar ontgoocheld op.

Zijn geesteskind wordt nu geleid door Herman De Croo. Louis Tobback is voorzitter van de SP en straks keert misschien ook Charles-Ferdinand Nothomb terug aan het hoofd van de PSC. Gedegen vijftigers of ouder, mannen die het grootste deel van hun carrière achter de rug hebben. Er is zo in de Belgische politiek nog maar weinig ruimte voor avontuur. Het oogt een beetje naar het beeld van premier Jean-Luc Dehaene, die zich met zijn ministers achter kasteelmuren terugtrekt voor discrete beslissingen. Er is zo sinds de ?sfinx” Gaston Eyskens dan toch misschien niet zoveel veranderd.

Tenzij dit, wellicht. Er zaten toen vossen in het parlement, die het een regering te gepasten tijde bijzonder lastig konden maken. Nu worden de nieuwe kamer en de nieuwe raden voor een goed deel bevolkt door lui die hun weg nog zoeken in instellingen die zelf nog geen jaar oud zijn. Van artikel 107quater ligt niemand nog wakker. De staat is hervormd, Vlaanderen heeft zijn eigen raad en regering. We hebben zelfs een echte minister-president. Maar de Belgische democratie in haar geheel moet haar nieuwe elan nog vinden.

Hubert van Humbeeck

De rijkswacht op pad in Voeren : hoeveel doden zijn er bij jullie al gevallen ?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content