Monseigneur Bernard Van Den Berghe over de overleden kardinaal Leo-Jozef Suenens : ?Hij voerde actie in het gebed.?

ALS ADJUNCT-VICARIS-GENERAAL voor Brussel en als rector van de Koekelbergse basiliek en deken van Sint-Michielskathedraal werkte monseigneur Bernard Van Den Berghe (1912) vele jaren samen met de pas overleden kardinaal Leo-Jozef Suenens. Hij vertelt over dingen die een meer genuanceerd licht werpen op deze Belgische kerkvorst dan de formele in memoriams.

U noemt zichzelf een bewonderaar van de overleden kardinaal. Waarom ?

MGR. BERNARD VAN DEN BERGHE : Hoofdzakelijk om twee redenen : deze mens heeft de tijdssignalen altijd goed begrepen en heeft daarop gereageerd op een zeer moedige manier, zonder dat hij daarom altijd gehoor vond. Ten tweede, hij was iemand die macht kon delegeren, vertrouwen schenken. Ze hebben dikwijls beweerd dat hij beter op verplaatsing speelde dan op eigen veld. Hij was inderdaad veel op reis, maar hij gaf alle krediet aan zijn medewerkers, ook al bleef hij de eindverantwoordelijkheid dragen.

Was het meer dan een louter delegeren uit noodzaak ?

VAN DEN BERGHE : Het was vooral een geestesgesteltenis, want hij heeft die lijn consequent doorgetrokken, ook door de medeverantwoordelijkheid van de leken, van iedereen in de kerk te stimuleren. Ik heb dat zelf ondervonden. Ik heb achttien jaar lang iedere vrijdag een volle dag met hem vergaderd, samen met de bisschopsraad. We kwamen dan ’s avonds met hem samen terug naar Brussel, hij verbleef het weekend in de hoofdstad, en in de wagen werd er gezellig nagepraat. Eigenlijk was hij een zeer afstandelijk iemand, sommigen zeggen zelfs hautain, zeker op het eerste gezicht. Eens je zijn vertrouwen genoot, dan viel dat erg mee, dan kon je alles zeggen en vragen, dan kwam hij goed over.

Een moeilijk te benaderen man, toch ?

VAN DEN BERGHE : In de mens Suenens is veel veranderd door zijn opgaan in de charismatische beweging. Hij is dan veel menselijker geworden, hij werd veel minder gecompliceerd. Ik heb die evolutie kunnen volgen in de manier waarop hij in de Brusselse kathedraal voorging in liturgische diensten. Aanvankelijk deed hij dat zonder enig contact met zijn publiek. Dankzij de charismatische beweging durfde hij meer en meer lichaamstaal gebruiken, hij sprak ook eenvoudiger en durfde naar de mensen kijken, oogcontact zoeken. Hij ontdooide. Ondanks zijn nederige komaf durf ik niet beweren dat hij veel voeling had met gewone mensen. Mede door zijn intellectueel bezig zijn, leefde hij een beetje op zichzelf geplooid. Hij liet zich wel omringen door veel raadgevers. Hij had heel wat eminente mannen achter zich, grote namen van de Leuvense universiteit, zoals monseigneur Gerard Philips, Albert Dondeyne, Gustave Thils. Hij leefde niet geïsoleerd.

Minder bekend is de rol die hij gespeeld heeft in de Brusselse kerk. U heeft dat allemaal van dichtbij meegemaakt.

VAN DEN BERGHE : Alhoewel zijn vader van Sint-Martens-Lennik was, was hij een geboren en getogen Franstalige Brusselaar. Hij voelde Brussels. Hij wilde Brussel ook kerkelijk promoten. Het begon al door zijn splitsing van het aartsbisdom Mechelen in een nieuw bisdom Antwerpen en het aartsbisdom Mechelen-Brussel. Hij wilde behalve de Sint-Rombouts in Mechelen, een kathedraal in Brussel : de Sint-Michiels. Was er een grafcrypte in de Brusselse kathedraal, hij zou wellicht daar willen begraven zijn. Op 14 april 1962 heeft hij een historische daad gesteld door zijn aartsbisdom te verdelen in drie vicariaten : Vlaams-Brabant met Mechelen, Brussel en Waals-Brabant. Brussel werd dus een eigen kerkelijke entiteit met een Franstalige vicaris-generaal en een Nederlandstalige adjunct. Dat was in 1962, dus lang voor de staatshervorming. Gewoonlijk zegt men dat in België de kerk de politiek volgt, hier gebeurde net het tegenovergestelde.

Wat was de aanleiding tot deze hervormingen ?

VAN DEN BERGHE : Het Tweede Vaticaans Concilie had in verband met de liturgie onder meer gedecreteerd dat voortaan de volkstaal zou gebruikt worden. In Brussel betekent dat dus Frans en Nederlands. Tot op dat ogenblik verliepen de diensten in de Brusselse kerken, net als overal, in het Latijn. De mentaliteit bij de Brusselse clerus was overwegend sterk Frans georiënteerd. Zo waren de zondagse sermoenen grotendeels in het Frans. Nederlandstalige preken waren er veel minder en alleen in de vroegmissen, om zes of zeven uur ’s ochtends, voor de meiden en de knechten ! In West-Brussel lag de situatie iets beter voor de Vlamingen. Veruit de meeste organisaties of kerkelijke groeperingen waren Frans of tweetalig Frans, zoals wel eens gegekt werd. In Rome zullen ze nooit beseft hebben wat voor communautaire gevolgen hun beslissingen in Brussel hebben betekend. In context komt de verordening van Suenens. Ik citeer : er moet in Brussel gezorgd worden dat iedereen op elk uur van de zondagvoormiddag een mis kan vinden in zijn eigen taal en in zijn eigen buurt.

Maar van het een komt het ander.

Zoals ?

VAN DEN BERGHE : We zijn begonnen met vergaderingen, drie jaar na elkaar, voor de hele Brusselse kerk, zoiets als een plaatselijk concilie. Er moest iets gebeuren opdat de Vlaamse kerkelijke gemeenschap aan haar trekken zou kunnen komen : de autonomie voor de Nederlandstalige en de Franstalige kerk in Brussel werd afgekondigd. Op 10 februari 1969 ondertekende kardinaal Suenens een document waarin hij dat besluit bekrachtigde. Daarin stelde hij onder meer dat geen rekening houden met de eigen cultuur van de mens cultuur waarin de taal een grote rol speelt getuigt van een tekort aan eerbied voor de menselijke persoon. Het ging uiteraard over veel meer dan over het loutere taalaspect. Suenens brak ook een lans voor eigen verenigingen, eigen clerus, eigen initiatieven en een eigen pastorale benadering voor de twee cultuurgemeenschappen. Een soort kerkelijk federalisme avant la lettre.

De realisatie van dit alles heeft veel tijd nodig gehad, maar het werd doorgevoerd tot aan de top. Momenteel is er in Brussel zelfs een eigen bisschop voor de Nederlandstaligen en een voor Franstaligen en een vicaris voor de buitenlanders. Suenens heeft er dus voor gezorgd dat Nederlandstaligen in Brussel volledig in hun eigen stijl en taal hun geloof kunnen beleven.

Dat alles lag in de lijn van het concilie ?

VAN DEN BERGHE : Inderdaad. Suenens heeft dadelijk de principes van het concilie van de jaren zestig niet alleen verdedigd, maar ook toegepast. Behalve het respect voor de eigen cultuur, werden deze autonome Brusselse pastoralen ook voorzien van eigen adviesraden en per parochie van een zogenaamde ploeg die voortaan samen met de priester de gemeenschap zouden besturen. De slogan medeverantwoordelijkheid werd een feit. Vergeet niet, dat gebeurde bijna dertig jaar geleden.

In die tijd vroeg Suenens ook het priestercelibaat eens te bekijken en de wijding van gehuwde mannen te overwegen. Hij voerde de gehuwde diakens in en benoemde in Brussel de eerste pastorale werkers, dat was in 1975. Die pastorale werkers waren mannen en vrouwen, zonder wijdingen, die na een vormingsperiode door de bisschop gemandateerd werden voor pastoraal werk op een parochie of in een specifieke sector, zoals ziekenpastoraal of catechese.

Het klinkt allemaal nogal binnenkerkelijk ?

VAN DEN BERGHE : Dat was het zeker niet. Toen al stelden we vast : we hebben veel minder volk in de kerk, we moeten niet in de eerste plaats werken om meer volk in de kerk te krijgen, maar we moeten naar de mensen toegaan en met hen hun noden bespreken, zien wat er moet gebeuren, hoe wij noden van mensen kunnen helpen oplossen. Suenens heeft deze opties altijd volmondig onderschreven. Bijvoorbeeld de kerkelijke acties in verband met de problemen in de Noordwijk genoten zijn volle steun. Een kerk op straat als het ware, een kerk die oog en oor heeft voor wat de mens beleeft in deze tijd. Dat was zijn standpunt en is nog altijd ons standpunt.

Maar hoe is een eenvoudige jongen als Leo-Jozef Suenens zo een aristocraat geworden ?

VAN DEN BERGHE : Hij is opvallend vlug naar Rome gaan studeren, zeker in die tijd kwam hij daar toch in een speciaal milieu terecht. Hij werd seminarieprofessor, zeer snel hulpbisschop, vice-rector van Leuven en dat gaat zo verder, een kerkelijke blitz-carrière van jewelste. Hij werd een aristocraat van de geest, doortastend diplomaat, durver. Hij zei eens : zalig zij die durven dromen en er de pijn voor over hebben om hun dromen waar te maken. Hij was zeer moedig, hij wist waar hij naar toe wilde en gebruikte daartoe ook de nodige middelen.

Zijn lijflied was niet toevallig ?La Quête? uit ?L’Homme de la Mancha-Don Quichotte? van Jacques Brel. Toch keken velen op toen de overleden kardinaal zo opging in die gezagsgetrouwe charismatische beweging.

VAN DEN BERGHE : Wij hebben met hem vele discussies gevoerd over die charismatische beweging. Hij reageerde vooral vinnig op de bewering dat deze opwekkingsbeweging een vlucht in het religieuze zou betekenen, une fuite dans la prière, een vlucht uit de werkelijkheid. Hij zei altijd : het is bidden om in actie te treden. Dat ligt dus toch wel in zijn lijn. Hij heeft nooit op één been gestaan.

Wie er in zijn memoires nog eens zijn opvattingen over de charismatische beweging op naleest, herkent nauwelijks de charismatische beweging zoals we ze nu meestal kennen.

VAN DEN BERGHE : Dat is zo met alles. Pas als je de praktijk bekijkt, zie je wat mensen daar allemaal van maken. Hij heeft trouwens herhaalde keren gereageerd tegen de uitwassen van deze beweging. De mensen maken er dikwijls van, wat zij er willen in vinden, dat is duidelijk.

Wat bewonderde u het meeste inSuenens ?

VAN DEN BERGHE : Dat hij moedig nieuwe ideeën durfde verdedigen en toch sterk loyaal binnen de kerk bleef.

Dat was gedurende en na het concilie toch gemakkelijker dan nu ?

VAN DEN BERGHE : Inderdaad, het was veel gemakkelijker dan nu, maar je moest het toch maar riskeren, je moest het toch maar doen. Hij heeft tenslotte dat concilie en die verstarde kerk van de jaren vijftig echt open gebroken. De ruggensteun van Leuven was toen uiterst belangrijk. Nu is het kerkklimaat helemaal anders en Leuven staat lang niet meer goed aangeschreven in Rome.

Hebt u ook kritiek op hem ?

VAN DEN BERGHE : De gewone man of vrouw kon heel moeilijk contact met hem leggen. Hij kon ook iemand als een baksteen laten vallen. Wie niet meer beantwoordde aan het profiel dat hij nodig had, werd vriendelijk maar beslist afgevoerd.

Een ideale manager ?

VAN DEN BERGHE : Met alle goede en slechte kanten van dien, maar hij heeft al bij al een onuitwisbare stempel gedrukt op de kerk en zeer veel mensen er weer bovenop geholpen. Hij is iemand om heimwee naar te krijgen.

Staf Nimmegeers

Monseigneur Bernard Van Den Berghe : Kardinaal Suenens was een moedig man.

Kardinaal Danneels besprenkelt de kist van kardinaal Suenens met wijwater. Voor hem was het gebed geen vlucht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content