Hollando-Belges : de Nederlandse schilderskolonie in Brussel (1850-1890).
Voor de Nederlander Willem Roelofs, wiens relatie met een vrouw van lagere stand in eigen land met een scheef oog bekeken werd, was Brussel een prima plek om als kunstenaar aan de slag te gaan. Rond 1850 was de sfeer er sowieso minder provinciaal dan in Amsterdam of Den Haag. Brussel bezat een gereputeerde akademie, verzamelaars, een bloeiende kunsthandel, een multidisciplinaire kunstvereniging, een belangenvereniging voor kunstenaars, een genootschap van akwarellisten, salons en tentoonstellingszalen, tijdschriften met schrandere critici. En : Brussel stond open voor buitenlanders.
Vooral de Nederlanders kwamen er op af. Zo waren zij al Halverwege Parijs, zoals de titel van het proefschrift van Saskia de Bodt aangeeft. De kunsthistorica ging de gangen van Willem Roelofs en de Nederlandse schilderskolonie in Brussel na en zag hoe zij zich soepel integereerden in een kunstscène die de nieuwe trends in Frankrijk in de gaten hield : de school van Barbizon had het schilderen in en naar de natuur in een vrije stijl gepropageerd, en verdrong stilaan de romantische landschapsschilderkunst.
Hoe Roelofs, in dialoog met Belgische paysagisten als Louis Robbe en Alfred Verwée, opschoof van de romantiek naar een realisme dat tot de Haagse School doordrong, is te zien in de tentoonstelling die door het Brusselse Museum voor Moderne Kunst (tot 10.12) aan het onderwerp is gewijd. Vooral bij de akwarellen en tekeningen is de visie op de natuur al voelbaar modern : de aandacht voor de direkte waarneming, het vlietende karakter van water, licht en lucht werd vertaald in transparante, delikate waterkleuren waarin alweer de Hollanders schitterden. Van Roelofs begaafde leerling Paul Gabriël, van Anton Mauve en van Willem de Famars Testas is topwerk binnengehaald, aardser en minder gedurfd dan bij William Turner evenwel.
De tweede golf “Hollando-Belges” streek rond 1870 neer, en vermengde zich met onze naturalistische “peintres de la vie moderne”, van wie Alfred Stevens de beste was. De Nederlandse tweelingbroers David en Pieter Van Oyen onderscheidden zich met figuurschilderijtjes in markante zwart-witkontrasten. Carel Storm van ’s Gravesande benaderde in intimistische krijttekeningen de intensiteit van Xavier Mellery. In 1884, toen Brussel met de stichting van Les XX even Parijs verdrong als vuurtoren van de avant-garde, belandden de Hollandse Belgen ondanks de goede kritieken bij moderne critici op een zijspoor. De uitzondering was Jan Toorop. De anderen keerden naar het noorden weer en verdwenen uit het Belgische beeld.
Jan Braet
Willem Roelofs, “Voor het onweer”, akwarel en gouache, 1870, 49×64,5 cm. : tussen romantiek en realisme.