Rudy Tambuyser
Rudy Tambuyser Muziekjournalist

Wat is het verband tussen Jan Decleir en Muammar Khaddafi? Allebei hadden ze de afgelopen tijd een probleem met groepsdynamiek. Het belangrijkste verschil tussen beiden? Decleir heeft gelijk.

In cultuurland waren er de jongste tijd drie grote gebeurtenissen – in die zin dat ze zelfs in de kranten verschenen: de retrospectieve van Luc Tuymans in Bozar, Stany Crets die Spamalot, een musicalversie van Monty Python’s Quest for the Holy Grail regisseert, en Jan Decleir die in het Gentse NTG zijn voorstelling onderbrak, volgens de ene bron om zijn beklag te doen over het aanhoudende gehoest in de zaal, volgens de andere om zijn publiek uit te kafferen.

Over Tuymans en Crets heb ik geen mening – kijken kan ik naar verluidt niet, en de herinnering aan mijn eerste buikpijn-van-het-lachen is me te dierbaar, dan dat ik vergeefs zou pogen hem dunnetjes over te doen. Het hoestprobleem in de zalen ken ik na duizenden concerten wél en het stelt me gerust, nog eens een artiest te zien die trots en ernstig genoeg is om zich erover te beklagen.

Wie dacht dat Decleir de status van onaantastbaarheid had verworven, kwam echter bedrogen uit. Forums en lezersrubrieken vielen in koor over hem heen. Zelfs een sportjournalist mocht komen zweren dat er geen bacilletje aan de lucht was geweest. Jean-Pierre Van Rossem noemde Decleir een onbeschofterik – de ironie van deze grote satiricus kent haar gelijke niet.

Pijnlijk verhelderend is niet Decleirs tirade, maar de quasi onbegrijpende reactie van het publiek. Immers: wie in concert- of theaterzaal zonder terughoudendheid hoest, had ofwel thuis moeten blijven om daar desnoods, bijgestaan door de zijnen, schielijk aan zijn ziekte te overlijden. Ofwel, en meestal wringt daar het schoentje, vindt de ongebreidelde kucher, al dan niet bewust, zichzelf en zijn aanwezigheid te belangrijk.

Lawaai in de zaal hangt samen met fout begrepen ontvoogding: het is misschien wel een hoestbui, maar het is wel míjn hoestbui, mijnheer! Want in tegenstelling tot wat de geviseerde lawaaimakers willen doen geloven, is er geen muzikant of acteur die de luisteraar een bescheiden, noodzakelijk schrapen van de geteisterde keel misgunt. Wel storend is het gebrek aan terughoudendheid en dus aan respect. Rochel en reutel symboliseren de state of mind van een bepaald soort publiek, geconcentreerd op het feit dat het naar een stuk zit te kijken, in plaats van op het stuk zelf.

Ik denk dat, indien talrijk genoeg, acties van de artiesten zelf op termijn een verschil kunnen maken. In het andere geval volgt het scenario van Julian Barnes’ fantastische kortverhaal Vigilance, uit zijn bundel The Lemon Table. De openingszin luidt: ‘Het begon allemaal toen ik de Duitser een por gaf.’ Wat er vervolgens gebeurde, moet u zelf maar lezen. In een stil hoekje waar u niet gestoord wordt. De lachpijn verbijtend.

JULIAN BARNES, THE LEMON TABLE. LONDON: PICADOR, 2005.

Rudy Tambuyser

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content