GROEN MAAKT GELUKKIG EN GEZOND

De natuur kan zowel een bron van problemen zijn als een bron van genot. Maar waar ligt de balans?

Er circuleren weer virussen die mensen bang maken. Dodelijke virussen. Er is een nieuw coronavirus op de markt, verwant aan het virus dat tien jaar geleden de sarsepidemie veroorzaakte, en een nieuw vogelgriepvirus (het H7N9). Het aantal menselijke slachtoffers is tot dusver beperkt, maar de angst op een pandemie leeft weer. Virologen zijn altijd beducht voor een virus dat de potentie heeft om schadelijk te zijn voor de hele mensheid. Als ze daar te laat bij zijn, dreigt onze soort in grote problemen te komen.

Voor België worden voorlopig sussende woorden gesproken. De kans dat nieuwe virussen in ons land opduiken, komt wel ter sprake in een interessant artikel in het vakblad Environmental Research Letters. 24 wetenschappers onder impuls van Hans Keunen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) bespreken daarin de uitdagingen voor de wetenschap en het beleid bij het koppelen van biodiversiteit, verstedelijking en volksgezondheid.

De link is duidelijk. Veel virussen en andere ziekteverwekkers leven in andere dieren dan de mens voor ze de sprong naar onze soort maken. Sars was waarschijnlijk aanwezig in civetkatten, die in China, waar de ziekte zijn oorsprong vond, als een delicatesse worden beschouwd. Vogelgriepvirussen komen courant voor in watervogels, en kunnen de sprong naar de mens maken via kippen- en eendenkwekerijen. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zou een kwart van de ziektes van de mens vandaag zijn oorsprong vinden in veranderingen van de omgeving, onder meer als gevolg van een intenser contact tussen mensen en dieren. Sinds 1940 is er een merkbare toename van het aantal zoönosen in de wereld: ziektes van dieren die op mensen overgaan.

In landen als België, waar door de hoge bevolkingsdichtheid en de verstedelijking intensief contact bestaat tussen vele mensen onderling én tussen mensen en dieren, is de kans op zulke ziektes reëel. Ons land wordt zelfs als een model voor de toekomst gepresenteerd, omdat er overal in de wereld steeds meer mensen in steden terechtkomen.

Het artikel verwijst naar het H7N7-vogelgriepvirus dat in 2003 in Nederland en België circuleerde, maar snel onder controle kon worden gebracht. Beide landen hebben een intensieve en uiterst gespecialiseerde gevogelte-industrie, en liggen onder belangrijke migratieroutes van ganzen en eenden. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat wilde en gekweekte vogels zo veel mogelijk van elkaar gescheiden blijven, en dat ecologische en veterinaire bewakingssystemen zo op elkaar zijn afgestemd dat een mogelijke bedreiging snel kan worden opgespoord.

Het verslag bespreekt ook veranderingen in de verspreiding van muggen, die de verwekkers van ziektes als malaria, dengue en westelijkenijlkoorts kunnen overdragen. Het versterkte broeikaseffect maakt de klimatolo-gische omstandigheden ook bij ons geschikter voor muggen. Nieuwe waterrijke gebieden, in de context van overstromings- en natuurbeheer, kunnen de voortplantingsmogelijkheden van muggen nog bevorderen. Daarenboven wijzen studies uit dat de diertjes zich steeds beter aanpassen aan een stadsmilieu.

Dat geldt ook voor een derde voorbeeld uit het artikel: de vos, een dier dat zich steeds meer in onze steden ophoudt, onder meer omdat het daar minder wordt bejaagd dan op het platteland. De kans dat hij hondsdolheid veroorzaakt, wordt als bijna onbestaande beschouwd, omdat de ziekte dankzij doorgedreven vaccinatiecampagnes van vossen in onze streken is uitgeroeid. Maar er blijft een klein risico op besmetting met de vossenlintworm. Stadsvossen komen evenwel bijna nooit in contact met de woelmuizen die het voornaamste reservoir voor besmetting met de lintworm zijn. Ze eten vooral bruine ratten, waardoor ze zelfs nuttig kunnen zijn voor de volksgezondheid, want de ratten kunnen als een reservoir voor de verwekkers van de ziekte van Lyme fungeren. Ecologie is zelden een eenvoudig gegeven.

De onderzoekers wijzen op een heikel punt, namelijk de vraag hoe wetenschappelijke bevindingen efficiënt in beleid moeten worden vertaald. Terwijl de wetenschap het beleid zou moeten sturen, zeker in de context van interacties tussen de mens en de rest van zijn omgeving, gebeurt vaak het omgekeerde.

Groene steden

Het artikel benadrukt ook hoe belangrijk het is dat de stad vergroent. Steden zijn goed in het organiseren van openbaar vervoer en gezondheidszorg, maar niet in het uitbouwen van een groene infrastructuur. Hoewel ondertussen overvloedig is aangetoond dat groen in een stad nuttige functies heeft, van het zuiveren van lucht en water tot het stimuleren van het welzijn van de bewoners. Ook stadsmensen zijn gelukkiger als ze groen in hun buurt zien. Toch heeft onderzoek in zes Vlaamse steden uitgewezen dat een derde van de bewoners geen enkele vorm van groen heeft binnen een afstand van 800 meter van de eigen woning. Onder meer het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) probeert daar met zijn project ‘Groen in de Stad’ wat aan te doen.

Het artikel legde ten slotte nog een belangrijk conflict bloot, zowel in de wetenschap als in het beleid: mensen uit de sector volksgezondheid zien in biodiversiteit vooral een bron van problemen, terwijl mensen uit de sector ecologie er vooral voordelen in zien, ook wat betreft de gezondheid (zoals minder stress en minder allergieën). Er wordt al een tijdje getracht om de twee uitgangspunten met elkaar te verzoenen, onder meer door het concept van de zogenaamde ecosysteemdiensten, waarbij de ‘diensten’ die ecosystemen leveren – zoals zuivering van lucht en water, verschaffing van recreatief genot – in een financiële waarde worden uitgedrukt.

Recent zijn daar onder impuls van Inge Liekens en Steven Broekx van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) twee interessante rapporten over verschenen, in de vakbladen Land Use Policy en Environmental Impact Assessment Review. Een van de hoofdredenen waarom er zo veel natuur verdwijnt (niet alleen bij ons overigens, ook elders in de wereld), is volgens hen dat er zelden concrete cijfers over natuurwaarden worden gebruikt in kosten-batenanalyses van geplande infrastructuurwerken. Daardoor is de kans klein dat een beslissing in het voordeel van de natuur uitvalt. Natuurwaarden in harde cijfers – harde valuta – uitdrukken, zou daar verandering in moeten brengen. Wetenschappers hebben daarom een website (de ‘natuurwaardeverkenner’) ontwikkeld die natuurbeschermers en planners van werkzaamheden kunnen gebruiken om na te gaan wat de waarde is van natuur die verloren dreigt te gaan.

Met de natuurwaardeverkenner kan een bedrag (in euro’s) worden toegekend aan de nuttige functies van natuur. Er is een klasse ‘cultuurdiensten’ in het geheel opgenomen: een maat om de waarde van natuur voor recreatie en andere vormen van menselijk welzijn te bepalen. Er zijn experimenten en enquêtes gedaan om na te gaan hoeveel mensen bereid zouden zijn te betalen voor bepaalde aspecten van natuur (welke soort natuur, hoe ver ligt ze van huis, hoe groot is het natuurgebied, hoe ‘doorkruisbaar’ is het, enzovoorts).

Zo worden vooral bossen hoog gewaardeerd, en zijn mensen bereid meer te betalen voor een natuur- dan voor een landbouwgebied. Hoe waardevol een natuurgebied qua biodiversiteit ook kan zijn, als het in de buurt van een industriezone ligt, wordt het een stuk lager gewaardeerd. Er is evenwel nog werk aan de winkel om het systeem goed afgesteld te krijgen, want in alle studies waarin de natuurwaardeverkenner ondertussen is gebruikt (een tweehonderdtal) wegen de cultuurdiensten veel zwaarder door dan de andere functies.

Enkele opvallende voorbeelden bevinden zich in de regio Antwerpen, met het masterplan mobiliteit en de impact daarvan op natuurgebieden zoals het Sint-Annabos. De waarde van de natuur die onder druk zou komen, wordt geschat op 1,4 miljoen euro per jaar, waarvan 95 procent voor cultuurdiensten zoals recreatie. Er werd ook berekend wat het verschil in waarde zou zijn tussen de 173 hectaren natuurgebied die bij de werkzaamheden verloren zou gaan, en de natuur die achteraf hersteld of elders als compensatie gecreëerd zou worden. Per jaar zou er een verlies van 1,5 miljoen euro aan natuurwaarden zijn.

Toch worden de ecosysteemdiensten nog niet courant gebruikt. ‘De methode is nog te sterk in ontwikkeling en zit nog te veel in de conceptuele fase om al een grote impact te hebben’, zegt Steven Boekx van VITO. ‘Er wordt al wel naar verwezen, vooral als het nodig is om het belang van natuur te benadrukken, maar ze weegt nog niet door in de besluitvorming. Vooral het waarderen van natuur voor culturele diensten ligt moeilijk, omdat autoriteiten soms de neiging hebben de berekening als te arbitrair af te doen. Maar we voelen dat steeds meer mensen openstaan voor deze aanpak.’

DOOR DIRK DRAULANS

Een derde van de bewoners in zes Vlaamse steden heeft geen enkele vorm van groen in de buurt van de eigen woning.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content