Een nieuwe Hongaarse roman van György Konrád, met een sympathieke, maar zijn geheimen verzwijgende held.

György Konrád is natuurlijk het gediplomeerde geweten van Hongarije, hij was dat al lang voor de Muur van Berlijn viel, nu tien jaar geleden, en die ingrijpende omslag in de werkelijke wereld heeft zijn schrijverij ogenschijnlijk nauwelijks in moeilijkheden gebracht. De langzame stem die eindeloze tv-interviews lang gedragen boodschappen produceert, is onaantastbaar genoeg – historisch beladen met de meest politiek correcte achtergrond die denkbaar is: eerst weggevoerd als jood, daarna als klassevijand, uiteindelijk beroemd geworden als dissident, en nu internationaal gevierd schrijver, voorzitter van de Academie van Kunsten te Berlijn. En wat niet al: je zou van minder moe worden. En dan nog alle jaren een boek.

Dit jaar, twee boeken: Nalatenschap, een roman, en Amsterdam, een schriftje, een hommage aan de stad – en aan een man. Bijna veertig bladzijden lang, slaagt dit boekje erin de argeloze lezer te irriteren, wegens te lang: de eerste dertig pagina’s staat er namelijk niets in, behalve dat de schrijver er aangekomen is, en vanaf zijn hotelkamer of vanop het caféterras naar passerende Hollandse meiden kijkt, op vrouw en kinderen wacht, en tevreden is. Iets anders dan bedaagde cliché’s moet niemand daar gaan zoeken.

Dan, op pagina 39, komt Rob van Gennep ter sprake, de Nederlandse uitgever van Konráds boeken, en wordt duidelijk dat de hele Amsterdam-onderneming een dekmantel was om iets over hem te schrijven. Dat is een uiterst loffelijk portretje geworden, voor iedereen die Rob van Gennep ooit gekend heeft een plezier – maar een oppervlakkig plezier – om te lezen. De grafrede van een verre vriend in het buitenland.

VRIENDJESPOLITIEK EN CENSUUR

Er zou weinig reden zijn om dit gelegenheidsgeschrift zo uitgebreid te memoreren, als er niet een direct verband was met de roman Nalatenschap. Een heel vreemde roman trouwens: heel Oost-Europees aan één kant, heel nadrukkelijk universeel bedoeld aan de andere kant.

Wat is het geval? Antal Tombor is verkozen burgemeester van de grote stad Kandor. De eerste verkozen burgemeester, in een land waar alle woorden tellen. Vroeger was hij filmregisseur, dus kunstenaar, en had hij te maken met lobby’s, financieringscomplotten, vriendjespolitiek en censuur. Zodat hij de hele stad kent, vanuit verschillende richtingen. Hij is een briljant manipulator, onstuitbaar in zijn ambities, vol van zijn eigen macht: je moet van goeden huize zijn om Antal Tombor de voet dwars te kunnen zetten. Het is die, een beetje duister bedoelde, kant van de burgemeester die de bedenker van de flaptekst ongetijfeld heeft geïnspireerd tot zijn eigen creatieve portret: Tombors “welhaast monumentale zelfgenoegzaamheid” waarin scheuren beginnen te komen.

Zelfgenoegzaam? De burgemeester is niet ontevreden: hij manipuleert zijn pappenheimers naar hartenlust. Hij is machtig genoeg om slordig en onoverzichtelijk te kunnen zijn in zijn amoureuze relaties. Hij zou inderdaad, als bijgedachte haast, onsympathiek kunnen lijken, als hij niet met een probleem gezeten had: wat blijft ons, postcommunistische Hongaren (of Kandorianen als u dat liever hoort), nog over nadat drie generaties lang ons alles afgenomen werd? Het antwoord daarop van de burgemeester, die weet “dat men hem op elk moment kan komen halen en op transport zetten”, is dat van de wijze op de berg: wat ons rest is de schoonheid van de berg, de stad uit de hoogte gezien, de merels in de tuin. Of, in het andere boekje: het pure plezier in Amsterdam aan een gracht te kunnen staan kijken.

Politiek, en misschien filosofisch, uitgedrukt maakt dat van de burgemeester een soort nihilistische anarchist – en ook van György Konrád, die zeker in de roman geen enkele moeite doet om een grens te trekken tussen zijn personage en zichzelf.

Eén verschil is er: de burgemeester gaat dood, de schrijver hopelijk nog niet onmiddellijk. Antal Tombor wordt ziek, takelt zeer snel af en bezwijkt aan de zeldzame ziekte die Konráds uitgever Rob van Gennep fataal is geworden: dat is de ware hommage van de schrijver aan zijn vriend, ze moet ernstiger genomen worden dan die in het Amsterdam-boekje. Maar ook weer niet té ernstig: daarvoor zit ze al te zeer weggedoken in een wel sympathieke, maar uiteindelijk saaie en inhoudsloze roman, die teleurstelt al was het maar omdat hij in het begin zoveel beloofd had.

Want ook Antal Tombor blijft in gemeenplaatsen steken. Dat het beter is in zijn tuin te werken dan verre gevaarlijke reizen te maken en als burgemeester gevaar te lopen in de strikken van vreemde vrouwen gevangen te raken, dat is een wijsheid, uiteindelijk, die in Candide eerder en beknopter opgeschreven werd.

György Konrád: “Nalatenschap”, Van Gennep, Amsterdam, 288 blz.,798 fr.

“Amsterdam”, 50 blz., 299 fr.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content