Zaterdag maakt het EK quizzen de Gentse Sint-Pietersabdij even tot het Europese Mekka van de trivia. Maar ook elders in Vlaanderen zullen weer een paar duizend mensen zich het hoofd breken over kwesties die ze zich amper herinneren. De vraag is: waarom? Het antwoord: een verhaal vol jaloezie en penisvergelijkende retoriek.

‘Het is allemaal de schuld van Herman Van Molle’, zucht een fervent speler. ‘Zijn IQ-quiz: dát was het begin van alles. Het is Van Molles fout dat elk weekend een paar duizend man zit te quizzen onder de tl-lampen van suffe parochiezalen.’

De peetvader zelf pleit onschuldig. ‘Maar’, zegt hij, ‘ik weet waarom ze het allemaal doen: bewijsdrang. Quizzen gaan over trivialiteiten: dingen die totaal onbelangrijk zijn in het leven. Zoals: “Wat is het kleinste vogeltje van België?” Is dat belangrijk om te overleven in de brousse? Nee. Maar toch willen wij, Vlamingen, per se bewijzen dat we niet minderwaardig zijn, geen boeren zijn én onze talen kennen.’

Sint-Antonius-Zoersel, een zaterdagavond. ‘Bosuilenquiz’ staat er op een wegwijzer. Een processie van volgepropte Peugeots en Renaults rijdt de parking op. Mannen op leeftijd strompelen naar een uitgeleefde voetbalkantine en schuiven zwijgend aan bij een van de twintig tafels.

‘Of er nog een plaats vrij is?’, vraag ik. De organisator wijst naar een tafel. ‘Je hebt geluk, man. Volkam zoekt nog versterking.’ Aan de tafel zitten drie heren. Ze komen uit Oostende, honderd vijftig kilometer hiervandaan. Ze zijn duidelijk blij mij te zien.

– ‘Quiz je vaak?’

‘Geregeld’, lieg ik. ‘En jullie?’

– ‘Een keer per week, sinds 1976.’

Slik. Mijn geboortejaar. Ik blijf professioneel en klem de kaken op elkaar. Aan de tafel naast mij zit een man naar een lijst te staren. ‘Je kent toch alle Latijnse uilennamen mag ik hopen?’, vraagt zijn tafelgenoot. ‘Die verdomde uilen’, vloekt de man. ‘Uren op gestudeerd!’

Acht uur. Vooraan in de zaal schuift een vijfkoppige jury druk papieren heen en weer. Een van hen tikt op de microfoon. ‘ Allo? Allo? Micro?‘ ‘Goedenavond iedereen, welkom op de Bosuilenquiz. Zoals elk jaar beginnen we met de uilenvraag.’

Een beeldscherm floept aan. Een beest verschijnt. ‘Dit uiltje is thuis in de weidse prairies van de VS tot de Argentijnse pampa’s. Waar andere dieren holen in de grond hebben gegraven, is het ook present. Zijn die prefab holen niet aanwezig, dan is het genoodzaakt zelf een broedhol uit te graven. Graag de Nederlandse naam van dit uiltje.’

‘Pfoeh, een weggever!’, klinkt het aan onze tafel. ‘Het konijnuiltje natuurlijk.’

Het doet me denken aan een reportage over een ploeg topquizzers in het televisieprogramma Man Bijt Hond, een paar jaar geleden. De scène begon met een panorama van een indrukwekkende stereo, tweeters en woofers incluis. Aan de knoppen zat een man cd’s in het apparaat te laden. Hij drukte op Play, en na een paar seconden op Eject. Hij herhaalde dat, opnieuw en opnieuw. Ik ben de melodieën aan het instuderen’, zei hij doodleuk. ‘Op de volgende quiz wil ik ze binnen de paar seconden herkennen.’

Het is intussen halfeen in Zoersel. De Bosuilenquiz is afgelopen. Onze ploeg werd negende. Maar het enthousiasme van de Volkam-leden over hun nieuwe quizgenoot is danig geslonken. In een vage videoclip herkende ik Sarah McLachlan. En dat de psycholoog van John Cleese Robin Skynner heet: ja, dat wist ik ook. Net als mijn ploeggenoten, trouwens. ‘Dat was een weggever.’ Balans? 2 van de 150 vragen juist.

‘Ja mannen, het was moeilijk, hé’, probeer ik mijn eer nog hoog te houden. ‘Hoeveel uur trainen jullie hier eigenlijk voor?’

– ‘Uren’, zeggen ze. ‘En wij behoren niet eens tot de absolute top.’

Quizzers zijn genereuze mensen. Zelfs mijn 2 op 150 verdient een prijs. Op de prijzentafel liggen allemaal boeken. Ik kies voor De Wondere Wereld van het Bijenrijk. ‘Die boeken gaan mee van quiz tot quiz’, fluistert iemand. ‘Als je dan zelf een quiz organiseert, heb je ten minste iets om weg te geven.’

Na het prijzenritueel druipen de quizzers en masse af. Alleen boven de pisbak wordt nagebluft over de quiz. ‘Hadden jullie die vraag over Albrecht Altdorfer juist? Wij wel hoor.’ Penisvergelijkende retoriek.

‘En? Wat vond jij ervan?’, vraagt de man naast mij.

-‘Moeilijk’, stamel ik.

Allez, het viel goed mee vanavond! Neem nu die vraag over moordwapens: als je weet wat een hakapik is, dat geeft toch een kick!?’

– Tja.

‘Quizzen is mijn welnesskliniek!’, gaat hij verder. ‘Voor anderen is dat een arrogante plastisch chirurg die hun borsten betast. Ik leef op als ik het antwoord weet op een onmogelijke vraag.’ Hij schatert. Quizzershumor wellicht. Ik lach beleefd mee. De zaal is intussen leeg. Klaar voor de kuisploeg.

Die zaterdagnacht, drie uur. Op het Quizforum, een weblog voor fanatieke quizzers, stromen de eerste berichten binnen. ‘Zelfs de kleine foutjes van vorig jaar – te weinig fauna en flora en te gemakkelijke sportvragen – waren nu weggewerkt. Wat overbleef, was de absolute perfectie. Een schitterend gepresenteerde, schitterend geformuleerde, schitterend eigentijdse quiz’, schrijft iemand met de bijnaam God.

God is de man van boven de pisbak. In het echte leven heet hij Staf Dujardin en is hij huisarts in Heist-aan-Zee. Hij is niet alleen vaste klant op het quizforum, maar ook een van de meest fervente quizzers van het land. ‘Quizzen is voor mij een sociaal gebeuren’, zegt hij. Maar ook niet té sociaal: ‘Ik eindig liever eerste met een stel klootzakken dan 34e met de vier meest charmante mensen ter wereld in de ploeg. Maar’, vertelt hij er nadrukkelijk bij, ‘ik ben geen freak. Quizzers zijn trouwens geen freaks! In de media lees ik verhalen over mensen die vijftig, zestig uur per week studeren. Geloof jij dat? Wel, ik niet. Wij doen dat niet en toch behoort mijn quizploeg tot de top. Als de anderen het wel doen, moeten het serieuze lomperiken zijn.’

‘Wat een hypocriete uitspraak’, zegt een insider. ‘Wat denk je? Dat de kabouters alles ’s nachts in je oor komen fluisteren? Ach kom, quizzen draait allang niet meer om parate kennis. Zet een prof wetenschappen, een prof literatuur en godsdienstwetenschappen in één ploeg en ik garandeer u: die gaan af als een gieter. Niemand durft toegeven dat hij elke avond uren voor zijn Encarta hangt. Er zijn van die mensen die doodleuk beweren dat ze als peuter al kaarten van Antarctica zaten te tekenen. Komaan zeg! Ik word er kotsmisselijk van. De vraag is allang niet meer: wie is de verstandigste mens? Maar: wie is de ambtenaar met het langste ziekteverlof?’

Staf Dujardin steekt de handen in de lucht. ‘Kijk, dit is mijn quizbijbel… (tovert de Focus Knack te voorschijn). Elke dag haal ik er iets uit voor in mijn notitieboekje. Daaraan spendeer ik een kwartier per dag: dat is anderhalf uur per week. Is dat het gedrag van een freak? Wat moet ik dan zeggen van mijn vrienden die elke week uren zwemmen, fietsen en lopen om maanden later 234e te worden op de triatlon?’

Wie heeft er nu gelijk? We weten het niet. Wat we wel weten: toegeven dat je veel studeert, is waarschijnlijk een van de omerta van het quizcircuit. Sommigen noemen het lijstjesdoping – álle topploegen blokken de Nobelprijswinnaars en hoofdsteden van Amerikaanse staten van buiten, maar niemand zal het openlijk zeggen. Het schoolvoorbeeld is dat van De Autist, een bijna mythische figuur in het quizmilieu. De Autist studeert zijn lijstjes als de beste. Dat maakt hem, dat spreekt, tot het gedroomde quizlid van elke topploeg. Het verhaal doet de ronde dat sommige ploegen elke zaterdagavond aan de deur van zijn instelling staan om hem in de auto te laden. First come, first served. ‘Het gesjacher met De Autist zegt alles over het milieu’, vindt de fervente quizzer en organisator Filip De Maesschalck. ‘Het gebeurt ook vaak dat topploegen zich versterken met mensen uit andere ploegen in functie van de quiz die ze spelen. In de voetbalcompetitie heet zoiets competitievervalsing. Ik win ook graag, maar niet ten koste van alles.’

De concurrentie tussen de quizploegen aan de top is hard, bijna waanzinnig. Vooral sinds EK-organisator Steven De Ceuster de Vlaamse Quizranking bedacht: een klassement van alle Vlaamse quizploegen. ‘Nochtans is die lijst heel relatief’, zegt De Ceuster, ‘want heel wat sterke ploegen staan er niet in of staan veel te laag. Het systeem is dus niet perfect. Als je de finale wint op Wimbledon en je geraakt in de halve van Roland Garros: dan ben je een heel goede tennisser. Maar je staat ook maar in de top-vijftig, niet in de top-tien.’

Het neemt niet weg dat sommige ploegen absurd veel aandacht aan hun plaats op de ranglijst besteden. Sommigen hebben er alles, maar dan ook echt alles, voor over om daar te scoren. Een tijdje geleden woedde er op het Quizforum een heftige discussie over fraude. Een organisator zou aan een bevriende ploeg vragen van een quiz hebben doorgespeeld… vóór de eerste vraag gesteld was. Bedoeling: de logaritmes van de Vlaamse Quizranking verschalken en de bevriende ploeg aan een spectaculaire stijging in de ranglijst helpen. Nog een voorbeeld: onlangs kieperden twee concurrerende quizzers tonnen slijk over elkaar toen ze elkaar van eindeloos gespiek in een of andere quizcompetitie betichtten.

God en de gewone man

Het doet Herman Van Molle huiveren. ‘Ik begrijp al dat gedoe niet. Quizzen moet fun blijven.’

De stille meerderheid denkt er net zo over. Zij willen geen lijsten met uilen of Perzische schrijvers uit de 9e eeuw van buiten leren. Zij willen niet terechtkomen op een, dixit een quizzer, ‘bingoavond vol klonen van Marc Reynebeau, Gerard Bodifée en Chriet Titulaer’.

Op zich is er geen probleem, want ook zij moeten normaal gezien aan hun trekken kunnen komen. Quizzen is ‘in’ in Vlaanderen. Tik op Google ‘quizkalender’ in en je krijgt 1010 hits. Alleen al vorig weekend stonden in de kalender van Café René 32 quizzen geprogrammeerd. In alle maten, geuren en kleuren: van de Quiz van de Vier Zusters over de Geel Sokkenquiz tot de Vogelopvangcentrumquiz. En dan zwijgen we nog zedig over het cafécircuit of de gespecialiseerde muziek- en filmquizzen. Allemaal quizzen met verschillende moeilijkheidsgraden. Er bestaat zelfs een quotering voor: A-quizzen zijn verschrikkelijk moeilijk, D-quizzen zijn poepsimpel. Of ze zouden dat moeten zijn. Alleen is het niveau van de makkelijkste quizzen de jongste tijd flink opgetrokken, met als gevolg een forse dosis ongenoegen onder de gelegenheidsquizzers. Het rommelt nu op álle quizniveaus.

‘Op zich was dat quoteren op het quizforum nochtans een fantastisch idee’, zegt Filip De Maesschalck. ‘Organisatoren kunnen nagaan wat er goed en slecht is aan hun quiz. Maar die quoteringen hebben het quizzen in Vlaanderen ingrijpend veranderd. Ploegen doorkruisen nu het hele land om een quiz te gaan spelen en dat heeft het niveau van élke quiz doen stijgen. De D-quizzers stellen zich daar terecht vragen over. Komt daar nog bij dat vooral de die hards quizzen beoordelen. Dat is ook normaal: als er morgen een forum wordt opgestart voor duivenmelkers, dan zullen vooral de taaiste duivenmelkers zich moeien. Probleem is dat het niveau van die die hards onvoorstelbaar hoog ligt. Zij stellen de quizwetten op, ook voor de gewone dorpsquiz. Met alle gevolgen van dien. Ik zit in een quizploeg met vier goed opgeleide mensen, allemaal met een brede algemene kijk, vrij complementair qua interessesferen, oog voor actualiteit en schoon madammen. Kortom, wij zijn subtoppers en toch scoren wij op sommige quizzen maar 35 procent. Is dat nog normaal?’

De Ceuster erkent het probleem, maar verwijt het de organisatoren. ‘Nu nemen er vaak topploegen deel aan lokale quizzen, en die scoren dan 90 procent. Veel organisatoren verzinnen dan moeilijker vragen voor hun volgende editie. En dan halen de topploegen nog 80 procent, maar de teams die een jaar eerder 70 haalden, scoren met moeite 35 procent. Uiteraard kunnen die daar niet mee lachen. Eigenlijk zou zo’n organisator gewoon moeten zeggen: “Als je mijn quiz te makkelijk vindt, blijf dan gewoon weg.”‘

Moeilijk of makkelijk: het is niet altijd eenvoudig om het niveau en de kwaliteit van een quiz in te schatten. Een quiz vol makkelijke vragen is niet per definitie een goede quiz. En één met enkel moeilijke opgaven hoeft ook niet per definitie slecht te zijn, redeneren de quizpausen. ‘Vragen moeten pakken‘, zegt Steven De Ceuster. ‘Originaliteit, daar draait het om. Dus geen vraag over de eerste Belg in de ruimte. Of, geeuw, de zoveelste keer Tito. Af en toe moet je een ‘aha-erlebnis’ hebben. Of een gevoel van: verdorie, dat wist ik niet, maar het verhaal dat errond hangt, is wel mooi. Mij stoort het niet dat ik niet alle vragen kan beantwoorden: laatst speelde ik nog een aartsmoeilijke quiz, maar die vragen, dat was bijna literatuur. Ik vond het al fantastisch om te zeggen: “Ik weet het niet, maar ik ben wel geëntertaind.” Op zo’n moment maakt het niet uit dat er maar twee ploegen de helft halen.’

Misschien. Maar 2 op 150 halen in een quiz, dat is frustrerend. Daar veranderen literaire hoogstandjes geen fluit aan. Wat heb je eraan als een quizmaster in zwierig Nederlands vraagt welke de zesde grootste stad van Tsjecho-Slowakije is?’ Daar moet je toch een idioot voor zijn om het a) te vragen en b) te weten. ‘Zelfs topploegen vinden het soms niet leuk meer’, zegt een overtuigd quizzer. ‘Die aartsmoeilijke quizzen met hun vergezochte vragen krijgen amper nog zalen vol. Enkel omdat de topploegen uit een soort morele verplichting bij elkaar op bezoek blijven gaan, blijven hun organisaties bestaan.’

Dujardin knikt begrijpend: ‘Quizzen is een volstrekt irrelevante bezigheid. Zoals bijna alle hobby’s. Ook zaalvoetballen – ik zeg maar wat – heeft geen enkele relevantie. Maar zelfs de vragen in een nietige quiz moeten toch enige zin hebben. Ik ben niet te beroerd om toe te geven dat ik de namen van de Miss Belgian Beauty’s probeer te memoriseren. Maar wat héb ik daar eigenlijk aan? (Zalvend) Allez, er mag één Miss Belgian Beauty in een quiz zitten – de liefhebbers mogen ook scoren – maar dan moet het wel ophouden.’

De Maesschalck steigert. ‘Een quizmaster moet zijn quiz zelf samenstellen, niet de quizloge. Er zijn nu zelfs jonge organisatoren die naar Staf Dujardin stappen en vragen: “Is dit een goede quiz, Staf?” Dat is stom, want het verzamelde quizheir is het contact met de realiteit totaal verloren. Niemand moet denigrerend doen over de zoveelste Dag Allemaal-vraag. Als ik bij de dokter in de wachtkamer zit, lees ik ook Dag Allemaal. Maar wat voor iemand ben je als je wel een Tibetaanse monnik uit de 14e eeuw kent, maar niet weet hoeveel een pint bier kost? Goede quizzers – en die vind je niet noodzakelijk in de topploegen – moeten die twee werelden kunnen verzoenen. Niets is zo eenvoudig als een moeilijke quiz maken. Een quiz samenstellen waar iedereen met een goed gevoel naar buiten gaat: dat is dé uitdaging. Alleen gaan steeds minder quizsamenstellers ze aan.’

Het moge een troost zijn voor de modale quizzer: hij kan nog altijd terecht op televisie. De kans dat hij daar een topquizzer tegen het lijf loopt, is uiterst klein. In tegenstelling tot bijvoorbeeld in Nederland, waar ze voortdurend in televisieshows opduiken. Omdat ze méér tijd hebben of bij gebrek aan betaalbare parochiezalen in Nederland? ‘Helemaal niet’, roepen de topquizzers in koor. ‘Wij worden gewoon geweerd uit de televisiestudio’s.’

Herman Van Molle zucht. ‘Dat hangt af van quiz tot quiz. In Eén jaar gratis steken we geen topquizzers, want die winnen op één been. Daar willen we vooral leuke kandidaten, die twee zinnen na elkaar kunnen zeggen. Met alle respect, maar ik ken weinig welbespraakte en extraverte topquizzers. Over het algemeen zijn dat nogal in zichzelf gekeerde mensen. Komt daar nog bij dat die mensen een reputatie te verdedigen hebben. Ik heb zogenaamde topquizzers meegemaakt die op televisie roemloos afgaan. Er gebeuren drama’s achter de schermen, hoor. Voor hen is het heel pijnlijk: zij durven weken de straat niet meer op.

‘Mijn stelling is dat we geen tv-quizzen maken voor quizzers, maar wel voor tv-kijkers. En dat vergeten die topquizzers wel eens. Televisiequizzen en zaalquizzen zijn twee totaal verschillende disciplines. Vergelijk het met de sport: vorige week was ik op Lokeren en voor de match stonden daar vier gasten te voetballen. Nooit gezien: enorme balbehandeling, onwaarschijnlijk wat die gasten konden… Maar als ze konden voetballen, speelden ze mee met de eerste ploeg, hé. Dat is hetzelfde met tv-quizzen en quizzen in parochiezalen. Zaalquizzers zouden het liefst gewoon 100 vragen zien. Wie het meeste vragen juist beantwoordt, die wint. Maar dat is zoals kijken naar een tijdrit: oer- en oersaai. En het is een stom programma. In een tv-quiz moet je hindernissen bouwen. Vergelijk het met een bergrit, met al zijn dramatiek. Tot in de laatste minuut kan er nog van alles gebeuren. Iemand kan voor de streep doodvallen. Zo moet een tv-quiz zijn. Maar een zaalquiz, dat is menselijke communicatie in zijn puurste vorm. Iemand stelt een vraag en iemand anders antwoordt. Zelfs de catechismus- die ik nog altijd uit het hoofd ken – is daarop gebaseerd. “Waar is God? God is overal.”‘

Zelfs op het quizforum, op een zaterdagnacht om tien voor vier. Na de Pont Neuf-quiz in Herentals gaat Zijne Almachtigheid compleet uit het dak: ‘Een van dé cleverste quizzen van het land. Inventiviteit is troef in het Vlaamse quizmilieu!’

Wie zijn wij om God tegen te spreken?

Door Stijn Tormans & Frank Demets

‘Ik eindig liever eerste met een stel klootzakken dan 34e met de vier meest charmante mensen ter wereld.’

De vraag is allang niet meer: ‘Wie is de verstandigste mens?’ Maar: ‘Wie is de ambtenaar met het langste ziekteverlof?’

‘Het verzamelde quizheir is het contact met de realiteit totaal verloren.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content