De enige Amerikaanse president die niet werd verkozen, is niet meer.
Fysiek was Gerald Rudolph Ford Jr., op 14 juli 1913 geboren als Leslie Lynch King Jr., een van de meest besproken presidenten. ‘Hij kan niet tegelijk kauwgum kauwen en winden laten’, zei een collega uit het Huis van Afgevaardigden ooit. Ford schreef, als hij op een stoel zat, met zijn linkerhand. Stond hij voor een bord aantekeningen te maken, dan deed hij dat met rechts. Hij gleed van de vliegtuigtrap van Air Force One na een landing in Salzburg, en struikelde die dag nog eens in het plaatselijke Residenz Palast. Nadat er twee aanslagen op zijn leven waren gepleegd, veroorzaakte hij grote paniek door tijdens een verkiezingsbijeenkomst angstig weg te duiken voor de flits van een camera. Behept met een gezonde dosis zelfspot kondigde hij als enige president ooit het begin van het satirische programma Sa-turday Night Live aan, waarin acteur Chevy Chase de onhandigheid van de president op de korrel nam.
Voor de despotische, paranoïde en ijdele Richard Nixon was Ford de geknipte man om in oktober 1973 vicepresident Spiro Agnew op te volgen. Agnew moest aftreden nadat was gebleken dat hij tijdens zijn gouverneurschap van de staat Maryland steekpenningen had aangenomen en belastingen had ontdoken.
Ford had tot die tijd een bijna vlekkeloze palmares op Capitol Hill afgewerkt, hij won vanaf 1949 tot zijn intrede in het Witte Huis twaalf opeenvolgende verkiezingen, en behoorde als leider van de Republikeinen in het Huis van Afgevaardigden tot de top van de partij.
Als vicepresident verdedigde Ford maandenlang hardnekkig zijn baas Richard Nixon, toen die steeds meer onder vuur kwam te liggen door de Watergate-affaire. Pas 24 uur voor het aftreden van Nixon koos hij eieren voor zijn geld. Te laat, zo gaf hij achteraf toe. Tijdens een in allerijl belegde ceremonie legde hij op 9 augustus 1974 – Nixon had zojuist per helikopter het Witte Huis verlaten – de eed af als de 38e president van de Verenigde Staten.
De eerste maand van Fords presidentschap roepen herinneringen op aan de latere intocht van de jonge Bill Clinton in het Witte Huis. De missie van Ford was een einde te maken aan wat de historicus Arthur Schlesinger Jr. het ‘imperial presidency’ noemde: de bijna ontastbare, monarchale positie van de president. De ramen en deuren gingen open: Congresleden, journalisten, oude vrienden en adviseurs van allerlei pluimage liepen in en uit, het door de wantrouwige Nixon in zichzelf gekeerde Witte Huis richtte zich weer naar de buitenwereld. Beelden van Ford die zijn eigen ontbijt klaarmaakte, medewerkers die openlijk hun mening ventileerden voordat ze hun baas hadden geconsulteerd, en de benoeming van de gerespecteerde journalist Jerald F. terHorst tot zijn belangrijkste woordvoerder, illustreerden dat er een frisse wind waaide door het Witte Huis. De nooit verkozen Ford kreeg binnen enkele weken de massale steun van het Amerikaanse volk.
De wittebroodsweken duurden precies een maand. Op de ochtend van zondag 8 september 1974 sprak Ford het Amerikaanse volk toe op televisie, en kondigde aan dat hij Richard Nixon gratie zou verlenen voor diens rol in het Watergateschandaal. Zijn geschokte woordvoerder nam onmiddellijk ontslag. De waarderingscijfers van het Amerikaanse volk namen een duik.
In de resterende twee jaar van zijn presidentschap deed Gerald Ford wat voor een verkozen president een vernederende en wellicht onmogelijke opgave was geweest. Als overgangsfiguur leidde hij de VS door een hachelijke periode, en gaf hij ondanks de gratieverlening het presidentschap weer enige waardigheid. In het binnenland likte de samenleving haar wonden van de sixties en zuchtte ze onder een hoge inflatie en dito werkloosheid. Mondiaal wankelde het gezag van de VS, midden in de Koude Oorlog, door de vernederende afgang in Vietnam. ‘Wat de VS betreft, is de oorlog afgelopen’, sprak Ford na de val van Saigon op 30 april 1975.
In 1976 verloor hij de presidentsverkiezingen nipt van Jimmy Carter. Een aanbod om in 1980 de running mate van Ronald Reagan te worden, legde de gematigde Ford naast zich neer omdat hij vond dat hij als vicepresident niet genoeg macht kreeg.
Huidig president George W. Bush memoreerde na het overlijden van Ford dat het hoogste ambt in die tijd een ‘vaste hand’ nodig had. Misschien had de onhandige Ford die hand dan niet letterlijk, hij zorgde er wel voor dat zijn opvolgers met een schone lei het Witte Huis konden betreden. Geen groot leider, maar zoals hij zelf altijd zijn voorbeeld Harry Truman omschreef: ‘Hij had lef, hij was niet grootsprakerig, hij maakte zich geen illusies dat hij een grote intellectueel was, maar hij leek de juiste beslissingen te nemen.’
DOOR Bart Willlems