Zaterdag wordt in Aalst het startschot gegeven voor drie dolle dagen van verkleed lopen, plezier maken, drinken, dansen, zingen, lachen, en gewoon doen wat in je kop opkomt. Alles kan, alles mag. Voor de Aalstenaar is carnaval een verslaving. Geen mens van buiten Aalst die dat begrijpt.

Acht jonge vrouwen met dikke truien aan zitten in een grote, ijskoude loods met tweemeterlange bruine apenarmen op hun schoot. Ze zijn de ledematen van hun reusachtige dzjungel-bewoners aan het afwerken – tot de zwartgelakte vingernagels toe. Een beetje verder liggen al even reusachtige apenkoppen in rijen klaar. Op de praalwagen van carnavalgroep Possensje zijn voorlopig nog maar enkele palmbomen, een flamingo, en de koppen van burgemeester Annie De Maght en twee haar aanbiddende lokale politici te bewonderen. ‘Sinds september zijn we al bezig’, zegt een van de vrouwen. ‘In het begin iedere woensdag en iedere vrijdag. Nu zo goed als alle dagen.’

In het achterafkamertje van een volkscafé zitten de vrouwen van Vrièt dicht tegen elkaar rond de tafel. Ze bevestigen rinkelende belletjes aan kleurige buikbanden of kleven witte, groene en purperen veertjes op witte hoge hoeden – waarop later nog hoge pluimstaarten komen. De groep maakt een parodie op de Aalsterse Gilles, die dit jaar dertig jaar bestaan. ‘Nee, niemand van ons is professioneel met kostumering bezig. We zijn allemaal amateurs. Maar als we ons verstand bijeenleggen, lukt het wel.’

In de grote loodsen van Schiefregt’Oever en Lotjonslos zijn vooral mannen aan het werk. De werkruimte van Schiefregt’Oever staat vol met metershoge ijzeren geraamten van dinosaurusachtige dieren. Achteraan begint iemand met ijzeren buizen een nieuwe dierengroep aan elkaar te lassen. Even daarvoor staan enkele carnavalisten op vier meter hoogte een ijzeren karkas met telefoonboekpapier te beplakken. Bij Lotjonslos is er nog erg veel werk aan de winkel – de groep is op het laatste moment van thema veranderd. Overal staan halfafgewerkte carnavalskoppen in piepschuim. Een jongen staat met een broodmes en een tongfileermes uit een blok piepschuim een driedimensionale stripfiguur te snijden.

En dan zijn er de werkhallen: een complex van 80 miljoen frank dat de stad Aalst enkele jaren geleden ter beschikking heeft gesteld van de carnavalisten. Hier mogen ze zich voorbereiden op de grote Carnavalsstoet, en hier kunnen ze ook hun wagens en ander materiaal voor de rest van het jaar opslaan. We openen een paar deuren: een reusachtige blauwe sfinx, een Oilsjterse versie van het Big-Brotherhuis, een nagemaakte kermismolen, de kop van de burgemeester in allerlei uitvoeringen, de raarste figuren, de buitenissigste vehikels – onmogelijk te beschrijven.

‘Het hart van Aalst Carnaval’ noemt Kamiel Sergeant, sinds 31 jaar Keizer Karnaval van de stad, de werkhallen. ‘Mensen gaan daar na hun werk tot ’s nachts timmeren en knutselen. Ze steken er al hun vrije tijd in. En als ze de stoet niet aan het voorbereiden zijn, organiseren ze wel eetfestijnen en fuiven om aan geld te geraken voor hun wagen en hun kostuums. Je vindt er ook alle soorten mensen, uit alle lagen van de bevolking. Een dokter naast een werkloze, een ingenieur naast een bandwerker, een gepensioneerde naast een student.’

ARTISTIEKE PRESTATIES

Creativiteit, daar gaat het voor Wim Beelaert om. Beelaert, die in 1999 afstudeerde in de geschiedenis, schreef zijn licentieverhandeling over Vijf eeuwen Vastenavond in de Carnavalstad Aalst (1432-1940). Als (groot-)Aalstenaar is hij zelf ook een fervent carnavalsvierder, maar zonder lid te zijn van een carnavalsgroep. Jaar na jaar is Beelaert onder de indruk van de artistieke prestaties van de Aalsterse wagenbouwers. ‘In de stoet kun je werkelijk de prachtigste dingen zien. Allemaal zelf gemaakt door de carnavalisten. Meestal hebben ze nauwelijks een schets van wat ze in elkaar willen knutselen. Ze beginnen gewoon te snijden, te lassen, te plakken, te schilderen. In Italië worden carnavalsstoeten vaak volledig door professionele ontwerpers uitgetekend. Daar vind ik niks aan.’

Zaterdag aanstaande, om zes uur, houdt het Aalsterse gemeentebestuur haar speciale Roodzitting, waarin de burgemeester (of haar plaatsvervangster, Annie De Maght herstelt nog van een hartinfarct) Prins Carnaval de sleutel van de stad zal overhandigen. De raadszitting wordt door de organisatoren als ne voddevil wor da Big Broerken ni kan on rieken aangekondigd: naar jaarlijkse gewoonte zullen de politici van Aalst er zwaar over de hekel worden gehaald.

Maar voor de Aalstenaar is de zitting niet meer dan het startschot voor drie dolle dagen en nachten van verkleed lopen, plezier maken, drinken, dansen, zingen, lachen, en gewoon doen wat in je kop opkomt. Alles kan, alles mag. Elke dag gaat er een stoet uit, de Winterfoor draait op volle toeren en op de Grote Markt is het iedere nacht openluchtfuif – met Oilsjterse carnavalsmuziek vanzelfsprekend. Pas woensdagochtend, als in de kerken de assekruisjes worden uitgedeeld en in de straten de reinigingsploegen verschijnen, zal Aalst weer rustig worden.

Jazeker, er zijn ook Aalstenaars die tijdens de krokusvakantie steevast op wintersport gaan. Maar voor het merendeel van de inwoners van de Denderstad is carnaval een verslaving. Zelfs wie al jaren zijn geboortestad verlaten heeft, neemt vaak speciaal vakantie om de jaarlijkse gekte niet te missen. Geen mens van buiten Aalst die het begrijpt.

Aalstenaars zeggen graag dat carnaval in de Aalsterse ziel zit, en ze verwijzen daarbij naar de vijfhonderd jaar oude vastenavondtraditie. De maskers en de vermommingen, de braspartijen, het zachte anarchisme, de humor: het is altijd al typisch geweest voor Aalst. En welke ramp of tegenspoed de stad ook overkwam, welke vreemde heersers haar ook onderwierpen, vastenauved heeft niemand kapotgekregen.

Maar het Aalsterse chauvinisme – bijna even sterk als het Antwerpse, naar het schijnt – doet de werkelijkheid geweld aan. ‘Die is nu eenmaal prozaïscher’, zegt Wim Beelaert. Volgens de jonge historicus is het niet de traditie of de Aalsterse volksziel maar de Middenstandsbond van Alfred Kelders die het Aalsterse carnaval heeft gecreëerd. ‘Ik weet het, voor vele carnavalisten is zo’n uitspraak heiligschennis. Maar voor mij doet dit niks af aan de waarde van het carnavalsfeest.’

‘Je moet een duidelijk onderscheid maken tussen het traditionele vastenavondfeest en carnaval zoals het vandaag gevierd wordt’, legt Beelaert uit. ‘Vastenavond is de benaming van een volksfeest dat inderdaad eeuwenoud is. De eerste bronvermelding in Aalst dateert van 1432, toen er op de Grote Markt een steekspel werd gehouden. Maar wellicht gaat de traditie nog verder terug. Vastenavond was een kalenderfeest dat in de Middeleeuwen overal in onze streken werd gevierd. Het was dus zeker niet uniek voor Aalst.’

BRANDENDE SCHOENZOLEN

Beelaert verwijst naar de Nederlandse academicus Herman Pleij, die oude vastenavondteksten heeft bestudeerd. ‘Pleij stelt dat de vastenavondfeesten teruggaan op klassieke en Germaanse tradities en rituelen bij de overgang van winter naar lente. De klassieken hadden feesten zoals de Bacchanalia en de Lupercalia, waarbij vermommingen, rolverwisselingen – slaven mochten even baas spelen -, overmatig alcoholverbruik en uitspattingen van seksuele aard legio waren. De Germanen kenden mannenbonden die met ketelmuziek door de straten trokken om de winterdemonen te verdrijven en de goden om vruchtbaarheid te smeken.’

‘Rond de tiende eeuw ontstonden in de kloosters en kapittelkerken kerkelijke zottenfeesten, die kenmerken van voorgaande feesten vertoonden: eet- en drinkfestijnen, maskerades, veel lawaai, en de omkering van de gevestigde orde: vaak werd een kinderbisschop verkozen, een figuur die we nu in Sinterklaas herkennen, en die mocht een mis houden in brabbellatijn, weliswaar met urine in plaats van wijwater en brandende schoenzolen in plaats van wierook. Die zottenfeesten raakten in de veertiende eeuw geïntegreerd in het stadsleven. Daarmee was vastenavond geboren.’

Verdwijnen zou het nooit meer. Soms stond de plaatselijke overheid achter de feestelijkheden, al was het maar om door een beetje organisatie de bendes lawaaiende jongeren enigszins onder controle te houden. Soms, zoals tijdens de Contrareformatie en in de burgerlijke achttiende eeuw, werden verbodsbepalingen uitgevaardigd. Maar altijd waren er durfallen die het verkleden en zot doen niet konden laten.

Carnaval en vastenavond hebben natuurlijk met elkaar te maken, maar het onderscheid tussen beide is volgens Beelaert zeer duidelijk: is vastenavond een spontaan feest, waartoe het volk zelf het initiatief nam, dan is carnaval een feest dat bewust georganiseerd werd om mensen naar de stad te lokken en te doen verteren.

Beelaert: ‘Dit soort carnaval, met een openbaar en commercieel karakter, is ontstaan in Noord-Italië, op het einde van de achttiende eeuw. Over de etymologie van de term wil ik me niet uitspreken, daarover is genoeg onzin uitgekraamd. Maar vaststaat dat onder meer in Venetië de rijke klasse carnaval is beginnen te vieren, met prachtige kostuums geïnspireerd op de Commedia dell’arte en bals masqués. Van Noord-Italië waaide de nieuwe trend over naar Zuid-Frankrijk. In Nice werd al heel vroeg een corso, een stoet, georganiseerd. De soldaten van Napoleon brachten carnaval mee tot in het Rijnland. En daar hebben neringdoeners uit onze streken wellicht kennisgemaakt met het fenomeen.’

Carnaval als georganiseerd feest met commerciële bedoelingen, bestaat dit jaar precies 150 jaar in Aalst: Op Groot Vastenavond, zondag 9 maart 1851, trok in Aalst de eerste carnavalsstoet door de straten. De karnavaltreyn, verbeeldende het vertrek naar Californië, met eene improviserende rookende lokomotief aen ’t hoofd, zoals de Denderbode de optocht destijds beschreef, was een initiatief van de Maetschappy voor de verlustigingen van den vastenavond. Deze middenstandsvereniging stelde zich expliciet tot doel de stad meer uitstraling te geven, haar inwoners vermaak te bieden én de belangen van herbergiers en andere neringdoeners te behartigen.

‘Het initiatief van de Maetschappy had het begin kunnen zijn van Aalst Carnaval’ stelt Beelaert, ‘ware het niet dat de politieke twisten tussen katholieken en liberalen in de tweede helft van de negentiende eeuw de Aalsterse samenleving totaal uiteen hadden getrokken. Alles, dus ook het verenigingsleven werd in twee kampen opgesplitst.’

PROPAGANDASTOETEN

Stoeten waren er nog wel, zij het niet ieder jaar, maar het waren zuivere propagandastoeten. ‘Vooral de katholieke Bokkenrijders wisten hun kavalkades efficiënt aan te wenden in hun oppositiestrijd’, zegt Beelaert. ‘De liberalen reageerden met tegen-stoeten, soms de dag na de katholieke ommegang. Toen op het einde van de negentiende eeuw liberalen, socialisten en daensisten in kartel naar de verkiezing gingen, tegen de katholieken, organiseerden ze ook in kartel een stoet.’

‘Maar toen rond de eeuwwisseling de rivaliteit tussen klerikalen en antiklerikalen haar scherpste kanten verloor, verdwenen de stoeten, en verwaterde carnaval opnieuw tot een straatfeest. Tot in de jaren twintig van de twintigste eeuw een nieuw middenstandsverbond onder leiding van Alfred Kelders Aalst Carnaval definitief op de sporen zette. Naar het voorbeeld van Binche zou de bond samen met het Stedelijk Feestcomité vanaf 1923 jaarlijks een stoet organiseren. Kelders zorgde er ook voor dat de carnavalsstoet financieel niet volledig afhankelijk was van het wispelturige stadsbestuur door op zoek te gaan naar sponsors. Middenstandsverenigingen, banken, brouwerijen deden in ruil voor reclame een flinke duit in het zakje. In die jaren reden zelfs reclamewagens mee in de stoet: dat is nu absoluut verboden.’

Kelders en co organiseerden ook de jaarlijkse Winterfoor tijdens de vastenavonddagen. Carnaval kon niet meer stuk. Het overleefde zelfs de zware economische crisis van de jaren dertig, die in zovele andere steden het carnavalsplezier de nek omwrong. Beelaert: ‘Mijn stelling is dat het aan de kapitaalkrachtige middenstand te danken is dat Aalst vandaag dé carnavalsstad van Vlaanderen is. Waarmee ik natuurlijk helemaal niet beweer dat Aalst Carnaval alleen maar commerce is. Carnaval is ’t schoonste wat er is, maar de geschiedenis heeft haar rechten.’

Zondag gaat de carnavalsstoet in Aalst voor de 73ste keer uit. Niet minder dan zeventig carnavalsgroepen hebben zich ingeschreven. ‘Dat zijn bijna tweeduizend carnavalisten’ rekent de verantwoordelijke ambtenaar van de stad voor. ‘Daarnaast zijn er nog de losse groepen: een duizendtal ongeorganiseerde carnavalsvierders die een nummertje hebben bedacht en tussen de officiële groepen in de stoet kruipen.’ ‘Het peper en zout’ van de stoet noemt Keizer Carnaval hen, omdat ze vaak erg humoristisch zijn en als geen ander weten in te spelen op de allerheetste politieke actualiteit.

Sinds de eerste optocht van Kelders in 1923 is de carnavalsstoet geheel van aanschijn veranderd. ‘Oorspronkelijk was het meer een wandeloptocht van vrolijk verklede figuren’, vertelt Antoine Van der Heyden, van het Dokumentatiecentrum Aalst Karnaval. ‘Pas na de oorlog kwam de invasie van de praalwagens. Jarenlang kregen wij hier Hollandse groepen te zien. Die kwamen met majoretten, mallemolens, reusachtige draken en ander spektakelmateriaal. Ieder jaar kwamen dezelfde groepen terug.’ Keizer Carnaval: ‘Mooie wagens waren het wel, maar alles was geprefabriceerd en een week later zag je ze in Zundert en in Bommerskonten. Ze waren ook niet te betalen, zo duur. Maar zelf verteerden de Hollanders niks in Aalst. Ze kwamen in een bus, brachten broodjes en frisdrank mee, en na het optreden waren ze weer weg. Dus hebben we in de jaren zeventig, zodra we genoeg eigen Aalsterse carnavalsgroepen hadden, buitenlanders geweerd.’

‘Het was misschien chauvinistisch,’ erkent hij, ‘maar door die maatregel heeft de stoet wel zijn typisch Oilsjters karakter gekregen, met zijn humor en de verwijzingen naar de lokale politiek. Om de originaliteit te waarborgen, mag een wagen trouwens nog nooit aan een andere stoet hebben deelgenomen, en mag hij ook niet twee keer in de Aalsterse optocht worden gebruikt.’ Gebrek aan enthousiasme voor de stoet is er nooit geweest, integendeel. ‘We hebben op een bepaald moment zelfs overwogen om een numerus clausus in te stellen voor de deelnemers. Maar ja, dat druiste al te zeer tegen de geest van carnaval in’, aldus Van der Heyden.

VOGELMUIT MET GEDROOGDE HARING

Maar Aalst Carnaval is allang geen synoniem meer voor de Zondagstoet. Aalst Carnaval is evenzeer de verkiezing van Prins Carnaval, die meestal eind januari plaatsvindt. Wie die wint, krijgt voor één jaar de carnavalsscepter. Als de grootste zot van de stad mag hij ook de carnavalsfeesten leiden: hij heeft in die periode de sleutel van de stad; hij rijdt vooraan in de stoet, in de grootste limousine ter wereld, en gooit snoepjes naar de omstanders. En bij de popverbranding op dinsdagavond, de rituele verbranding van carnaval die geen rechtgeaard carnavalist onberoerd laat, moet hij het vuur aansteken.

Aalst Carnaval, dat zijn zeker ook de Voil Jeannetten. Dinsdagmiddag trekken er zo’n twee- à drieduizend door de straten van Aalst. De Voil Jeannet is een man met vrouwenkleren aan: korsetten, kapotte kousen, jarretellen, een omgekeerde vellen frak. Traditioneel heeft hij ook een vogel muit bij zich met een gedroogde haring erin, een sjakosj, een kapotte paraplu en een kinderkoesj. Aanvankelijk was dit het goedkoopste carnavalskostuum voor wie zich niks anders kon veroorloven. Nu staat de Voil-Jeannettenstoet symbool voor ’totale anarchie’, zoals Beelaert het met veel sympathie uitdrukt: alles kan dus, alles mag.

Maar de Voil Jeannetten zijn niet bij iedereen geliefd. Vooral de oudere generatie betreurt de vaak zeer expliciete ‘seksuele humor’ in de stoet. En de ondertussen al enkele jaren oude beelden van Voil Jeannetten die het publiek bekogelen met slachtafval en uitwerpselen, heeft de reputatie van het Aalsterse carnaval geen goed gedaan. De stad voert sindsdien een bewustmakingscampagne voor ‘Propere Voil Jeannetten. Het motto van de actie: Mè moi gienen ambras, ik ben een Voil Jeannet mè klas.

Aalst Carnaval, dat kan ten slotte ook uit gewone dingen bestaan: café lopen, vrienden plagen, flirten. Uit kleine observaties: de man die midden in de nacht zijn tapijtje uitrolt op de Grote Markt, een puzzel van duizend stukjes uitspreidt, en de tientallen carnavalisten die onder loeiharde fuifmuziek mee beginnen te puzzelen. Uit ontroerende momenten: naar de rusthuizen en de ziekenhuizen gaan, het enthousiasme zien, en de clown proberen te spelen voor mensen van wie je weet dat het hun laatste carnavalsfeest zal zijn.

* Carnavalsliedje van Maurice Barrez

Foto’s: Wim Van Cappellen

Christine Albers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content