Wondermooie Oscarfilm gezien: Hugo van Martin Scorsese. Over een jongen, Hugo Cabret, die in het Parijs van de jaren twintig in de muren van het Gare du Nord leeft. Hij bekommert er zich om de stationsklokken, brengt zijn dagen door tussen tandwielen. Tot hij op een dag Georges Méliès kruist, een van de oervaders van de film. Ooit een gevierd man, iemand die met zijn cinemavoorstellingen generaties kon betoveren. Film maken was zijn kleine verzet, zijn kleine oorlog tegen de werkelijkheid.

Maar de tijd en de economische realiteit hadden hem in die jaren twintig ingehaald. Méliès was passé , naar zijn films werd niet meer gekeken. Hij was een oude, gekwetste man geworden. Had al zijn films verbrand. Om den brode baatte hij nu een speelgoedwinkel uit in het station. Voortaan droomde hij klein. Hugo is Scorsese in de vorm van zijn leven.

Terwijl ik de bioscoop uit wandelde, vroeg ik me af of er ook in België Hugo’s rondliepen, mensen die verpletterd werden door de wijzers van de klok. Want er is dus wel iets aan de hand met die stationsklokken. Laatst stond er een klein bericht in de krant: ‘NMBS schaft stationsklokken af.’

Eerst vermoedde ik een morbide grap van het spoor. Hun eeuwige kwelduivel, de tijd, pootje lap zetten: het was ook een manier om de treinen vlekkeloos te laten rijden.

Beetje verontwaardigd naar de woordvoerder van de NMBS gebeld. Ik moest niet alles geloven wat er in de krant stond, suste hij. De klokken kregen nog respijt. Maar het bericht klopte wel half: onherstelbare stationsklokken zouden niet meer vervangen worden. Het was nu eenmaal crisis voor iedereen. En dus hadden de treinbazen beslist om niet meer in nieuwe stationsklokken te investeren. Negentien miljoen euro zouden ze zo besparen, de komende twaalf jaar.

Maar daarom zouden ze de tijd niet afschaffen. Integendeel, zelfs. De tijd zou meer dan ooit te zien zijn. Weliswaar meer op informatieborden, in digitale tekens.

‘En kost dat ook jobs?’ vroeg ik.

‘Nee’, antwoordde de woordvoerder. ‘Niemand verliest zijn werk.’ Hij meende het oprecht, denk ik. Voor hem en de rest: dit verhaal over hoe België de tijd verloor.

Het begint in Brussel. Bij De Meester. De Meester, Gustaf. Tot drie weken geleden had hij een job die niemand had in dit land. Was een beetje onze versie van Hugo.

’s Morgens, toen de rest van de natie nog sliep, trok De Meester zijn gele jas met een B erop aan. Haastte zich naar het station, controleerde of het uur van zijn gsm en dat van de moederklok van het station gelijkliepen. Stapte op een trein. Voor het licht werd, stapte hij ergens weer af. Hij controleerde of de stationsklok zijn job deed, goed verlicht was. En dan vertrok hij weer. Tot hij alle stationsklokken van het land gezien had, toen was het tijd voor een nieuw jaar.

Drie weken geleden schafte de NMBS zijn job af. De Meester doet nu iets anders. Niet dat hij zijn klokken nu ongelooflijk mist. We moeten daar ook niet te romantisch over doen – al die klokken zien er hetzelfde uit, een beetje saai. Toch vraagt hij zich stiekem weleens af of ze op tijd lopen.

De Meester is nog een echte spoorman. Heel zijn leven trouw aan de trein: al van zijn eenentwintigste bij de NMBS, zijn hart klopt voor de openbare dienstverlening. Over een paar maanden gaat hij met pensioen. Maar zelfs dan zal hij zijn grote liefde niet bedriegen. De Meester maakt nu thuis het spoorwegnet na. In het klein, in kunststof. De NMBS op schaal 1/87. Weliswaar zonder klagende reizigers en treinbazen – die zijn niet na te maken. Soms vraagt een collega: ‘Kun je voor mij eens een sein maken?’ En dan maakt De Meester een seinbord op schaal 1/87. Of een klok.

Natuurlijk heeft hij zich weleens afgevraagd waarom die klokken ongevraagd door zijn leven denderden. Zijn vader was vreemd genoeg ook al bezig met klokken: hij herstelde ze in zijn vrije uren. De jonge Gustaf had hem ooit gevraagd: ‘Waarom, pa? Waarom?’ Waarop zijn vader geantwoord had: ‘Omdat ik de tijd wil meten, jongen, hem vatten.’

Later, toen hij bij het spoor werkte, vernam hij van zijn leermeesters dat zijn werkgever hetzelfde geprobeerd had. Ooit, toen er nog geen treinen reden, had iedereen zijn eigen tijd. Tot er een spoorboekje opgemaakt moest worden en de spoormannen beseften dat er iets essentieels ontbrak in dit land. Toen werd de nationale tijd uitgevonden.

Nu Gustaf zelf Meester geworden is, vertelt hij dat verhaal graag voort. Openbare dienstverlening.

Maar toch had De Meester me niet alles verteld. Het hele verhaal vond ik later in artikels en oude kranten. De spoorwegen mochten dan wel de nationale tijd uitgevonden hebben, niemand nam die stationsklokken au sérieux . In 1827 was er een ordonnantie uitgevaardigd, elke stad zou voortaan volgens zijn tijd leven. Antwerpen, Brussel, Gent, elk hol van Pluto: ze hadden allemaal een aparte tijd. En zo vonden de Belgen het goed.

Op den duur tot ergernis van de politiek, want de financieel-economische tijd jakkerde genadeloos voort. De liberale minister Gustave Rolin-Jaequemyns stuurde in 1881 een brief naar alle gemeenten en steden: voortaan gaf de stationsklok de tijd aan. Iedereen dezelfde tijd. De dienstregeling van het spoor verscheen in Het Staatsblad.

Maar zelfs dat zette weinig zoden aan de dijk. Tot de Nationale Tijd dan maar bij wet verplicht werd, op 1 mei 1892. Voortaan moest België gehoorzamen aan de Meridiaan van Greenwich. Wie toen nog met de verkeerde tijd op zak zou lopen, werd veroordeeld.

Het plan was dat de stationschef van Brussel Noord de tijd van Greenwich zou doorgeven aan de rest van het land. Maar die beleefde de schrik van zijn leven. Het was 17 minuten vroeger dan hij altijd vermoed had. België was al die jaren zijn tijd letterlijk vooruit geweest.

Hoe die 1e mei van het jaar 1892 eruitzag: daar zijn geen beelden van, alleen een paar kranten. Op 2 mei 1892 had Het Laatste Nieuws vooral aandacht voor Luik, dat getroffen was door een dynamietaanslag. Op pagina 4 toch een bericht over de tijd: ‘Het uur van Greenwich is in voege. ’t Was echt curieus om zien hoe menige menschen, reizigers, trambedienden… zich met dit uur misrekend hebben. De eenen kwam 17 minuten te vroeg, anderen kwam in de statie als de trein reeds 17 minuten vertrokken was. ’t Was een algemeen geharrewar in ons land die morgen.’

De eindredacteurs van Het Laatste Nieuws hadden met dit bericht hun krant moeten openen. De echte bom was die dag niet alleen in Luik gevallen.

De volgende dag. Rendez-vous in Antwerpen Centraal met Paul Van Aelst, zegsman van het station. Ik wou hier afspreken, omdat dit station gebouwd is in 1899, net na de invoering van de Greenwichtijd dus.

‘Valt er niets op aan de klok?’ vraagt hij.

‘Ze staat in het midden van het station en is omarmd door leeuwen’, antwoord ik.

‘Zoals een koning die op zijn troon zit’, vult Van Aelst aan. ‘Iedereen moest naar hem opkijken. Hij deelt de tijd uit.’

Koningen onder elkaar. Dit station was ooit de grote droom van Leopold II. Het moet iets hebben van het Pantheon in Rome, vond hij, maar net zo goed de grootsheid van de toekomst symboliseren. De klok verzinnebeeldde dat allemaal: hier zou het allemaal gebeuren en iedereen kon maar beter op tijd zijn. Met stationsklokken werd voortaan niet meer gespot. ‘Kom,’ zegt Van Aelst, ‘we gaan naar het dak van het station, naar de klok.’

Die vier regels in Het Laatste Nieuws op 2 mei 1892, dat was eigenlijk de start van een nieuw tijdperk. Het begin van het globalisme, zoals de Nederlandse filosofe Joke J. Hermsen ooit zei. In haar mooie boek Stil De Tijd schrijft ze: ‘Mensen werden voor het eerst losgekoppeld van hun eigen tijdsritme. De nieuwe internationale kloktijd werd over die lokale tijdsindelingen heen gelegd. Om zo het verbindende structureringsmechanisme van de wereld te vormen. In plaats van in harmonie te leven met de klok, werden de mens voortaan geleefd door de klok.’ Niemand had dat zo goed verbeeld als Charlie Chaplin in de film Modern Times. De man met de bolhoed werd ‘bijna verzwolgen door steeds sneller lopende machines, zijn menselijkheid vermalen door het genadeloze regime van de klok dat de productie keer op keer opdreef’.

Van Aelst en ik staan intussen op het dak van Antwerpen Centraal, achter de klok. Een decor waar Chaplin jaloers op zou zijn geweest. Geen oude machinerie of tandwielen. Maar een replica, aangedreven door een kleine, moderne motor. Verder helemaal niets, geen personeel. Een grote leegte.

‘Waar is de oude klok?’ vraag ik.

‘Dat weten we niet’, vertelt Van Aelst. ‘Ze is in de jaren vijftig weggehaald.’

Het ooit zo ambitieuze station begon slijtage te vertonen. Op een dag in 1957 viel er een zware steen op de schedel van een reiziger. Waarna de spoorbazen beslisten om een aantal torens af te breken. En ook de klok, want die begon vervaarlijk te hellen. Een goedkoper exemplaar kwam in de plaats. ‘Toen het station een paar jaar geleden gerenoveerd werd,’ zegt Van Aelst, ‘hebben we op basis van oude foto’s een replica laten maken.’

‘Wat betekent die rode vlek aan de 21?’ vraag ik.

Stilte – Van Aelst trekt grote ogen.

‘De architect wou daarmee aangeven waar het noorden lag’, zegt hij dan. Maar helemaal zeker weet hij het ook niet – het station herbergt wel meer mysteries. Hij geeft me een adres mee: van ‘De Meridiaan’ in Menen, een bedrijfje waar de spoorwegen altijd aankloppen als er iets aan hun historische klokken schort.

De Meridiaan van Menen ligt aan de andere kant van het land. Zaakvoerder Marc Desimpelaere herstelt er samen met vijf vakmannen historische klokken – zij zijn zowat de enigen in het land die dat nog doen. Hij herinnert zich de klokken van het Centraal Station nog goed. ‘De mensen van Antwerpen kwamen hier met oude foto’s aan’, zegt hij. ‘Ze wilden een replica, exact zoals het vroeger was. Dus ook met die fout aan de 21 erbij. Best wel een merkwaardig verzoek. Het heeft ons ook wat moeite gekost om die fout er weer in te krijgen. Nu goed, het is gelukt. Maar het exacte verhaal?’

Klokken maken zit bij Marc in het bloed. Ooit hadden ze zijn vader, Achiel, gevraagd om de klok van de beiaard van Menen te herstellen. Achiel deed dat zo goed dat hij klokkenmaker werd. Toen overigens niet zo’n uitzonderlijk beroep. In elk dorp was er wel een. En passant droeg die ook zorg voor de stations- en de kerkklokken. Maar de techniek veranderde. Slingeruurwerken raakten uit de tijd, ze werden vervangen door elektronica. Het betekende het einde voor veel klokkenmakers: één voor één stopten ze, tot op den duur alleen nog Achiel overbleef. Op zijn 67e stopte ook hij. Een paar maanden later stierf hij, totaal onverwacht.

Zijn zoon Marc, opgegroeid tussen de klokken, nam De Meridiaan over. Hij renoveert vandaag allerlei soorten historische klokken, laat ze volgens de moderne technieken draaien.

‘Vroeger moest zo’n historische klok onderhouden worden door mensen. De tijd kon een beetje afwijken naargelang het weer, de seizoenen. Door de moderne technieken is dat uitgesloten, het vergt veel minder onderhoud. Tenzij de klok natuurlijk bijna een jaar stilstaat, zoals die van het voormalige Postgebouw op de Korenmarkt in Gent. We hebben het uurwerk onlangs mogen herstellen, want iedereen sprak daarover. Oude klokken beroeren mensen nog altijd.’

Maar ze worden niet meer gemaakt. De juiste tijd hoeft niet meer opgedrongen te worden, zoals eind negentiende eeuw. Ze is vandaag in mensen gekropen: in iPhones, hangt aan polshorloges.

En ook bij het spoor hebben ze dat begrepen: geen grote dure klokken meer, dat zou alleen maar geld en tijdverlies zijn. Ergens in de jaren veertig vond de Zwitserse ingenieur Hans Hilfiker de stationsklok uit: zwart-wit bord, efficiënt, zakelijk, 2000 euro per stuk. Hij gunde de reiziger maar een frivoliteit, een kleine fout: de rode secondewijzer is de klok te snel rond. Daarom wacht hij boven altijd even, om daarna de volgende minuut weg te tikken.

De klok van Hilfiker werd overal de standaard in Europa: ze hangt in alle Europese stations. Vandaag wordt ze nog maar door een paar bedrijven gemaakt: één in Zwitserland, één in Frankrijk. Maar ze krijgen steeds minder orders voor nieuwe klokken. En straks dus ook niet meer uit België.

Ook de tijd heeft in België betere tijden gekend. Vroeger had de NMBS de tijd nog in handen: in Brussel Noord stond een moederklok, die het uur aan de rest van het land gaf. Tot het station op een dag in de fik vloog. Sindsdien luisteren alle stations- en moederklokken naar de atoomklok in Frankfurt. Maar ook die zal ooit stoppen met tikken. En dan zal de tijd wellicht uit de satelliet komen. De globalisering – en hoe ze steeds verder uitdijt – met minder jobs.

Tel na hoeveel mensen in dit stuk vermorzeld zijn door de wijzers. Misschien is het tijd om eens naar de vakbond te stappen.

‘De woordvoerder in het begin van uw verhaal had nochtans gelijk’, verrast Jos Digneffe, voorzitter van ACOD Spoor. ‘Op het eerste gezicht is er geen enkele job gesneuveld. Als de mensen die vandaag de gewone stationsklokken herstellen morgen geen werk meer hebben, zullen ze wel overgeplaatst worden. Zoals elke spoorman honderd keer overgeplaatst wordt in zijn carrière. Alleen worden zij niet vervangen als ze met pensioen gaan. Op die manier verdwijnen er massa’s jobs.’

Een oude vossentruc van de spoorbazen, zegt Digneffe. ‘Elk jaar zegt spoorbaas Marc Descheemaecker: we hebben zoveel mensen aangeworven. Wat hij niet vertelt, is dat er elk jaar een veelvoud met pensioen gaat. Vandaag werken er een kleine 36.000 mensen bij het spoor. Toen ik begon, begin jaren zeventig, waren dat er nog 70.000. Het was toen nochtans ook crisis. Maar de overheid zag al die aanwervingen bij het spoor als een manier om mensen weer aan het werk te helpen. Net het tegenovergestelde van wat ze vandaag doen.’

De nieuwe generatie spoormannen zal vooral sneller en efficiënter moeten werken. Minder spoorman, minder zoals De Meester, die alles nog deed voor het openbaar dienstbetoon.

Chaplin had gelijk, jaren her. Maar de vakbonden gaan de klok ook om een andere reden missen. Gewoon, om naar de secondewijzer te kijken. ‘Het heeft toch wel wat’, mijmert Digneffe. Hoeveel seconden er nog zijn voor de fluit, voor de laatste kus, voor de laatste trein huiswaarts vertrekt. Zeg nooit dat ze bij de vakbond geen gevoel voor romantiek hebben.

Weer thuis. Nog maar eens naar de film gekeken. Geen Chaplin of Scorsese, deze keer. Maar wat romantiek, een goed weermiddel tegen de werkelijkheid: The Clocks met Judy Garland en Robert Walker uit 1945. Twee mensen ontmoeten elkaar bij toeval bij de klok in Pennsylvania Station in New York.

Ze blijven afspreken bij de klokken, beginnen een romance. Maar zelfs Judy Garland – toch het meest goddelijke wezen ooit – faalt uiteindelijk tegen de tijd. Walker trekt weer naar de oorlog. Het lijkt het lot van alle personages in dit stuk.

Een paar dagen later. Telefoon van een spoorliefhebber. Of ik nog geïnteresseerd ben in het verhaal van de rode vlek aan de 21 van Antwerpen Centraal?

Ooit, beweert hij, moet iemand een ruit uit de klok geklopt hebben. Uit woede of knulligheid, dat is onbekend. In elk geval hebben ze toen het gat met een rode lamp toegedekt. Een ogenschijnlijk kleine protestdaad, maar dat was niet zo.

Bij dezen: een eresaluut aan de enige man die zich ooit met blijvend resultaat verzet heeft tegen de klok.

DOOR STIJN TORMANS / FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content