Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

Weinig renners werden zo aangesproken door de magie van de Ronde van Vlaanderen als Marc Sergeant: hij eindigde acht keer in de eerste tien. De huidige ploegleider van Mapei over het monumentale van deze wedstrijd.

Met weemoed zal Marc Sergeant volgende zondag aan de Ronde van Vlaanderen denken. Voor het eerst in zeventien jaar zit hij dan niet in het brandpunt van het gebeuren. Sergeant fungeert dit seizoen als een van de sportdirecteurs van de Mapei-ploeg, en zondag roepen er andere plichten. Terwijl de renners zich langs de smalle Vlaamse wegen wringen, over de kasseien dokkeren en over de hellingen zwoegen, toeft Sergeant met een aantal ronderenners van zijn formatie in Frankrijk.

Dat worden toch even moeilijke momenten voor Sergeant. Weinig renners werden zo beroerd door de mythe van deze vaak met barok taalgebruik omschreven wielerwedstrijd als de voormalige Belgische kampioen. Vijftien keer startte Sergeant in de Ronde van Vlaanderen, acht keer finishte hij in de eerste tien. “De plaatsen tussen drie en tien, ik behaalde ze allemaal één keer”, zegt de Brabander. Een overwinning zat er nooit in, daarvoor miste hij net dat tikkeltje panache. Het is tekenend voor de carrière van Sergeant. De intelligente hardrijder mocht niet vaak de smaak van de overwinning proeven: vijfentwintig keer in vijftien jaar. Na jaren te hebben gebeukt tegen de poort van de echte top, duwde hij zichzelf op het einde van zijn loopbaan in de rol van meesterknecht.

Sinds eind 1996 staat Marc Sergeant, in zijn tijd een toonbeeld van nuchterheid en beroepsernst, aan de andere kant van de barrière. Hij stapte uit het peloton en werd coach van de nationale junioresploeg, en functioneerde ook als bondscoach tijdens het WK voor profs. Het waren twee leerrijke jaren. Maar toen hij door Mapei werd benaderd om het team van sportdirecteurs van ’s werelds meest vermaarde formatie te versterken, in opvolging van de tot manager gepromoveerde Patrick Lefevere, aarzelde Sergeant niet. Er begon een nieuw luik in zijn leven, met bijna nog meer uithuizigheid dan in zijn periode als renner. En dus straks ook zonder de Ronde van Vlaanderen, de wedstrijd die hij de afgelopen twee jaar op nóg een andere manier beleefde: als koersdirecteur op de motor, in de vuurlijn van de strijd.

Marc Sergeant: Wat ik Johan Museeuw vorig jaar heb zien doen, demarreren op dertig kilometer van de aankomst en heel alleen overeind blijven tegen een select groepje van jagende achtervolgers, dat was van zo’n ongelooflijke schoonheid. Ik krijg er kou van als ik eraan terugdenk. De manier waarop Museeuw toen die hellingen opstormde, als een bliksemschicht, voorbij Hendrik Van Dijk die net ook had gedemarreerd: dan kwam ik pas tot het besef waarom ik zelf nooit die Ronde van Vlaanderen won. Omdat de kracht en de macht ontbraken om dat te doen. Ik vond het echt een privilege om toen naast Museeuw te mogen rijden. Ik zag hem als het ware sterven op de fiets en toch verbeten doorgaan, met die pijn op het gelaat. Het was zo puur, ik heb zelden in een koers zo genoten.

Ik vond het goed dat de Ronde van Vlaanderen vorig jaar zo’n hoogstaande finale kreeg. Omdat het parcours, met die start in Brugge, toch enigszins was gewijzigd. Dat stuitte hier en daar op enige weerstand. Zoals alle veranderingen in de wielrennerij eerst argwanend worden bekeken. Het is inherent aan deze sport.

Was jij dan vóór deze parcourswijziging?

Sergeant: Absoluut. Op vraag van de organisatoren heb ik de omloop helpen hertekenen. Ik pleitte ervoor om de renners voor een stuk langs de kust te sturen. Uiteindelijk wil die wedstrijd ook een beeld geven van Vlaanderen. En daar hoort de kust bij. Maar er is aan de finale niets veranderd. Dat is toch het specifieke van deze koers: nooit wordt er aan de eigenheid geraakt.

Beleven de renners zo’n wedstrijd anders dan vroeger?

Sergeant: Ze zijn nog nerveuzer. Vroeger werd een lange ontsnapping in het begin van de koers niet zo ernstig genomen. Een groepje dat tot twintig minuten uitliep? Niemand maakte zich ongerust. Nu is dat heel anders. Er wordt veel sneller gejaagd. Soms zie je dat topploegen al na twintig kilometer de achtervolging organiseren en krachten verbruiken. De stress giert dan door het peloton, nog voor het allemaal moet beginnen. Dat is illustratief voor de steeds grotere aantrekkingskracht van deze wedstrijd: niemand wil zich nog laten verrassen.

Alle grote Italiaanse ploegen zetten nu de Ronde van Vlaanderen op hun programma. Dat was vroeger ondenkbaar, zelfs niet nadat Francesco Moser een paar keer mee voor de overwinning knokte. Maar sinds de zege van Moreno Argentin en Gianni Bugno is er wat dat betreft veel veranderd. Ook aan de manier waarop de Italianen die wedstrijd ondergaan. Fabrizzio Fabbri, een van de sportdirecteurs van onze ploeg, zegt: de Ronde van Vlaanderen is de mooiste koers van het jaar. Door de hele sfeer die rond het gebeuren hangt.

Wat maakt die sfeer zo apart?

Sergeant: Het enthousiasme van de mensen die langs die hellingen staan. Ze laten je maar een smalle doorgang, maar ze schreeuwen je als het ware naar boven. Op zo’n manier dat je de pijn niet meer voelt, maar dat je integendeel nieuwe krachten gaat vinden. Het is moeilijk te omschrijven, je moet het aan den lijve ondervinden. Zelfs toen ik de Ronde van Vlaanderen voor de vijftiende keer reed, kreeg ik nog kippenvel van dat daverend enthousiasme. Ergens dompelt de Ronde van Vlaanderen je in een andere wereld. Ik ken een hoop mensen die normaal heel rustig zijn maar die op zulke momenten door het dolle heen geraken, die je dan echt niet meer herkent.

Wat me verder aansprak, was dat je een hele dag slag mocht leveren op het parcours waarop je trainde. Je reed als het ware in je achtertuin. Ik kende iedere straat van de Ronde van Vlaanderen, iedere bocht, iedere steen. Ik wist hoe de wind zat, welk verzet ik moest duwen, ik kon niet verrast worden. Daarom ook heb ik zo’n reeks ereplaatsen kunnen behalen. Maar nooit een overwinning.

Ervaar je dat als een lacune in je carrière?

Sergeant: Nee, ik ben uiteindelijk nooit een winnaar geweest. Misschien ontbrak het me soms aan die overwinningsdrang, was ik te snel tevreden dat ik mee vooraan zat, dat ik mee de finale hielp maken. Ik heb zelf niet zo vaak aangevallen. Of beter gezegd: anderen waren me altijd voor. Ik herinner me bijvoorbeeld de Ronde van Vlaanderen in 1987. Ik voelde me heel goed, maar op het moment dat Claude Criquielion demarreerde, aarzelde ik. Of een andere keer dat ik op de Muur van Geraardsbergen zelf wilde gaan en mijn versnelling blokkeerde. Maar in wezen zijn dat niet meer dan verontschuldigingen. En zal de realiteit wel zijn dat het me op de cruciale momenten aan inhoud ontbrak om te winnen, om die ultieme aanval te beantwoorden. Ik was die dag altijd goed, maar nooit goed genoeg. Ik wist voor de start dat ik in de kopgroep zou zitten, zo zeker was ik wel. Maar alleen de kloof slaan, met die versnelling uitpakken, dat was iets anders. Het heeft me nooit aan zelfkennis ontbroken. Ik heb altijd gereden in dienst van mijn kwaliteiten en gebreken. Dat probeerde ik ook de juniores bij te brengen in die twee jaar dat ik me over hen ontfermde.

En is dat gelukt?

Sergeant: In grote lijnen wel. Ik vond het schitterend om met die jonge renners te mogen werken. Omdat ze open van geest zijn en alles willen aanvaarden. Vooraf had ik ook die verhalen gehoord over de verziekte mentaliteit van de jongeren, het gebrek aan gedrevenheid. Maar ik heb daar niets van gemerkt bij de renners met wie ik mocht werken. Ik vond ze heel fanatiek. Uiteindelijk moet je niet onderschatten wat ze doen: studeren, trainen, koersen, het is een voortdurend terugkerende cyclus. Waarbij de school hen nauwelijks tegemoetkomt. In dit land is er een bijzonder sportonvriendelijk onderwijs. Hoe vaak je er ook over praat, wat er ook geprobeerd wordt, er verandert weinig. Jongeren moeten vaak ’s avonds trainen, in het donker en in het drukke verkeer. Daarvoor moet je echt mentaal sterk zijn.

Waar legde je de accenten in je werk met de juniores?

Sergeant: Het belangrijkste was : een bepaalde planning uitwerken en opvolgen. En hen het nut van een rustperiode laten inzien. Daar was soms wel wat overtuigingskracht voor nodig, omdat ze het moeilijk hadden om een tijdje uit te blazen terwijl ze goed reden. Vooral ook omdat ze dan drie weken moesten rusten, het vervolgens nog drie weken duurde voor ze weer in vorm geraakten: dat is een periode van zes weken zonder uitslagen. Dat vreet aan die gasten. Maar het is de enige methode om een seizoen goed door te komen. En om op de juiste momenten te kunnen pieken.

Waarbij ik het heel belangrijk vind om in de loop van het seizoen een paar keer naar het buitenland op stage te gaan. Om te klimmen, bijvoorbeeld. Dat werd door de Belgische wielerbond niet altijd toegestaan. Uit budgettaire overwegingen. Terwijl je dat soort investeringen echt wel moet doen om vooruit te komen. Dat beginnen ze nu trouwens langzaam te beseffen.

Afgezien daarvan kreeg ik trouwens alle faciliteiten om te werken, ik kon daarover absoluut niet klagen. Ook qua begeleiding konden we gebruikmaken van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Dat is noodzakelijk, je mag je daarvan niet afsluiten. Mensen die de vroegere trainingsmethodiek romantiseren, moeten zich echt gaan herbronnen. Alleen mogen al die hulpmiddelen natuurlijk niet tot een zekere gemakzucht leiden, tot het afstemmen van een seizoen op één enkele wedstrijd. Miguel Indurain begon daar destijds als eerste mee. Op een gegeven moment kon hij het zelfs niet meer opbrengen om de Ronde van Italië te rijden als voorbereiding op de Tour. Dat is natuurlijk overdreven.

Nadat Eddy Merckx afhaakte, combineerde je je werk bij de juniores ook twee jaar met dat van bondscoach van de profs.

Sergeant: Ik vond dat een wat artificiële opgave: uit een aantal renners die een heel jaar tegen mekaar rijden plots een geheel smeden. Eigenlijk kan dat niet. Dat die formule van landenploegen nog altijd bestaat, dat begrijp ik niet goed. Net zoals ik er niet bij kan dat het WK op het einde van het seizoen wordt georganiseerd. Je zou moeten denken: aan de belangrijkste eendagswedstrijd van het jaar moeten toprenners deelnemen die fris zijn. Maar in plaats daarvan heb je met veel vermoeide toprenners te maken. Ik praatte daar al vaak over met UCI-voorzitter Hein Verbruggen, maar hij ziet dat duidelijk anders.

Anderzijds waren de resultaten op het WK niet slecht. Zeker vorig jaar niet, met die tweede plaats van Peter Van Petegem.

Sergeant: De sfeer was heel goed in de ploeg. Er was op de een of andere manier sprake van een vorm van verbondenheid. Ook met Andrei Tsjmil. Iedereen vreesde dat die zich niet zou plooien naar de ploeggeest, maar dat bleek niet zo. Ik had hem gevraagd niet te reageren als een Belg in de aanval ging. Hij heeft dat ook niet gedaan toen Peter Van Petegem de sprong maakte. Achteraf zei hij me: ik had kunnen meegaan, maar ik deed het niet omdat ik niet mocht. Dat was een grote stap in zijn poging tot integratie.

Bij Lotto ligt dat kennelijk vaak anders.

Sergeant: Je moet ook kijken naar de manier waarop Tsjmil zijn carrière heeft moeten uitbouwen. Hij kwam heel alleen naar hier, zonder hulp of steun van wie dan ook. Dan word je op de duur egoïstisch, dan denk je alleen nog maar aan jezelf. Je redeneert: niemand deed iets voor mij, ik ben zelf ook niemand rekenschap verschuldigd. Het valt allemaal te begrijpen, al kan je je daar als ploegmaat aan ergeren. Ik heb bij Lotto nog met Tsjmil gereden. Dan maak je je klaar om de spurt aan te trekken voor Wilfried Nelissen en hij plaatst nog een nijdige demarrage. Los daarvan: ik vind dat Tsjmil gebeiteld zit bij Lotto. Hij krijgt veel steun. Ook en vooral van de directie.

Terwijl hij anderzijds met Jean-Luc Vandenbroucke moet werken, de meest zenuwachtige ploegleider uit het peloton.

Sergeant: In wezen heeft Tsjmil geen ploegleider nodig. Hij bepaalt alleen zijn tactiek, hij doet wat hij wil. Zoals in Milaan-Sanremo bleek. Als je dat kan, op zevenhonderd meter van de streep zo uithalen, dan hoeft niemand je nog iets te komen vertellen natuurlijk. Tsjmil is een prof in hart en nieren. Gehard door de Russische school. Hij klaagt nooit. Als het minder loopt, heeft hij na een wedstrijd nooit zere benen. Dat kan niet van iedereen gezegd worden.

Hoe moeilijk is het voor jou om een profploeg te leiden?

Sergeant: Dat valt heel goed mee. Omdat je in een formatie zit waarin je nooit alleen staat, waarin alle eventuele knelpunten door verschillende mensen worden besproken. Dat is de sterkte van Mapei, het is een ketting waarin de schakels op een perfecte manier aan mekaar hangen. Maar wat me vooral enorm frappeerde, is het familiaal karakter van deze ploeg, de manier waarop de renners zich ondergeschikt maken aan mekaar. De sfeer bij Mapei doet me denken aan die in de gouden Panasonic-periode. Neem nu Michele Bartoli. De twijfels waren groot toen hij bij Mapei kwam. Omdat we ons afvroegen: gaat die iets willen doen voor een ander? Maar dan zie je dat hij al meteen in de Ruta Del Sol de spurt aantrekt voor Tom Steels; dat hij in die laatste twee kilometer zeventig per uur gaat rijden en Tom het gemakkelijk kan afmaken. Bartoli voelt zich daar goed bij. Hij heeft jaren in een ploeg gereden die rond hem was gemetseld. Door iets voor een ander te doen, kan hij een stuk druk van zich afleggen. Ook Museeuw kruipt gemakkelijk in die rol van helper. Er wordt constant tegen de renners gezegd: we zijn samen sterk.

Maar de stress moet toch groot zijn in de ploeg. Toen jullie in de Omloop Het Volk met drie man voorop lagen en de wedstrijd toch nog verloren, leek dat wel een ramp.

Sergeant: Daarom is het ook belangrijk dat je als team zo goed aan mekaar hangt, dat je met een aantal mensen samen alles evalueert en analyseert. En steun vindt bij elkaar.

Nu, in Gent-Gent hebben wij in feite geen fout gemaakt. Wilfried Peeters zit mee vooraan met Frank Vandenbroucke, dan kan je Tom Steels en Johan Museeuw moeilijk de opdracht geven om het gat te dichten. Stel dat je dat doet en een van de drie Lotto’s uit de achtervolgende groep profiteert daarvan, dan is de kritiek nog veel bitsiger. Je moet in een topploeg leren leven met het feit dat een aantal mensen na een nederlaag altijd bepaalde dingen gaat zeggen. Zoals Roger De Vlaeminck dat deed na Milaan-Sanremo. Die vroeg zich af waarom Patrick Lefevere na de koers het woord nam, en of ik er dan voor spek en bonen bijliep. Terwijl ik niet eens in Milaan-Sanremo was.

Misschien is die goede sfeer niet onlogisch als je als ploeg altijd wordt geviseerd. Dat verhoogt de onderlinge solidariteit.

Ook Johan Museeuw voelt zich perfect in dat klimaat.

Sergeant: Daarom blijft hij ook. Net zoals Axel Merckx nu al roept: ik wil hier jaren blijven, ik heb hier in twee maanden al meer geleerd dan in twee jaar bij Polti. Merckx kon bij een andere ploeg meer geld verdienen. Net zoals Museeuw.

Dat Johan nu zo is teruggekomen, dat heeft hij natuurlijk in de eerste plaats voor zichzelf gedaan, maar ook voor de ploeg. Sinds ik zie wat Johan allemaal voor zijn vak doet, is mijn bewondering voor hem nog gegroeid. Niemand kan zich voorstellen door welke hel hij is gegaan, hoe hij telkens weer door die pijn ging. Dat is eigen aan wielrenners. Praat met kinesisten en ze zullen het beamen: een wielrenner wil tijdens de revalidatie altijd meer doen dan eender welke sportman.

Zie je Museeuw nog op topniveau terugkeren?

Sergeant: Hij staat al heel ver. Het enige wat hij mist, is die explosiviteit. Op een helling plots van dertig naar vijfenveertig kilometer per uur kunnen gaan, dat is er nog niet bij. Maar dat kan niet anders na wat er gebeurde. Toch verwacht ik hem vooraan in de Ronde van Vlaanderen. Net zoals Bartoli. En Peter Van Petegem die dit seizoen nog sterker werd. Ik zie dat heel graag: renners die langzaam maar zeker een stap voorwaarts zetten. Door hun trainingsintensiteit op de gepaste momenten op te drijven, door hun lichaam door en door te kennen.

Mis je zelf de fiets niet?

Sergeant: Nog geen moment. Dat komt omdat ik me op het afscheid had voorbereid, omdat ik begin 1996 zei: dit wordt mijn laatste seizoen. Misschien ligt het anders als je moet stoppen omdat je geen ploeg meer vindt. Maar voor mij was het welletjes geweest na vijftien jaar, ook al ben ik laat beginnen te koersen. Het enige wat ik een beetje mis, is de sfeer in het peloton, het lachen en dollen met mekaar.

Gebeurt dat nog? Met al die toestanden van bloedcontroles en zo?

Sergeant: Er is veel meer irritatie in het peloton. En dat lijkt me niet onlogisch. Iedereen is te vinden voor die dopingonderzoeken. De ploegen trekken daar zelf geld voor uit. Een team als het Duitse Telekom geeft de federatie twintig miljoen frank voor dopingcontroles. Maar die federatie controleert de renners vaak op onredelijke uren. Dat je de renners al om halfvijf ’s morgens uit hun bed haalt voor een bloedcontrole, dat vind ik onaanvaardbaar. Zeker op een dag als Milaan-Sanremo. Zo vroeg opstaan en dan nog bijna driehonderd kilometer rijden. Je zou het in geen enkele andere sport moeten proberen. Want wat valt uiteindelijk vorig jaar op? Tijdens het WK in Frankrijk vorig jaar werden de voetballers met rust gelaten. Terwijl, een paar weken later, in de Ronde van Frankrijk de hele zaak ontploft.

Begrijp me niet verkeerd: er moet alles aan gedaan worden om de wielersport een zuiver imago te geven. Maar wel op een menselijke manier. Als je Hendrik Redant hoort praten over de technieken die ze gebruikten bij de ondervragingen, dat ging heel ver. En dan al die vroegere invallen. We zaten in het begin van het seizoen in een rittenwedstrijd in de Algarve. Op een gegeven moment stond er een korte rit op het programma. Die begon om één uur. Ik zei de avond voordien tegen de renners: morgen kunnen jullie uitslapen. Vervolgens worden ze om vijf uur uit hun bed gehaald. En niemand die daar kennelijk iets kan aan doen. Het is typisch voor de renners: het zijn zigeuners die het hele jaar door van de ene plaats naar de andere trekken. Zonder dat iemand hen beschermt.

Jacques Sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content