Marleen Teugels
Marleen Teugels Marleen Teugels is onderzoeksjournalist en auteur. Haar onderzoeksartikelen verschijnen hoofdzakelijk in het tijdschrift Knack. De voorbije zes jaar is ze als docent onderzoeksjournalistiek verbonden aan meerdere journalistieke opleidingen.

Een aantal Belgische militairen die destijds deelnamen aan de VN-operaties in Bosnië hebben onverklaarbare ziektesymptomen, die doen denken aan het Golfoorlogsyndroom. De legerleiding steekt de kop in het zand.

Johan is niet zijn echte naam. Hij wil wel praten, maar alleen als we zijn naam uit het verhaal weglaten. ‘Als ze me pakken, ga ik er helemaal onderdoor. Dan schoppen ze me er zo snel mogelijk uit. Dat doen ze ook als je te lang met ziekteverlof bent. Ik ben bang om mijn job te verliezen. Ik ben bang voor de financiële gevolgen.’

Sinds hij in 1994 met het Belgische leger deelnam aan een paar humanitaire missies in Bosnië, gaat Johan door een hel. Hij neemt elke dag driehonderd milligram cafeïne om behoorlijk te kunnen functioneren. Voor dit gesprek heeft hij zijn portie helemaal opgespaard.

Meteen bij zijn terugkeer bleek hoe de ervaringen in Bosnië zijn leven dooreengeschud hebben. ‘Ik schrok van onverwachte geluiden. Alleen al een onweer joeg me de daver op het lijf. ’s Nachts werd ik wakker met hartkloppingen. Daarna was ik voortdurend ziek. Hartklachten, oedeem, vermoeidheid, concentratiestoornissen, chronische huiduitslag. En ’s morgens word ik maar niet wakker. Er staan tegenwoordig drie wekkers naast mijn bed.’

De symptomen lijken op die van het Golfoorlogsyndroom. Is hij een alleenstaand geval? Zeker niet, beweert hijzelf. ‘Veel Belgische militairen die in ex-Joegoslavië hebben gezeten, hebben dezelfde klachten als ik. Maar ze zijn moeilijk op te sporen. Mijn chef heeft me ook opgedragen om hierover te zwijgen. Militairen zijn schuw, ze durven niet te praten.’

Met afgrijzen denkt Johan aan de missie in Bosnië terug. ‘Op de ongelooflijk chaos die daar heerste, waren we absoluut niet voorbereid. Toen we op de luchthaven van Sarajevo waren geland, bleek uitgerekend daar het strijdtoneel te liggen. Ons vliegtuig kwam gewoon midden in het front terecht. Een deel van de luchthaven was al weggeblazen, hele woonwijken eromheen waren platgebombardeerd. We moesten meteen dekking zoeken toen we uit het vliegtuig kwamen. Niemand had ons van de toestand in Sarajevo op de hoogte gebracht. We beschikten alleen over defensieve wapens. Het was een vredesmissie.’

Vier maanden lang bleef Johan in Bosnië. De werkomstandigheden waren erbarmelijk. ‘Met twaalf man opeengepakt in een klein kamertje. Niemand voelde zich daar comfortabel, er was geen enkele privacy. We moesten er ook zeer hard werken, soms 36 uren aan een stuk. Overdag werken, ’s nachts wacht lopen.’

WAT NIET WEET, NIET DEERT

Dat zijn directe chefs zich niet van enig gevaar bewust waren, wil Johan nog aannemen. Maar hogerop wisten ze het wel, daar durft hij gif op in te nemen. ‘Ze hebben bewust risico’s met ons genomen. Zo is het altijd geweest in het leger: hoe minder de soldaten weten, hoe beter. Wat niet weet, niet deert. Alsof wij een minderwaardig soort mensen zijn.’

Wat doet het leger voor soldaten met postmissieklachten? Helemaal niets, zo blijkt. Johan: ‘Terug thuis werden we niet speciaal opgevolgd. Je kunt natuurlijk altijd bij de arts van je eenheid aankloppen, maar het is lang niet zeker dat die je klachten ernstig neemt. Sommige artsen zijn bang om hun nek uit te steken. Ze willen vooral geen mooie carrière bij de krijgsmacht mislopen. Mijn arts ging er in ieder geval licht overheen. Hij behandelde me als een plantrekker die uit was op extra ziekteverlof. “Ik zie geen verband met de missie”, zei hij, “het probleem zit tussen je oren”.

Natuurlijk kunnen we voor verdere medische begeleiding altijd naar het Militair Hospitaal doorverwezen worden. Daar is ook het Centrum voor crisisbegeleiding, waar we een psycholoog of psychiater kunnen raadplegen. Alleen geven militairen niet graag toe dat ze psychologische problemen hebben. Niemand zet graag zelf die stap – terwijl sommige militairen die in oorlogsgebied gezeten hebben psychologische hulp wel degelijk nodig hebben.’

Commandant Frank Cop heeft geen schuilnaam nodig. Hij heeft beslist zijn zaak in de openbaarheid te brengen. ‘Voor de collega’s, want voor mij is het te laat. Ik ben in ex-Joegoslavië niet alleen mijn gezondheid kwijtgeraakt, maar ook mijn job. Na dertig jaar dienst.’ Sinds december is Frank Cop verplicht op pensioen gesteld. ‘Je zit al met die lichamelijke opdoffer, krijg je er nog een financiële uppercut bovenop. Voortaan ben ik elke maand twintigduizend frank netto kwijt.’

Sinds de laatste zending in ex-Joegoslavië heeft hij klachten. ‘Ik werkte daar als monitor en VN-waarnemer. Kroatië, Bosnië, Servië, Montenegro: grote delen van ex-Joegoslavië heb ik tussen ’94 en ’96 doorkruist. Toen waren we ons niet van enig gevaar bewust. Vandaag is duidelijk dat we zonder enige bescherming aan veel gevaarlijke producten zijn blootgesteld. Tijdens en vooral na de verovering van de Krajina-Knin stond de hele regio in brand. Ook hier op tv zijn de rookpluimen te zien geweest.

In de omgeving van Gracac zijn oorlogsgassen gebruikt. Onze Russische collega, Sasja Spetnatz, ontdekte dat. “Niet discussiëren, instappen en wegwezen”, was toen zijn devies. Dat was het enige wat we konden doen. Want we hadden geen beschermende kledij. Nochtans moet onze legertop geweten hebben dat de verschillende legers gifgas in huis hadden. En dat ze dat zouden durven te gebruiken, zoals op de weg van Sebrenica naar Tuzla gebeurd is.

Omdat de moerassen rond Osijek geteisterd werden door een muggenplaag, heeft men hele gebieden met insecticiden besproeid. Vermoedelijk organofosfaten, waarvan de schadelijke effecten bekend zijn. Dat er in de gevechtszones ook verarmd uranium is gebruikt, wordt zelfs niet meer ontkend.’

ONTGIFTINGSPROCES

Niemand weet precies welke stoffen bij Frank Cop en andere militairen de ziektesymptomen veroorzaakt hebben. Cop: ‘En als je niets kan bewijzen, dan is er volgens de militaire experts ook niets.’

Hij verwijst naar ‘nogal wat collega’s die met dezelfde kwalen uit de Balkan zijn teruggekomen. Uitputting, concentratiestoornissen, huidaandoeningen, allemaal typische symptomen van het Golfoorlogsyndroom. Er zijn er die de oorlogservaringen gewoon niet kunnen verwerken. Die zitten aan de drank of aan de drugs. Eén heeft zelfs zelfmoord gepleegd.’

Zelf maakte Frank Cop sinds augustus ’96 een soort ‘ontgiftingsproces’ door. ‘Het begon met zona. De zona verdween. Plots had ik te veel witte bloedcellen. Dat bleek tijdens een routinecontrole. De arts van mijn eenheid stuurde mij door naar het militair hospitaal. Daar gebeurde onderzoek. Uitsluitingsonderzoek. Verschillende keren werd ik doorverwezen naar artsen die zich aan universiteiten met onder meer het chronisch vermoeidheidssyndroom bezighouden.

Tijdens zo’n consultatie vertelde een dokter me over het Golfoorlogsyndroom. Ik had daar nog nooit van gehoord. Voor hem was het mogelijk dat ik daaraan leed. Hetzelfde vermoeden viel nog een paar keer. Eén keer werd het verband tussen chronische vermoeidheid en het Golfoorlogsyndroom op papier gezet. Het staat in een van de artsenverslagen. Maar officieel wordt dat niet toegegeven.’

Waarom niet? ‘Het verband tussen de zending en het Golfoorlogsyndroom of andere postmissieklachten officieel toegeven zou volgens een militair arts, een “precedent scheppen”. Het zou anderen kunnen inspireren tot schadeclaims.’

Maandenlang was Frank Cop met ziekteverlof. Maar in het leger is 24 maanden de maximumduur voor gezondheidsproblemen die niet het gevolg van de dienst zijn. Het leger staat drie jaar ziekteverlof toe als de gezondheidsklachten met de dienst te maken hebben. Voor Frank Cop was de toekenning van dat derde jaar belangrijk. Daarna kon hij gewoon met pensioen. ‘Ik heb alle formaliteiten nauwkeurig opgevolgd om van die 36 maanden ziekteverlof te kunnen genieten. De minister heeft geweigerd zijn toestemming te geven. Volgens zijn adviseur was dat omdat het “om een syndroom ging en niet om een ziekte”. Maar natuurlijk was het verband tussen mijn missies in ex-Joegoslavië en mijn kwaal precies datgene wat de legertop niet onder ogen wou zien.’

Frank Cop heeft vragen bij de werking van de Militaire Commissie voor Geschiktheid en Reform, die op basis van de aanbevelingen van de geneesheer-experts over het lot van zieke militairen beslist. Hij vermoedt dat zijn lot al op voorhand was bezegeld. ‘Ik ben afgekeurd wegens psychosomatische aandoeningen. 22.300 witte bloedcellen, zitten die tussen mijn oren, misschien? Militaire experts verdedigen de belangen van Landsverdediging, niet die van de militairen.’

Commandant Cop kan nu alleen nog bij de Administratie van Pensioenen terecht. ‘Voor mij is dat nu de enige hoop. De bevestiging van een causaal verband tussen pathologie en militaire activiteiten is, zoals minister van Landsverdediging André Flahaut (PS) in oktober nog in de Kamer duidelijk heeft gezegd, een bevoegdheid van de Administratie van Pensioenen.’

Over het totaal gebrek aan waardering voor de inzet van militairen, windt Frank Cop zich danig op. ‘Dertig jaar dienst. Inzet voor het land, voor de wereldvrede. Je zet je eigen leven op het spel. Is dit de erkenning daarvoor?’

Met gemengde gevoelens kijkt hij naar de eretekens die hij daarvoor ooit op zijn borst gespeld heeft gekregen. ‘Om zo je nek uit te steken, moet je niet idioot zijn, maar het helpt wel. Toen ik een militair arts vroeg, waarom de Nederlanders wél veel voor militairen en veteranen met postmissieklachten doen, antwoordde de man dat ik dan maar bij het Nederlandse leger in dienst had moeten gaan.’

BUIKLOOP EN BLOEDNEUS

Marc De Ceulaer doet zijn verhaal over zijn tijd in Bosnië (’96 en ’97). ‘Vijf maanden verbleven wij in Visoko, vlakbij Sarajevo, in de kelders van een gebombardeerde textielfabriek. De gewelven van die fabriek zaten onder een dikke laag kleverig, donkergrijs stof. Sommige militairen ondervonden daar geen last van, maar een heel aantal had nog ter plekke klachten, vooral ademhalingsproblemen en buikloop. Zelf kreeg ik er het gevoel dat mijn longen kleiner geworden waren. Ik moest geregeld naar adem snakken, kreeg ook vaak een bloedneus. De arts die mee was, bleef niet gespaard. Hij liep de ene oogontsteking na de andere op.’

Terug thuis duurde het een jaar voor Marc De Ceulaer weer de oude was. ‘Ik voelde me constant moe, had concentratiestoornissen, ademhalingsproblemen. Op mijn aandringen heeft de arts van mijn eenheid toch een medisch onderzoek opgestart. Volgens de militaire artsen was er met mij niets aan de hand. Ik had me alles gewoon ingebeeld. Nochtans zit ik vandaag nog altijd met een onverklaarbare huidaandoening. De specialisten zitten met de handen in het haar. Is dat dan inbeelding?

Uiteindelijk heeft onze groep beslist zelf een enquête uit te voeren. Bleek dat een aantal klachten duidelijk terugkwam bij de militairen die in Visoco hadden gezeten. Met de resultaten zijn we naar de arts van onze eenheid getrokken. Die heeft, na lang bemiddelen, de medische staf van het belang van verder onderzoek kunnen overtuigen. Hiervoor heeft men lukraak vijf van de betrokken militairen grondig onderzocht. Alle resultaten waren negatief. Niets heeft men kunnen vinden. Alles ging recht de doofpot in.’

Niks doofpot, zegt geneesheer generaal-majoor Roger Van Hoof, stafchef van de medische dienst. ‘Twee van onze militairen worden psychologisch en medisch gevolgd voor – vermoeden we – het Golfoorlogsyndroom.’

Volgens hem blijft het precieze cijfer onbekend omdat militairen niet verplicht zijn een arts van het leger te consulteren. ‘Ze kunnen ook hun eigen arts raadplegen. Door die vrije keuze heeft het leger geen sluitend registratiesysteem.’

Twee gevallen in België? Dat cijfer staat wel zeer ver af van wat ze in andere landen optekenen. Daar gaan ze tegenwoordig uit van twintig procent postmissiegezondheidsklachten, waarvan één procent ernstig. Roger Van Hoof: ‘De diagnose van het Golfoorlogsyndroom is moeilijk te stellen omdat in verband met het syndroom niets bewezen is. Er zijn veel hypothesen. Komt het syndroom van het gebruik van verarmd uranium, van chemisch of biologisch gas, van infectueuze agentia, het verbranden van petrolium of chemische installaties, van polyvaccinatie? Niemand kan daar een antwoord op geven.

Vroeger waren wij niet op de hoogte van het bestaan van, bijvoorbeeld, verarmd uranium. Vandaag proberen wij zeer alert te zijn op het vlak van milieufactoren. Inzake preventie speelt ons land daarin nu zelfs een voortrekkersrol. Onze militairen die worden ingezet voor humanitaire acties in Kosovo zijn de enigen die kunnen genieten van zo’n uitgebreid pakket preventiemaatregelen. Ter plekke doen we ook een uitgebreide milieuscreening. De urinestalen van de militairen worden op radioactiviteit getest voor en na de missie. De militairen krijgen uitvoerig richtlijnen mee om zich tegen het gevaar van ioniserende straling te beschermen.”

ASBEST IN JAMPOT

Het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt van het ACLVB (VSOA, de grootste militaire vakbond) beweert dat op dit moment de gezondheid van een aantal Belgische militairen in Kosovo opnieuw gevaar loopt omdat ze zonder veel bescherming in een zone opereren waar asbest is teruggevonden. Het gaat om chrysotiel, de minst schadelijke vorm van asbest, dat echter wel degelijk gevaar oplevert als het in de vorm van vezels in de lucht zit. Asbest is kankerverwekkend. Om zich te beschermen kregen de Poolse para’s mondmaskers. De Belgische militairen niet. Duitse grenswachters wezen hun Belgische collega’s op het gevaar. De zaak kwam aan het licht toen een ongeruste Belgische militair in jampotten grondstalen naar zijn vakbond stuurde, met de vraag die door een onafhankelijk laboratorium te laten onderzoeken.

Waarom de overheid niet onmiddellijk ingrijpt, begrijpt het VSOA-Syndic niet: ‘Op 13 december hebben wij het expertiseverslag van het staal naar minister Flahaut gestuurd. Op 24 januari kregen we een antwoord. Hieruit blijkt dat hij zich wel betrokken voelt. Eind januari liet hij het bevoegde militaire organisme ter plaatse luchtmonsters nemen die geanalyseerd werden in de Koninklijke Militaire School. De minister heeft bovendien beslist dat, als de resultaten blootstelling aan asbest aantonen, dit risico vermeld zal worden in het persoonlijk medisch dossier van alle militairen die mogelijk blootgesteld werden. Deze nieuwe wending verheugt ons.’

Het VSOA bevestigt de aanwezigheid van chrysotiel in Jankovic, een grenspost bij Kumanovo, vlakbij Kosovo. De grenspost bevindt zich vlakbij een gedeeltelijk vernielde cementfabriek, waar met cement en asbest buizen werden vervaardigd. ‘Langs die grenspost passeren veel burgers, KFOR-troepen en ook Belgische militairen. Door de drukke passage waaien vooral bij warm weer onophoudelijk immense stofwolken door de vallei. Stof dat veel chrysotieldeeltjes kan bevatten. Die zijn in elk geval teruggevonden in de inhoud van de jampotten die door het Lisec (Studiecentrum voor ecologie en bosbouw) werden geanalyseerd in opdracht van het VSOA-Syndic.’

Volgens het VSOA-Syndic heeft het legerlaboratorium een ander staal uit dezelfde zone geanalyseerd. Dat zou géén asbest bevatten. Franse militairen namen ook stalen in de zone, maar volgens de vakbonden bereikten de resultaten van die tests het Belgische leger niet.

HET POLDERMODEL

De Belgen willen in NAVO-verband altijd mee zijn, maar het budget van het leger laat dat eigenlijk niet meer toe, vindt het VSOA-SYndic. ‘Er is tussen de noden en de middelen een te grote kloof ontstaan.’ Kiezen voor een verdere specialisatie in humanitaire opdrachten zou volgens het VSOA-Syndic een verstandige beslissing zijn. Maar humanitaire missies vergen een specifieke aanpak en uitrusting, en een grondige voorbereiding, echter wel zonder te raken aan de noodzakelijke investeringen. ‘Als we de gezondheid van de militairen die we uitsturen beter willen beschermen, kost dat geld. Bovendien evolueert de technologie van de chemische en biologische wapens razendsnel.’ Een betere informatie over de risico’s hoort daarbij. De gevaren moeten van tevoren in de medische dossiers worden ingeschreven, zodat er achteraf geen onnodige discussies kunnen ontstaan.

België hoeft het allemaal niet zelf uit te vinden, houdt het VSOA-Syndic voor: ‘Het Nederlandse leger heeft al een beleidsplan voor humanitaire operaties uitgewerkt dat op een groot aantal punten interessant is voor het Belgische leger.’

Komen de onverklaarbare ziekteverschijnselen van in Bosnië uitgezonden militairen in België nauwelijks aan de oppervlakte, in Nederland gaven postmissieklachten al verschillende keren aanleiding tot officieel en onafhankelijk onderzoek.

De Commissie-Tiesinga III deed onderzoek naar de gezondheidsklachten van de Nederlandse militairen die in 1994-95 op een sterk vervuilde cokessite in het Centraal-Bosnische Lukavac waren gelegerd. ‘Gemiddeld keert twintig procent van de uitgezonden militairen met gezondheidsklachten terug. Een procent heeft zware gezondheidsproblemen’, getuigde luitenant-generaal Schouten voor de commissie. De opperbevelhebber bood zijn verontschuldigingen aan ‘omdat de landmachtleiding in Lukavac in eerste instantie niet voldoende alert gereageerd heeft op signalen van uitgezonden militairen, militaire bonden en de media. Individueel hebben de oordeelsartsen voldoende en goede zorg verleend. Maar in die individuele klachten hebben we geen patroon onderkend. Ook is de milieusituatie in Lukavac onderschat.’

Het rapport van de Commissie-Tiesinga III, voorgezeten door D66-kamerlid Marie-Louise Tiesinga, reikt een groot aantal structurele aanbevelingen aan en omschrijft hoe militairen na hun missie het beste kunnen worden opgevolgd.

Aan openheid, laat staan een officieel onafhankelijk onderzoek, is men in België nog lang niet toe. Het Belgische leger kijkt tegen een grote achterstand aan.

Marleen Teugels

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content