Een lijstje met de beste ziekenhuizen voor een bepaalde ingreep is géén goed idee, legt Rob Van Den Oever, directeur gezondheidsbeleid van de CM, ons omstandig uit.
Op de studiedienst van de Christelijke Mutualiteiten, die ons nochtans vlot bediende met heel gedetailleerde informatie over de prijzen van de Belgische ziekenhuizen, reageert men bijzonder huiverachtig als we vragen naar wat ze weten over de kwaliteit ervan. Dat is niet alleen omdat ze niet over objectieve informatie beschikken, want ze weten perfect van elk ziekenhuis hoeveel nierdialyses of hartoperaties het uitvoert. ‘Informatie over volumes is wel objectief,’ aldus Rob Van Den Oever, ‘maar het is bijzonder hachelijk om die informatie te verbinden met conclusies over kwaliteit.’
Dat volume – en dus ervaring – een rol speelt, zal niemand betwisten. Maar over een ondergrens bestaat veel discussie. ‘Je kunt stellen dat een centrum dat een bepaalde ingreep 150 keer per jaar uitvoert een goede kans op kwaliteit biedt. Maar daaruit volgt niet dat een centrum dat maar 140 ingrepen doet, niet goed is.’ Zoveel andere criteria zijn veel wezenlijker, als het over kwaliteit gaat. Gebeurt er multidisciplinair onderzoek voor de operatie? Heeft men vóór de kankeroperatie de sentinelprocedure uitgevoerd? ‘Dat is een onderzoek van de zogenaamde schildwachtklier: als die oké is, zijn er hoogstwaarschijnlijk geen uitzaaiingen. Doe je die controle niet, dan loop je het risico dat je tijdens de operatie pas vaststelt dat die zinloos is. Het systematisch uitvoeren van zo’n controle vooraf zegt veel over kwaliteit. Meer dan gewoon volumes.’
Het Federale Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg beschikt over dit soort kwaliteitsinformatie, maar komt desondanks niet naar buiten met conclusies over de kwaliteit van ziekenhuizen. Van Den Oever begrijpt dat wel. Hij verwijst bij wijze van voorbeeld naar een groot Nederlands ziekenhuis dat het ene jaar bij de beste van het land hoorde en het jaar nadien plotseling heel zwak scoorde.
Dat het heel hachelijk is om ziekenhuizen op basis van kwaliteitsbevindingen tegen elkaar af te zetten, verhindert niet dat er in de ziekenhuizen zelf steeds meer aandacht gaat naar meetbare elementen. Van Den Oever: ‘Hartchirurgen bijvoorbeeld gebruiken de Euroscore. Dat is een instrument dat heel veel parameters meeneemt. Het zou bijvoorbeeld heel onzorgvuldig zijn om je alleen af te vragen of een operatie gelukt of niet gelukt is. Wie veel jongeren behandelt, heeft uiteraard meer kans op een goede overlevingsscore dan wie ook veel oudere patiënten opereert. Ook de opvolgingsinformatie is cruciaal: hoeveel patiënten hebben nadien opnieuw zorg nodig?” Een ander voorbeeld zijn de nierspecialisten, die al ruim twintig jaar ervaring hebben met de follow-up van gegevens over nierdialyse. ‘Die hebben veel kennis verzameld, maar die willen dat ook niet online hebben!’
In principe is Rob Van Den Oever wel voor meer transparantie over de kwaliteit, hoewel dat nog iets anders is dan het publiceren van een top tien. ‘Dat er een zekere druk bestaat vanuit de pers is wel oké. Dat zet dingen in beweging. De minister, die zelf lang voorzitter was van een Limburgs ziekenhuis, is nu expliciet op zoek naar objectieve kwaliteitscriteria, in samenwerking met de sector. Dat is ook een essentiële voorwaarde voor transparantie: je moet een consensus hebben over wat kwaliteit is en met welke parameters je die kunt meten. Dat moet ‘foolproof’ zijn. Anders worden je resultaten na de eerste de beste publicatie al betwist door wie een mindere score haalde.’