Op de autosnelweg leeft al vier jaar een invalide man. In de koffer van zijn auto liggen achtentwintig brieven van de koning en Maggie De Block. ‘Deze man moet geholpen worden.’ Maar iedereen rijdt hem voorbij. Dit stuk gaat over hem en andere autobewoners.

Tijdens de grote schoonmaak een bierviltje teruggevonden. ‘Keep on rocking in the free world’ staat erop. Getekend: Joe. Het katapulteerde me terug naar de vroege jaren negentig. Toen we op donderdagnacht uitgingen in de grote stad Antwerpen. Nachten die vaak eindigden op de Scheldekaaien, met een fles wijn.

Daar moet ik toen aan de praat geraakt zijn met Joe, een straatmuzikant uit Engeland. Hij speelde soms in De Muziekdoos, een café op de kaaien. Waar hij van cafébaas Etienne eeuwigdurend krediet kreeg. Toen ook dat opgebruikt was, ging hij naar zijn auto. Hij organiseerde er feesten, at en sliep er. Wat we die avond tegen elkaar gezegd hebben, weet ik niet meer. Ook niet waarom hij die woorden van Neil Young op een bierviltje geschreven heeft. Maar wel dat zijn levensstijl indruk maakte: life on the road, het klonk romantisch.

De Muziekdoos is allang dichtgeklapt, Joe heb ik nooit meer teruggezien. Ik weet niet of hij nog altijd Keep on rocking in the free world zingt en zijn oude idealen aanhangt.

Hij heeft wel school gemaakt, vooral in Amerika. Daar bestaat zelfs een woord voor mensen die in hun auto wonen: car dwellers. Sommigen doen het, zoals Joe, uit romantiek. Vele anderen uit noodzaak. Huis kwijtgeraakt tijdens de crisis. En een auto is dan blijkbaar het laatste wat mensen houden. Er zouden duizenden car dwellers rondrijden in het land van Uncle Sam, misschien wel tienduizenden.

Vreemd genoeg bestaat er geen echte Nederlandse vertaling voor de term car dweller. Ze halen hier ook nooit de media. Ik vroeg me af waar Joe en de branieschoppers van toen uithingen. Niet meer op de Antwerpse Scheldekaaien, in elk geval: wellicht zijn ze daar op een blauwe maandag weggejaagd door een GAS-aanval. Tientallen armenverenigingen gemaild en gebeld, maar overal kreeg ik hetzelfde antwoord: ‘Wij kennen zo niemand, meneer.’ En dat was niet eens toeval of slechtziendheid, schreef iemand. ‘De meeste armen hebben geen auto meer, want die is aangeslagen door schuldeisers. Ze vangen elkaar wel vaak op in de winter. In noodgevallen worden hele gezinnen in huis genomen.’

Ook de politie kende het fenomeen amper. ‘Car dwelling in België? Dat moeten we opzoeken.’ Op den duur vroeg ik me af of er wel car dwellers waren in België. Tot ik op een zaterdagnacht de autosnelwegen afreed. Aan de kassa’s van tankstations knikte zowat iedereen toen ik vroeg ‘Kent u iemand die…?’ Ze vertelden over een oude vrouw met lange witte haren die de voorbije maanden aan de Woudlaan in Elsene stond. Over een Duitser die een hele winter aan het tankstation van de E19 in Rumst verbleef en beweerde dat hij van Mars kwam. Veel verhalen ook over betrapte mannen en vrouwen, op straat gegooid door hun eega.

Eén story maakte me stil.

‘Rijdt die man hier nog rond?’, vroeg ik aan de man van het tankstation.

‘Geef je nummer’, zei hij. ‘Als ik hem zie, bezorg ik het.’

Nachten later, de shop van het Texaco-station aan de E17 in Kruibeke. Een man van een jaar of vijftig komt binnen.

‘Ik ben Dirk’, zegt hij. Hij ziet er onopvallend uit: een kleine snor, jeansbroek, laptop in de hand. Een lieve, vriendelijke man. Verzorgd ook, absoluut geen clochard. Rond zijn nek hangen autosleutels.

‘Hoe lang woon je in je auto?’, vraag ik.

‘Vier jaar’, zegt hij. ‘Ik zou het niemand aanraden.’

Hij stroopt zijn broekspijpen op, toont zijn zwaar opgezwollen onderbenen.

‘Je moet dringend verzorgd worden’, zeg ik.

‘En wie gaat dat betalen? Elke nacht lig ik op de achterbank in een slechte houding. Ik kan moeilijk de deur opendoen en mijn benen buiten leggen. Omdat mijn kousen te hard spannen, heb ik ze allemaal kapotgesneden.’

‘Wanneer is dit begonnen?’

‘Lang geleden. Op mijn twaalfde ben ik op straat aangereden. Een jaar heb ik in de kliniek gelegen met een zware dijbeenbreuk, maar dat is nooit helemaal genezen. Mijn ene been is vijf centimeter korter dan het andere: ik moet sindsdien orthopedische schoenen dragen. Op school kon ik niet mee. Van mijn ouders moest ik al heel vroeg gaan werken in een tapijtfabriek, wat niet bevorderlijk was voor mijn fysieke toestand. Op mijn zevenentwintigste werd ik arbeidsongeschikt verklaard. Mijn huwelijk was intussen voorbij. Twee weken nadat we getrouwd waren, bleek dat ze miljoenen schulden had. “Dirk,” zei de dokter, “je hebt al problemen genoeg.”‘

Daarna volgden talloze tegenslagen: een lange lijdensweg langs krotwoningen, OCMW’s, ziekenhuizen en dokters. ‘Er was maar één constante in mijn leven’, zegt Dirk. ‘Pijn, altijd maar pijn. Alleen de morfine maakt alles draaglijk.’

Zijn leven in de auto begon vier jaar geleden, op een sneeuwdag in 2010. ‘Mijn huurcontract liep af en mijn huisbaas liet me op straat zetten. Ik had niets, behalve mijn oude auto. Op zoek gaan naar een nieuw appartement, was niet realistisch. Ik moest sparen voor benzine, dokterskosten, medicamenten… Mijn speciale orthopedische schoenen kosten ook geld. Eigenlijk had ik geen keuze. Even heb ik nog in een bos gewoond in een oude caravan. Die probeerde ik te verwarmen door potten op het vuur te zetten, maar ook dat was niet houdbaar. Slapen in de auto was de enige oplossing. Alleen: waar moet je gaan staan? De politie stuurde me overal weg. “Ga maar op de autosnelweg liggen”, zeiden ze.’

Hij neemt zijn portefeuille en haalt zijn identiteitskaart eruit. ‘Geldig tot 31 augustus 2012’ staat erop. ‘Ik heb allang geen adres meer, daarom heeft de overheid me geschrapt. Officieel besta ik niet meer. Via het OCMW heb ik een referentieadres gekregen. Waardoor ik weer een uitkering heb. “Zoek een appartement”, zeggen ze bij het OCMW. Maar gemakkelijk is dat niet. Wie wil er iets verhuren aan een invalide man met een uitkering?’

Hij twijfelt trouwens of een appartement hem vooruit zal helpen. ‘Dan kom ik mijn bed niet meer uit, omdat ik zoveel pijn heb. Terwijl ik medicamenten nodig heb, ik moet naar de dokter en de apotheek. Nu rijd ik rond en praat met mensen. Die auto maakt me weerbaar. Alleen begeleid wonen zou een oplossing kunnen zijn.’

‘Wel dan’, zeg ik.

‘Heb je al eens gezien hoe lang de wachtlijsten zijn? Dat is niet realistisch.’

Dirk stuurde achtentwintig brieven naar de koning. Achtentwintig kreten om hulp. Achtentwintig keer stuurde de secretaris van de koning een brief terug.

Geachte Heer,

De koning heeft uw schrijven goed ontvangen. (…) Alhoewel Zijne Majesteit u graag geholpen had, is het hem niet toegestaan in de door u uiteengezette problemen tussen te komen. Hij raadt u aan om contact op te nemen met… De koning wenst u van harte het allerbeste toe.

Vorig jaar kreeg hij ook een brief van Maggie De Block:

Geachte Heer. Uw brief aan de Koning hebben we goed ontvangen en heeft mijn bijzondere aandacht weerhouden. De situatie is moeilijk en kan op mijn begrip rekenen. Ik zal vragen aan het OCMW om u te helpen. Met de meeste hoogachting. Maggie De Block.

‘Sindsdien heb ik van niemand nog iets gehoord.’

‘Heb je dan geen familie of vrienden?’, vraag ik.

‘Mijn broers en zussen hebben met me gebroken. Ik had alleen nog een vader, maar die is vorige zomer onverwachts gestorven. Ik heb zijn auto geërfd. Een Skoda, een betere auto dan mijn oude occasie. Die moest ik met theelichtjes verwarmen ’s nachts, omdat de chauffage kapot was. De Skoda staat op naam van een vriend, die wel een adres heeft. In ruil speel ik soms chauffeur voor hem of ik doe wat boodschappen. Het ene plezier is het andere waard. We hebben ontzettend veel aan elkaar. Als hij wegvalt, heb ik niemand meer. Maar ook bij hem kan ik niet blijven slapen.’

‘Slapen hier nog mensen in hun auto?’

‘In de winter ben ik alleen. Maar in de zomer staan hier zeker zes, zeven auto’s. Overdag zie ik de chauffeurs in de vuilbakken kijken. We hebben weinig contact. Vorig jaar heb ik wel even vriendschap gesloten met een camionettebewoner, maar dat is slecht geëindigd. Het is een hard milieu, ieder voor zich. Eigenlijk ben ik maar voor één ding echt bang: het weerbericht. De temperaturen vallen tot nu toe mee, maar als het straks gaat vriezen… Zo’n lange winter als vorig jaar, dat overleef ik niet meer. Ik hoop dat het vooral niet gaat sneeuwen. De chauffage van de auto laten branden, is ook geen optie. Dat kost niet alleen veel geld, ik krijg ook hoofdpijn van alle uitlaatgassen. Net zomin als de nachtopvang voor daklozen een oplossing is: er zitten heel wat drugsverslaafden. Omdat ik morfine neem, ben ik daar niet welkom.’

We lopen wat rond in het Texaco-station. Hij steekt zijn hand op.

‘Dag Dirk’, roept iemand terug. Iedereen kent hem hier: de man aan de kassa, de vrachtwagenchauffeur die aan een tafel zit. ‘Allemaal vriendelijke mensen’, zegt Dirk. ‘Van de chauffeurs krijg ik af en toe een kop koffie of een koek. De politie komt elke nacht een paar keer op het raam van mijn auto tikken, of ik nog leef. ’s Morgens neem ik dan een douche in de toiletten. Waarna ik naar de wasserette rijd om mijn kleren te wassen. Tien euro kost dat. Veel geld, maar ik vind het belangrijk om waardig te blijven. De rest van de dag probeer ik me nuttig te maken. Ik ruim glas en afval op, dat mensen achterlaten. Gisteren heb ik nog een USB-stick gevonden, die een chauffeur verloren had. Toen ik hem belde, was hij heel blij. Aan zulke dingen trek ik me op.’

Vorig jaar heeft hij ook even gewerkt, zegt hij. ‘Ik reed rond met een ijskar. Daar verdiende ik 30 euro per dag mee. Maar dat was niet houdbaar: het deed op den duur te veel pijn. Met dat geld van de ijskar heb ik een laptop kunnen kopen. Gelukkig is er hier wifi.’

Hij zit nu vaak op Facebook, heeft intussen zestig vrienden. ‘Maar ik weet niet of dat echte mensen zijn of schimmen.’

Plots zwijgt hij en verbleekt helemaal.

‘Wat is er?’, vraag ik.

Hij wijst naar een paar mensen die de shop binnenkomen. ‘Gisteren klop van gekregen. Ik was me elke morgen in de douche van de vrouwen, omdat daar meer plaats is. Ik kan er ook even gaan zitten. Zij hadden dat gezien en zijn me beginnen te schoppen en uit te maken.’ Hij toont me een blauwe plek. ‘Zelfs een hond heeft een beter leven, dat besef ik. Het kan niet meer verder zo, maar ik weet niet wat ik moet doen. Een tijd geleden heb ik meegedaan aan de selecties van Het Zesde Zintuig op VTM, omdat ik paranormale gaven heb. Ik ben zelfs tot in de finale selectie geraakt. Maar dan komt altijd die fatale vraag: “Waar woont u?”

We wandelen naar buiten, naar zijn auto. Vooraan liggen allemaal medicamenten, op de achterbank zijn kleren en een slaapzak. ‘Ik heb ook gordijnen, zodat niemand me ziet liggen. Mensen kunnen heel hard zijn. “Het is allemaal uw schuld”, zeggen ze dan. Of anderen: “Begin te drinken. Dan vergeet je je problemen.” Dat ga ik niet doen. Stel dat ik in dronken toestand een ongeluk veroorzaak: wat dan?’

‘En nu?’, vraag ik.

Hij haalt een verfrommeld krantenartikel uit zijn portefeuille. Er staat een foto op met een onderschrift: ‘professor Wim Distelmans, expert euthanasie.’ ‘Ik heb een afspraak met hem gemaakt om te vragen of ik in aanmerking kwam. “Het zou de gelukkigste dag van mijn leven zijn”, zei ik. Hij was heel vriendelijk. “Je moet naar de dokter gaan”, zei hij. Het probleem is dat geen enkele dokter me wil behandelen omdat mijn medisch dossier niet in orde is. Behalve een, die me morfine voorschrijft. Maar ook hij zegt: je hebt in de eerste plaats een huis nodig.’

We nemen afscheid. Beetje beduusd kijk ik naar de witte ster van Texaco en rij de autosnelweg op. Bel naar Dirks enige vriend, die zijn verhaal bevestigt. ‘Dirk is een fantastische kerel’, zegt hij. ‘Altijd staat hij klaar voor anderen. Alleen heeft hij ongelofelijk veel pech gehad in zijn leven.’

Ik rij verder naar Gent. Afspraak daar met straathoekwerkster Eva Vanderstraeten. Ze kent Dirk niet, maar is wel een van de schaarse hulpverleners die ervaring heeft met autobewoners. Twee keer heeft ze er een gevonden. ‘Het zijn niet de klassieke daklozen met vuile kleren en een blik bier in hun handen’, zegt Eva. ‘Een van de twee autobewoners die ik vond, was zelfs een hoogleraar. Maar door omstandigheden was het fout gelopen, al had hij ook psychische problemen.’

‘Waarom vallen die autobewoners uit de handen van hulporganisaties?’, vraag ik.

‘Vind ze maar eens’, zegt Eva. ‘Ze rijden rond. Niemand mist hen, zeker niet als ze geschrapt zijn uit het bevolkingsregister. Eén man hebben we per toeval gevonden. Hij had plots motorpech en zo is hij op een parkeerterrein beland. Mensen hadden hem daar zien staan. Was die auto niet stuk gegaan, dan reed hij wellicht nu nog rond. Eén keer per week ging ik hem bezoeken. Wanneer het vroor, bracht ik hem naar de nachtopvang voor daklozen. Dat vond hij verschrikkelijk, net als de voedselbedeling: ver beneden zijn stand. Uiteindelijk heb ik hem mee aan een appartement kunnen helpen.’

‘Is hij nu gelukkiger?’

‘Dat weet ik niet’, zegt Eva. ‘Op het parkeerterrein had hij veel sociale contacten. Hij kende iedereen en praatte met iedereen. Hij zorgde ook voor hun auto’s, trad op als hij mensen zag sluikstorten. Nu woont hij tussen vier muren en ziet hij de hele dag niemand. Hij wou ook wel naar een appartement verhuizen. Jaren in een auto leven, dat is niet vol te houden.’

Het bierviltje van Joe nog eens vastgenomen. Keep on rocking in the free world. Joe. Ik wil het eens proberen, voor een nacht. Het leven dat hij propageerde, dat ooit zo romantisch leek. Op internet vind ik een site ‘How to live in your car. 13 Steps.’ ‘Niemand zal je aanraden om in je auto te leven’, staat er. Maar met wat goede raad lukt het wel. Step one: ‘Je kunt alleen succesvol in je wagen wonen als hij werkt.’ Nogal wiedes. Step two: ‘Zoek een veilige en onopvallende plaats om te parkeren.’ Dat is al een stuk minder evident, waarschuwt de site.

Toch heeft ‘How to live in your car’ een oplossing: iedereen mag op het parkeerterrein van supermarktketen Walmart slapen. Omdat er belachelijk weinig Walmart-vestigingen zijn in België, bel ik naar de andere supermarkten. ‘Op onze parking mag u niet staan buiten de uren’, zeggen ze bij Carrefour. Min of meer hetzelfde antwoord bij Delhaize. ‘Waar mogelijk is, sluiten we de parkings.’ Ook bij Colruyt gaan de deuren ’s nachts dicht. ‘Vooral om onze winkels te beschermen, maar ook op vraag van de buurtbewoners. Ze vinden het niet fijn als daar ’s nachts auto’s staan. Ze zijn bang voor inbraken, maar willen ook niet dat er jongeren spelen of joyriden.’ Toch zijn een paar parkeerterreinen van Colruyt wel open buiten de uren. ‘Bijvoorbeeld als die net naast een cultureel centrum of een kerkhof zonder parking liggen.’ Ook Delhaize heeft zo’n proefproject lopen: in hun winkel aan de Plantin en Moretuslei in Antwerpen kunnen buurtbewoners ’s nachts parkeren, tegen betaling. Mensen zonder adres mogen evenwel niet binnen.

De openbare weg dan maar. Al evenmin een evidentie, zo blijkt. ‘Niemand mag langer dan 24 uur op de weg parkeren’, legt de Antwerpse politie uit. ‘Maar we kunnen niemand verbieden om in zijn auto te slapen. Als een van onze mensen u straks ziet slapen, zal hij wel op het raam kloppen. Voor hetzelfde geld bent u dood. Maar zolang uw papieren in orde zijn en u geen overlast veroorzaakt, is er geen probleem.’

In Brussel staat er wel een artikel in het politiereglement dat ‘mensen verbiedt om langer dan 24 uur te slapen of te logeren in hun auto’. ‘Maar’, geven ze daar toe, ‘efficiënt is het niet. Die mensen krijgen dan een gasboete van 250 euro. Terwijl ze meestal geen verblijfplaats of geld hebben. Het enige wat we dan kunnen doen, is onderhandelen om ze weg te krijgen.’

Dirk had gelijk. Veel opties zijn er niet, behalve de tankstations langs de autosnelweg. Net als hij beland ik in het Texaco-station van de E17 in Kruibeke. Voor het slapengaan lees ik nog wat in ‘How to live in your car’, de bijbel van de autobewoner. Step 4: ‘Zet je raam een beetje open zodat er frisse lucht binnenkomt. Maar niet te ver, anders kunnen mensen binnenbreken. (…) Wees vooral discreet en leg een doek over je auto.’ Slaap zacht.

Maar dat valt tegen. Uren later word ik wakker op de achterbank, met pijn in mijn rug. ‘How to live in your car’ heeft gelukkig een paar bemoedigende woorden klaar. Step 12: ‘Blijf positief. Vergeet niet dat je situatie tijdelijk is. Het belangrijkste is dat je blijft praten met mensen. Ga naar sociaalwelzijnswerkers of pastoors. Ze zullen je begrijpen en bereid zijn je te helpen.’

Ik rij voort naar Antwerpen. Rendez-vous daar met Lady Angelina, nom de plume van Trijn Janssens. Geen welzijnswerker of een pastoor, maar een zangeres met een accordeon. Toch begrijpt ze me, want ooit heeft ze ook een paar maanden in een wagen gewoond. Niet uit lijfbehoud, maar in naam van de romantiek. Voor haar was het een grote vrijheidsverklaring. Ze noemt het ‘haar heerlijke zomer in haar Fiatje’.

‘Ik was net zesentwintig geworden. Had al zes jaar een relatie en een job. Ik kreeg net een contract en een bedrijfswagen aangeboden. Alles werd plots heel vast en dat beklemde me. Ik heb toen alles opgeblazen: die job, mijn relatie. Het plan was: ik word nomade en overleef met muziek te spelen. Ik stapte in mijn auto en begon te rijden. Elke avond zocht ik naar mooie plekken om te slapen… aan de rand van een bos, de kaaien, een park uit mijn jeugd. Waarna ik mijn autoramen afdekte met lakens. Niemand is ooit komen klagen, maar ik stond daar ook met een je m’en fous-attitude. Ze durfden wellicht niet.’ (lacht)

Trijn vond het vooral ongelofelijk spannend ‘om onbeschermd in de wereld te staan’. ‘Elke dag overwon ik mijn angsten. Voor een groot stuk, besef je later, zijn die natuurlijk aangepraat. Want natuurlijk staat er niet aan elk bos een verkrachter te wachten tot jij daar net parkeert. ’s Ochtends ging ik me soms wassen in het badhuis of bij de daklozenopvang. Dat was wel een wake up call: ik wou niet worden zoals zij.’

Na een paar maanden was haar autoleven voorbij. ‘Het werd winter en echt comfortabel is een auto niet. Mensen die dat in naam van de romantiek doen, hebben dikwijls een bepaald uniform aan: dreadlocks en een hond. Dat was niet mijn ding.’

Maar haar nomadendroom bleef nog wel even overeind. ‘Ik heb dan een oude woonwagen gekocht, waar ik mee wou gaan rondtrekken. Mijn eerste staanplaats was de Konijnenwei in Antwerpen, waar nu het nieuwe justitiepaleis staat. Op den duur kwamen er nog meer mensen bij staan. Kunstenaars, muzikanten…. We organiseerden concerten en feesten. Daar is veel uit gegroeid: wij waren de eersten die met bakfietsen rondreden, we ijverden voor stadstuinen en meer groen in de stad. Er werden de eerste aanzetten gegeven tot wat nu Park Spoor Noord is. Op een dag kwamen er ook andere autobewoners bij staan: zigeuners en mensen die moesten overleven. Zij leiden een heel ander bestaan. Veel bruter, er werden soms zelfs vetes uitgevochten. Voor mij was de maat vol, ik was ook hoogzwanger.

Ik heb het kamp verlaten en ben met de wagen naar een afgelegen plek in de natuur gereden waar ik bevallen ben. Buiten in het gras naast de woonwagen. Toen mijn dochter een paar maanden was en de winter er opnieuw aankwam, zijn we naar een huis in de stad verhuisd.’

Toch denkt ze nog altijd met veel plezier terug aan haar autoleven. Ze leerde ook veel uit die dagen. Hoe dun de grens kan zijn tussen romantiek en ellende. De grens tussen Joe en Dirk.

Terug op de redactie, na een nacht op de autosnelweg. Ik heb een stap overgeslagen uit ‘How to live in your car’. Step 3: zoek een plaats om je te wassen. Heel belangrijk, volgens de site. ‘Don’t let yourself go.’ Ik was mijn gezicht in de toiletten. Wanneer ik mijn tanden poets, komt er plots iemand binnen. Ik schaam me maar een beetje.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Alleen begeleid wonen zou een oplossing kunnen zijn.’ ‘Wel, dan’, zeg ik. ‘Heb je al eens gezien hoe lang de wachtlijsten zijn?’, antwoordt hij.

‘Het zijn niet de klassieke daklozen met vuile kleren en een blik bier in de hand. Vind hen ook maar eens: ze rijden voortdurend rond.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content