Hij schreef een van de meest besproken essays van het jaar. Met kritiek op onder anderen Wim Delvoye en Jan Hoet. Filosoof Frank Vande Veire over modern cynisme en de oude hamvraag: wat is kunst?

U hebt een visie? Ach, welja, wie niet? Ieder zijn waarheid, nietwaar? Frank Vande Veire kan er niet meer tegen. ‘Dat vind ik echt het meest verschrikkelijke aan onze tijd, de ergste ziekte onder intellectuelen. Je mag geen visie meer poneren zonder die ogenblikkelijk te ironiseren of te combineren met andere visies. Iemand zegt iets, en meteen is de reactie: ‘ Jaja, zeer interessant, maar dat bent ú die dat denkt, weet u misschien niet dat er ook nog ándere theorieën zijn?’

Hij lacht. ‘Jaja, dat weet ik dus wel, dat er nog andere theorieën zijn. En dan? Iedereen wil zich tegenwoordig meteen indekken door, zogezegd uit bescheidenheid, een beroep te doen op de welwillendheid van het publiek – “Het ben ik maar die dit denkt. Dat is een soort lafheid. Niemand durft nog de verantwoordelijkheid te nemen om te zeggen: kijk, hierover gaat het, zó zie ik het.’

Zelf deed hij dat afgelopen zomer met volle overtuiging: een visie, zíjn visie, op de kunstwereld poneren. Vande Veire is filosoof, kunstcriticus, docent aan de Gentse Academie voor Beeldende Kunst en auteur van het alom geprezen kunstfilosofische standaardwerk Als in een donkere spiegel. Het pamflet dat hij publiceerde in het culturele tijdschrift Yang zette de toon voor een felle discussie over moderne kunst. Vooral in de kolommen van De Morgen, die alert inhaakte op het pamflet (titel: I Love Art, You Love Art, We All Love Art, This Is Love), zinderden de commentaren maandenlang na.

De eerste reacties mikten onder de gordel: Jan Hoet noemde Vande Veire ‘een mislukte pastoor’. Anderen hielden het bij ‘socioloot’ of ‘frustraat’. ‘Ik had geen applaus verwacht van de mensen die ik opvoer’, lacht Vande Veire. ‘Maar dat er helemaal géén argumenten tegenover de mijne werden gesteld, vond ik sterk. Ondertussen is de discussie ernstiger, en is ze ook in Nederland losgebarsten.’

Zijn uitgangspunt? ‘De crisis van de kunstkritiek, van een bepaald soort vertoog over kunst. Men probeert ons onophoudelijk wijs te maken dat kunst kritisch is, en vanwege haar kritisch karakter absoluut noodzakelijk in deze maatschappij. De kunst wordt constant bewierookt, als een soort vrijplaats in de samenleving, die zonder de kunst altijd de neiging zou vertonen om totalitair en minder open te worden. Je kunt geen recensie of brochure lezen, of het gaat dáárover.’

Wat is daar mis mee?

FRANK VANDE VEIRE: Op zich niets, dat is zo moeilijk aan de discussie. Natuurlijk moet de kunst zich verdedigen tegen de spektakelmaatschappij, tegen de commercialisering. Ik deel die bezorgdheid, ik steun het pleidooi voor de kritische functie van de kunst. Het probleem is de toon van dat pleidooi, de manier waarop iedereen tegenwoordig met dat argument schermt. Want daardoor is het een enorm paradoxaal discours geworden.

Als iedereen volop geniet van kritische kunst, dan is ze niet echt kritisch meer.

VANDE VEIRE: Precies. Iedereen is enorm enthousiast, iedereen vindt dat kunst móét. Maar wat haar kritische functie dan precies inhoudt, dat blijft erg vaag, om niet te zeggen totaal onduidelijk. Op het eerste gezicht zou je zeggen: als je kritisch wil zijn, schrijf dan een artikel in de krant, dat is duidelijker. Maar er zou zogezegd iets zijn aan de kunst, wat maakt dat ze op een heel aparte, speciale manier kritisch is. Dat discours is stilaan compleet vrijblijvend en hol geworden. Het is een probleem dat onze hele cultuur doordringt: er wordt nu al jaren geschreven dat de zogenaamde grote verhalen dood zijn. Dat vind ik een rampzalige uitspraak, omdat het pure ideologie is geworden. Iedereen lijkt te ontkennen dat er, meer dan ooit, wel degelijk een nieuw groot verhaal is, het neoliberalisme, waar we sinds de val van de Muur allemaal mee akkoord gaan en helemaal in vastzitten.

En dat heeft een schaduw geworpen op de kunst en de kunstkritiek?

VANDE VEIRE: Absoluut. Tot de jaren zeventig waren alle serieuze en vernieuwende kunstenaars – om het even plat te zeggen – een soort cryptocommunisten. Ze geloofden dat een fundamenteel andere maatschappij mogelijk moest zijn en beschouwden hun eigen werk, maar ook de manier waarop ze leefden, als een soort voorafschaduwing van die utopie. Dat was kritische kunst. Soms ook vrijblijvend hoor, ik heb geen nostalgie naar de avant-garde. In die tijd was kunst bij voorbaat gelegitimeerd, niet omdat ze mooi, maar omdat ze kritisch was. Nu is dat utopische ideaal verdwenen, ook bij de heren kunstenaars. Maar het discours is blijven hangen. Men komt niet tot een serieuze reflectie op de vraag: die radicale kritiek waarvoor de kunst ooit stond, wat betekent die nog vandaag? En de kunstenaars zelf zitten daarmee verveeld. Daarom zwijgen ze ook. Ze laten het discours liever over aan critici en curatoren, die de hele tijd aan de massa moeten uitleggen hoe geweldig kunst is. Dat is de crisis van de moderne kunst: dat er geen crisisgevoel is. We zijn allemaal toffe jongens onder mekaar, we vinden mekaar allemaal heel kritisch – terwijl er eigenlijk weinig gebeurt. Met als gevolg dat de kunst totaal verweesd achterblijft.

In uw essay noemt u Jan Hoet ‘de nar van de Authenticiteit’ – ‘Hij staat er in zijn heroïsche eentje garant voor dat de Ware Passie voor de kunst, ondanks alles, ongeschonden is gebleven.’ Wat doet hij precies verkeerd?

VANDE VEIRE: Ik zet hem neer als een soort personage dat model staat voor de crisis die ik beschrijf. Altijd als hij in de media komt, is het om ongelofelijk positief over kunst te praten. Dat vind ik het ergste wat je met kunst kunt doen. Kunst verdraagt dat onophoudelijk geëxalteerde enthousiasme niet. Waar Hoet op een bijna obscure manier blind voor is, is voor zichzelf, voor het Hoet-effect. Terwijl curatoren zich juist enorm bewust moeten zijn van hun bemiddelende positie. Ze staan niet zomaar als een dun vliesje tussen beeld en publiek, maar hebben een belangrijke invloed. Hoet die de hamzuilen van Jan Fabre vol vuur staat te verdedigen – ‘het vlees als het werkelijke leven tegenover de kille rationaliteit van de universitaire gebouwen’ – dat is onzin. Zo werkt het niet. Dat slaat de boel plat. Van een curator verwacht ik meer zelfreflectie.

De kunst heeft last van ‘een teveel aan liefde’, schrijft u. Dat klinkt toch vreemd?

VANDE VEIRE: Dat is de paradox: door de kunst constant te verdedigen, dood je ze, maak je de werking ervan onmogelijk. De kunst zit, al sinds Cézanne, met zichzelf in de knoop. Dat is niet erg, want het heeft de grootste werken voortgebracht. De moderne kunst is begonnen met mensen die een probleem hadden, bijvoorbeeld met de vraag: hoe kan ik in godsnaam deze tafel nog voorstellen? De realiteit van een tafel was voor Cézanne of voor Picasso niet de manier waarop die tafel in zogenaamd realistische schilderijen werd voorgesteld. Elke kunstenaar doet een poging om, volgens zijn visie, zo realistisch mogelijk te zijn. Het is absoluut niet de bedoeling om met bizarre, extreme of radicale ideeën af te komen. De kunstenaar is alleen geïnteresseerd in de realiteit zoals die aan hém verschijnt, op de meest alledaagse manier. En het is juist de simpelheid, de banaliteit die ons voortdurend omringt, die iets bevreemdends en monsterachtigs heeft. Daarom kan kunst soms provocerend zijn. Ondanks zichzelf. Provoceren mag nooit de bedoeling zijn.

Provocatie kan een gevolg, maar mag niet de intentie zijn?

VANDE VEIRE: Als het de intentie is, kan het alleen maar flauwekul opleveren. Dat is bijvoorbeeld wat Wim Delvoye met zijn Cloaca heeft gedaan. Hij zal dat natuurlijk ontkennen, omdat hij slim is, maar provoceren was volgens mij van meet af aan zijn bedoeling.

Waarom is de Cloaca geen kunst? Je kunt er toch een heel filosofisch discours aan ophangen?

VANDE VEIRE: Ja, maar dat is een cynisch discours. Delvoye heeft ook het werk van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk gelezen, en is dus ook bezig met diens onderscheid tussen ‘cynisch’ en ‘kynisch’. Een werk is ‘kynisch’ als het ons ontmaskert, in ons blootje zet. Dat lijkt die Cloaca te doen: het zegt ons dat we uiteindelijk allemaal kakmachines zijn. Inhoudelijk lijkt het kynisch en ontwapenend, het heeft een subversieve toon, maar formeel gesproken is het gewoon een aangenaam spektakel dat iedereen meteen begrijpt. Het is niet kynisch, maar cynisch. Met andere woorden: het is vals. Je kunt er inderdaad, zonder echt na te denken, meteen een cultuurfilosofisch stuk van tien pagina’s over schrijven. Delvoye vindt het bijvoorbeeld spannend dat hij de Cloaca in New York scheten kan doen laten van achter zijn computer in Gent. Dat is dus de ideologie van het neoliberale management, gebracht op een zogenaamd subversieve, kwajongensachtige manier.

Maar dat is nu net de dubbele bodem, zou je kunnen zeggen.

VANDE VEIRE: En dat is nu net het probleem. Het typische van dit soort kunst is dat je er geen kritiek meer op kunt leveren, omdat het cynische kunst is. En de cynicus heeft sowieso altijd gelijk. Hij voert de logica van het systeem ten top en als je dan zegt dat hij gevangenzit in het systeem, zegt hij: ‘En dan? Staat u erbuiten, misschien?’ Waarmee we weer bij het centrale probleem zitten: dat er vandaag niet echt een uitweg is. Maar dat betekent niet dat je daarom alleen nog maar cynisch kunt zijn. In de kunst gaat het er net om dat je met zulke problemen op een ernstige manier omgaat. Dan is de vraag natuurlijk: wat is kunst? Die vraag is essentieel voor deze discussie.

Hebt u een definitie waarmee u onder de mensen kunt komen?

VANDE VEIRE:(lacht) Langzamerhand wel. Kijk, om te beginnen is de vraag Wat is kunst? een moderne vraag. Ze dook, simpel gezegd, pas op toen de kunst dakloos werd, in de achttiende eeuw. Voordien werd kunst gemaakt in opdracht van kerk, adel en koning. Toen ze er alleen voor stond, kwam de vraag: wat is onze functie, waar zijn we mee bezig? Daaruit ontstond de romantische filosofie: kunst is de meest vrije vorm van produceren denkbaar, en ontstaat vanuit een creatieve geest, een soort goddelijk individu. Dat idee, de kunstenaar die boven zijn tijd verheven is, bestaat nog altijd. En dat klopt niet: een kunstenaar is net iemand die meer dan anderen beseft dat hij een passief wezen is, dat zijn ervaring van de wereld fundamenteel wordt getekend door voorstellingen, die nooit onschuldig zijn. Hij heeft een fundamentele argwaan tegenover alle voorstellingen, maar weet tegelijk dat hij geen alternatief heeft. Dat is de moeilijkste, krankzinnigste positie denkbaar. Toch is en blijft moderne kunst voor mij in de eerste plaats iconoclastisch. Elke grote moderne kunstenaar is een beeldenstormer.

Valt dat wat concreter uit te leggen? Waarom is het urinoir van Marcel Duchamp bijvoorbeeld, in tegenstelling tot de Cloaca, wel grote kunst?

VANDE VEIRE: Duchamp was zich ervan bewust dat elk object verschijnt binnen een context, die de perceptie van het object fundamenteel beïnvloedt. Maar hij is intelligenter dan dat, hij had niet de pretentie om de ‘echte’ realiteit te tonen, zoals heel wat vormen van popart en nouveau realisme uit de jaren zestig en zeventig die wel hadden – dat is wat ik ‘de cultus van de rommel’ noem, die nog altijd bestaat: alsof etensresten, vuiligheid en stront in zekere zin authentieker en reëler zouden zijn dan wat de meeste mensen als de realiteit beschouwen. Die pretentie had Duchamp niet. Maar hij was wel bezig met het mechanisme van de presentatie, door te zeggen: ready mades worden kunstwerken gewoon omdat ze binnen een kunstcontext worden getoond.

Maar zijn urinoir werd niet meteen als kunst beschouwd.

VANDE VEIRE: Door het grote publiek natuurlijk niet, maar door sommige insiders wel. En door Duchamp zelf ook, daar ben ik zeker van. Hij is ook door alle mogelijke ‘ismen’ heengegaan, en zette iedere keer een stap verder.

Moet goede kunst vernieuwend zijn?

VANDE VEIRE: Moet goede wetenschap vernieuwend zijn? Goede filosofie? Als je ervan uitgaat, en dat doe ik, dat kunst iets wezenlijks te zeggen heeft over onze verhouding tot de wereld, tot de anderen en tot onszelf, dan is vernieuwing belangrijk. Omdat de manier waarop we de wereld beleven en waarnemen voortdurend verandert. Sommige critici vinden dat de obsessieve drang naar vernieuwing te ver is doorgeschoten, dat originaliteit geen synoniem is van kwaliteit. En dat klopt, natuurlijk: 99 procent van alle kunst die wordt geproduceerd, is bullshit. Maar dat is altijd zo geweest.

Is elke artistieke cynicus ook een charlatan?

VANDE VEIRE: Nee. Delvoye is een cynicus, maar geen charlatan. Wel een meta-charlatan: hij verkoopt nu zijn kindertekeningen, waarvan hij zelf zegt dat ze in niets verschillen van de tekeningen van om het even welk ander kind. Waarom doet hij dat? Om geld te verdienen, uiteraard. Maar ook omdat het conceptueel past in zijn cynische visie: hij produceert voor een intellectuele hogere middenklasse, mensen die goed op de hoogte zijn van hedendaagse kunst en daar veel geld voor willen neertellen. Die mensen kopen die kindertekeningen in het volle besef dat ze opgelicht worden. Daardoor hebben ze een soort verstandhouding met de kunstenaar, die weet dat zij dat weten. (lacht) Heel interessant om over na te denken, allemaal, want wat gebeurt daar eigenlijk? Volgens mij is dat het cynische neoliberalisme ten top: om te bewijzen dat het sceptische publiek zich niets meer laat wijsmaken, koopt het heel bewust bedrog. Het consumeert zijn eigen bedrogen-worden, om als het ware te ontsnappen aan dat bedrog. Een heel eigenaardig mechanisme.

Bestaat er nog een onderscheid tussen hoge en lage cultuur?

VANDE VEIRE: Van alle clichés die worden rondgezaaid in de kunstwereld, is dat het meest stompzinnige: dat er geen fundamenteel onderscheid meer bestaat tussen high art en low art. Wie dat zegt, is niets eens begónnen met na te denken. Het is een uitspraak die wijst op totale, cynische onverschilligheid. Het wordt ook altijd gezegd door intellectuelen – het is niet de boer of de arbeider die vindt dat populaire cultuur ook hoge kunst kan zijn. Nee, dat zegt de intellectueel die vooral niet intellectualistisch wil overkomen, die bang is om zijn handen vuil te maken aan een duidelijk standpunt.

Wat Andy Warhol deed, was dat geen vermenging van hoge en lage cultuur?

VANDE VEIRE: Absoluut niet. Zijn Monroe-reeks is een klassiek voorbeeld geworden van die zogezegde vermenging. Maar Warhol mengde populaire cultuur niet met hoge kunst, Warhol maakte gewoon hoge kunst, punt. Hij was heel serieus bezig met de manier waarop wij bepaalde beelden, in dit geval Monroe, percipiëren. Hij maakte geen beeld dat verleidt of voyeuristisch is, integendeel: hij kiest voor de strategie van repetitie en verbleking, plooit de retoriek van de voorstelling op zichzelf en toont op die manier de doodsheid ervan. Jeff Koons, daarentegen, is het slechte voorbeeld. Zijn kitscherige, porseleinen herderinnetjes zijn pure camp. Dat is geen toenadering tot het gewone volk, want die hébben hun herderinnetjes al, Koons maakt zijn werk voor het snobistische kunstpubliek dat maar al te goed beseft dat het pure ironie is. Het is morele kitsch, het publiek dat denkt: wij hebben ook wel kitscherige gevoelens, maar eigenlijk staan we hierboven, wij lachen om deze kitsch in onderlinge verstandhouding met de kunstenaar.

Moet een kunstenaar een vakman zijn, iemand die echt iets kan?

VANDE VEIRE: Dat is meegenomen, maar niet nodig. Een kunstenaar moet doorzicht hebben in de mechanismen van een voorstelling, zoals Warhol dat had. Dat is kunnen, maar niet in de zin dat elke kunstenaar ‘een vak’ moet hebben.

Hoe maakt u dan het onderscheid tussen goede en slechte kunst? Iedereen kan toch een lading wrakhout in een museum uitkieperen en zeggen dat hij ‘speelt’ met ‘presentatiemechanismen’?

VANDE VEIRE: Het volstaat niet meer om met een dun filosofisch ideetje iets in elkaar te zetten. Dat gebeurt constant, daarom is veel hedendaagse kunst erg pretentieus. Vaak herken je het ideetje meteen, en komt het neer op derderangsfilosofie. Om het onderscheid tussen slechte en goede kunst te maken, moet je goed op de hoogte zijn van de context, en van de kunstgeschiedenis. De manier waarop ze wordt gepresenteerd, de hele inbedding ervan, behoort wezenlijk tot de kunst zelf. Het gaat niet alleen maar om die beelden, die je met een frisse blik kunt bekijken, je moet er serieus mee bezig zijn om een werk goed te kunnen plaatsen en beoordelen.

Eigenlijk pleit u voor meer in plaats van minder ernst. Dat had niet iedereen zo begrepen.

VANDE VEIRE: Nee. Yves Desmet heeft in een commentaarstuk in De Morgen geprobeerd om mij in de populistische hoek te drukken. Volgens hem ben ik tegen ‘de kaste van curatoren en critici die het allemaal te moeilijk maken’. Ik zou de kunst zogezegd willen ’teruggeven aan de mensen’, weg van alle moeilijkdoenerij. En ik bedoel net het tegenovergestelde. Je kunt de mensen niet zomaar bevrijden van ‘al dat gedoe’ rond kunst, want ‘dat gedoe’ maakt deel uit van de kunst. Kunst is meer dan beelden of schilderijen, kunst is een taal die je je moet toe-eigenen. Van de quantummechanica kun je ook niet zomaar direct zeggen of ze je bevalt of niet.

Waar zou dat anti-intellectualisme van sommige intellectuelen vandaan komen?

VANDE VEIRE: Dat is de interessantste vraag van onze tijd. In de jaren zestig bestond het idee van democratisering en participatie, maar wel vanuit een maatschappelijk ideaal. Er was iets waaraan geparticipeerd moest worden, namelijk: een socialisme, die naam waardig. Dat ideaal is weg en wat blijft er over? Het puur formele idee van participatie: iedereen meedoen! We bevinden ons, zoals Baudrillard heeft geschreven, in de hysterie van de participatie. We worden voortdurend door alle media geïnterpelleerd. ‘Doe mee! Ga ervoor!’ Wáárvoor? (lacht)Doet er niet toe! Als je er maar voor gaat!’

Het enthousiasme als een deugd op zich.

VANDE VEIRE: En de inhoud is onbelangrijk. Ik merk dat in het onderwijs. Van de leraar wordt verwacht dat hij de leerlingen ‘op enthousiaste wijze’ leert ‘participeren’ in een ‘leeromgeving’. We moeten allemaal managers worden van ons eigen leven, ons openstellen voor alle mogelijke prikkels, onszelf voortdurend opnieuw creëren. In feite beleven we de totale crisis van het Bildungsideaal. Het is onmogelijk geworden om je op te werpen als een vertegenwoordiger van een bepaalde traditie en te zeggen: kijk, dit vind ik belangrijk, dit gaan we dit jaar studeren, ik ben dertig jaar ouder dan jullie en weet er dus meer van dan jullie. Dat kan niet meer, want dan krijg je dus die reactie: ‘Wie denkt u wel dat u bent?’ De ‘kritische’ houding. En zo worden wij allemaal sceptische, cynische individuen die zich door niemand iets laten wijsmaken en het allemaal wel voor zichzelf zullen uitmaken.

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content