Een man wordt levend begraven en brengt zijn eigen lijkrede. Het blijkt een eeuwenoud verhaal.

Is hij dood? Daar lijkt het toch verdacht veel op. Hij ligt in een kuil, omringd door steile aarden wanden, en hij moet lijdzaam toekijken hoe boomblaadjes op zijn ogen neerdwarrelen. Zijn handen weigeren dienst, het gruis blijft op zijn wimpers liggen. Waarschijnlijk is dit zijn begrafenis en het raadsel van het hiernamaals blijkt een horrorscenario: je lichaam sterft, maar je geest blijft opgesloten in je hoofd, niet bij machte om het lijf nog te bevelen. Geen harpen, geen engelen, geen honing in overvloed en geen zeventig maagden die je terwille zijn. Tegenvaller.

Maar waarom proeft hij dan roest, waarom herkent hij de smaak van bloed? Ali – want plots herinnert hij zich zijn naam – volgt de cartesiaanse denkoefening en besluit: ik proef dus ik leef.

Alleen kan hij nog niet bewegen. Enkel nadenken. Achterhalen hoe hij in deze krater terecht is gekomen. Het woord ‘krater’ blijkt een nieuw bruggetje naar het verleden. Krater, bominslag, raket, vliegtuig, soldaten, explosie en katapulteren: de woorden warrelen door zijn hoofd maar hij slaagt erin om de puzzel te leggen. Ali is een soldaat in Syrië en zijn jongensdroom om te kunnen vliegen werd bewaarheid door een paar kilo springstof die hem en zijn legerbroeders de lucht in slingerde.

Meer herinneringen komen aan de kraterrand zitten. Ze vertellen hem over zijn jeugd. Hij was niet de beste scholier en tot frustratie van zijn moeder Nahla hing hij doelloos rond in het bergdorpje waar hij opgroeide. Tot de Rosse, de lokale heks annex dorpsheilige, hem onder haar hoede nam. Ze leerde hem de oude riten, dwong hem de Koran te lezen, liet hem de helende natuur kennen. De Rosse heeft de wereld gezien, en de mannen die haar manu militari veroveren. Want het zijn altijd mannen die het bloedvergieten in gang zetten, die haar dwingen een hoofddoek te dragen, die haar onrein noemen als ze menstrueert, die, als de oorlog eenmaal lekker op gang is, vrouwen verbieden om hun zonen te begraven. Die nutteloze jongens als Ali ronselen om de voorraad kanonnenvlees aan te vullen.

Centrale zinnen: Was dit zijn begrafenis? En dit hoofd, was dat van hem?

De Syrische auteur Samar Yazbek vertelt een eeuwig verhaal. Van de loopgraven in Ieper tot de frontlinie van Oekraïne: het zijn altijd dezelfde kinderen die hun leven offeren. Yazbek hoeft niet uit te weiden over de politieke achtergrond van het Syrische conflict, ze hoeft niets te vertellen over Assad en de Russen en Turkije en Iran en de VS. Ze hoeft niet te tonen in welke mooie witte huizen en paleizen op gruwelknoppen wordt gedrukt. Ze toont alleen de dodenoogst en de huilende moeders die een handvol zand in verse kuilen gooien. En vermangelde jongetjes, die ooit droomden van vliegen.

Waar de wind huist***

Samar Yazbek, Uitgeverij Orlando (originele titel: Maqam al rih), 156 blz., € 21,99.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content