Zijn vader gebruikte Franstalige visitekaartjes met als adres : “Rue
d’Anvers, Lierre. Dentelles & Broderies. ” Toch werd Felix Timmermans levenslang kultureel flamingant. Hoe komt een burgermanszoon uit Lier op die gedachte ?
Hij was dus geen akademisch gevormde intellektueel. Met zijn gebrekkige schoolresultaten en beperkte opleiding (mee om gezondheidsredenen verliet hij het dagonderwijs op zijn veertiende) lag voor de Lierse jongeman de rol van autodidakt weggelegd. Hij moet zich daarin al vroeg thuisgevoeld hebben, wat tegen de schijn in op een zelfverzekerde inborst wijst. Oude foto’s, waarop hij poseert met zijn hand op kostbare folianten, bevestigen dat. Het was ook zo dat zijn gemoedelijke vader, kanthandelaar Jan-Gommaar, de materieel zorgeloze kinderjaren van Felix (dertiende en jongste nakomeling in leven) niet wou verzuren met een strenge opvoeding. Later zou de hooggeachte schrijver in alle eenvoud trouwens hetzelfde doen met zijn eigen zoontje, dat liever thuis in de biblioteek ronddwaalde en verwondering opdeed dan bij de meester in de klas te zitten. Een door die GoT vervaardigde prent vindt u op deze bladzijde.
Als jongeman van zestien schrijft Felix al gedichten en twee jaar later worden die ook gepubliceerd, meestal in weinig prestigieuze lokale blaadjes (Lier Vooruit) of kranten zoals De Gazet van Lier. Niet gehinderd door zijn jeugdige leeftijd korrespondeert hij dan reeds met bekende namen zoals de dichter Karel van den Oever of Lode Baekelmans, schrijft hij literaire recensies en sluit vriendschap met Antoon Thiry, nog jonger dan hijzelf. Uit hun wat jongensachtige samenwerking zullen de pas in 1911 uitgegeven Begijnhof-sproken groeien. Maar het allereerste boekje, twintig bladzijden karamellenverzen gebundeld in Door de Dagen, dateert van 1907. Timmermans is dan twintig en al een tijd in nauw kontakt met de niet onbegaafde architekt Flor van Reeth uit Boechout.
Met slechts een getuigschrift van lager onderwijs en een medaille van de plaatselijke tekenschool op zak, richt hij in 1903 een riskante brief aan zijn ouders. Hij is nog bijna een kind, zij zijn welvarende middenstanders. Maar hij wil in het leven niet mikken op “stoffelijke vergeldingen. ” Zijn roeping ligt in “kunst, wijsheid en wetenschappen” om aan de samenleving om aan “ons medebroeders licht, liefde, waarheid en schoonheid te bezorgen. En dan mag de wereld zo fel op mijn hart beuken als hij kan, ik zal pal blijven lijk een rots in de zee ! Zo volmaak ik mijzelve en door mij te volmaken, volmaak ik een deel der mensheid en zal alzo een weinig van het kwaad der wereld kunnen oplichten. “
WEINIG IN DIT opstel verraadt een toekomstig kandidaat voor de Nobelprijs literatuur. Taalfouten, verkeerde spelling, slordige citaten, overvloedig en soms ook onbedoeld gebruik van dialekt, allerlei achteloosheden waarvan zijn amateurisme geen last scheen te hebben, versierden levenslang de artistieke loopbaan van Felix Timmermans. Alles wat hij kon geven, moest hij halen uit de intuïtieve inzichten van zijn jeugdjaren en zonder de intellektuele dekking van een op klassieke kennis georiënteerd onderricht uit zelfstudie achteraf.
Het kon dan ook niet anders of deze zich via allerlei kleine worteltjes bevoorradende man toenmalig Lier met zijn schilderachtige mensenfauna, het nog tamelijk ongerepte landschap als vingerwijzing richting kulturele geaardheid, de flink ontkiemde taalstrijd werd van jongsaf flamingant. Hedendaagse studenten of andere jongelui kunnen zich wellicht niet meer voorstellen hoe vanzelfsprekend, bijna onbewust, dat vóór de jaren veertig, vijftig van onze eeuw in zijn werk ging. Mensen die om welke reden dan ook met taal te maken kregen, waren het meest gevoelig voor afwijkingen op hun gewone manier van leven.
Brieven vanuit Mechelen, Antwerpen of Lier werden op de post gedaan en kregen dan een Franstalige stempel op de tember gehamerd. La Belgique was in het Vlaanderen van Timmermans nog volop een politiek-kultureel projekt met een eigenaardig achteraf beschouwd eigenlijk dwaas gemis aan redelijke, sociologische eerbied voor de dagelijkse horizon van de gewone man. Die laatste stoorde zich daar meestal weinig aan (de politiek, het ekonomisch inzicht en de staat waren nog tamelijk ver weg), maar zijn geletterde kinderen konden zich wel opwinden over het abnormale van Franse opschriften in het straatbeeld of administratieve gebruiken. Hoe die psychologische tegenstand vanwege kulturele dilettanten zich vormde, blijft een bron van diskussie onder professoren, maar hij was er.
Hij was er ook bij de jonge Felix, amateur-denker in een Vlaams en nogal zelfvoldaan stadje als Lier bij het begin van onze eeuw. Zijn omgeving had van alles mee om, spontaan, flamingantische intuïties los te maken. Lier op een boogscheut van Antwerpen was historisch belangrijker, welvarender en ingewikkelder dan zijn geringe ruimtelijke omvang op het eerste gezicht liet vermoeden. Bij gebrek aan suksesvolle socialisten was het niet gespeend van kleinburgerlijke opvattingen, de ideologische en kulturele ambities draaiden er rond het nogal eens wisselende overwicht van ofwel katolieke liberalen (“geuzen” en “frammesons”) ofwel liberale katolieken (de ook elders in Vlaanderen welbekende “japneuzen”).
DE HISTORICI MELDEN ons weinig of geen nieuws over klassenstrijd, Vlaamse grieven, proletarisme, vrijzinnigheid of antiklerikalisme in het Lier van vóór de Eerste Wereldoorlog het aan de Kempen grenzende stadje waarin Felix volwassen wordt. Daar zal wel weinig plaats geweest zijn voor de mirakels van de belle époque : de eerste grammofoons of elektrische roltrappen. Maar jonge mensen kunnen moeilijk leven zonder een of ander smeulend konflikt dat met de vorige generatie moet worden uitgevochten of op zijn minst gesignaleerd. Vandaag zullen dat samen met Tom Lanoye de postmoderne leden van de X-generatie zijn, toen waren het de brave deelnemers aan een begin van volkskulturele heropstanding een moeizaam proces met veel romantische autosuggestie en, welja, naïviteit.
Timmermans was er al vroeg bij om het “Belgische vraagstuk” aan te kaarten in zijn prilste geschriften. Thuis had hij van zijn vader allerlei verhalen horen vertellen à la Genoveva van Brabant of de Slag der Gulden Sporen die vermoedelijk een begin van identiteitsbesef losmaakten. En wat is meer nodig voor een ongeschoold talent, voor een gemoed, om zich een roeping te ontwerpen ? Hoe dan ook, als zeventienjarige zoon van een rondreizende kantverkoper die thuis een atelier annex winkel uitbaat en zijn visitekaartje in het deftigste Frans laat drukken, schrijft Felix zijn allereerste ons nog bekende prozastuk in “De Nethegalm” onder de (geleende) titel : De Taal is gansch het Volk.
Mensen zoals hij, zonder veel ambachtelijke of andere specifieke opleiding en niet zonder familiale rugdekking, roken als het ware dat ze hun beroep konden maken van en dus hun brood verdienen met de literaire verkondiging van hun zieleroerselen de enige grondstof die ze konden verwerken voor een helaas beperkte markt. En wat was het eerste dat in 1905 bij Felix kwam bovendrijven ? “’t Is waar, nu zijn wij 75 jaar vrije Belgen. Maar in de naam van God toch ! Wie heeft het gedacht gekregen Walen en Vlamingen bijeen te duwen en hen te betitelen met Belgen ; Belgen bestaan er niet. ” Of nog : “Laten we een koninkrijk Vlaanderen oprichten, dan kunnen we in de wereld met om het even wie bevriend zijn. “
Hoewel de gerespekteerde en vermaarde Waalse staatsman Jules Destrée achteraf hetzelfde zou verkondigen, en dan nog wel in zijn beroemde brief aan de koning, klonk die anti-Belgische bezwering uit de mond van de piepjonge Timmermans (hij was pas achttien) nogal avontuurlijk. Er bestond in “Liers” Vlaanderen geen aantoonbaar, door de massa ondersteunde vraag naar de konstitutionele opheffing van België. Zelfs het tema van de bestuurlijke scheiding, het politiek en juridisch onduidelijke federalisme van toen, vond nauwelijks gehoor bij het grote publiek. Er waren wel wat poëtisch aangelegde Vlamingen mee bezig, zoals Jan Hammenecker of August Vermeylen en Jan van Nijlen, maar die hadden uiteraard geen macht om dingen te veranderen.
VAN BELANG IS DIT : de door Gaston Durnez als “goede Fee” herdachte Timmermans, een eretitel voor een argeloos iemand als het ware, maakte zich op ongewoon jonge leeftijd een gevaarlijk gedachtengoed eigen. Het zou hem vanwege het historische toeval dat zowel in 1914 als 1940 voor Duitse bemoeienissen zorgde tweemaal met de narigheden van de door de Belgische instellingen georganizeerde repressie in aanraking brengen. En dat was logisch. Felix kon niemand anders zijn dan hij was. Op grond van welke inspiratie ook beweerde hij, zachtmoedig predikend, iets dat te vroeg op de agenda stond.
Hij, de zogenaamde folklore-schrijver, was te modern. Zoals hij met “Pallieter” de religieuze canon geweld aandeed (en zijn boek verbaasd verboden zag door de geleerde priesters), geraakte hij in de clinch met de Belgische staatsopvatting en met ook lokale besturen die, bijvoorbeeld, de stad Lier bij de tijd wilden brengen door het slopen van historische panden, het omhakken van oude bomen of het dempen van waterloopjes intra muros. Vandaag zou hij overschot van gelijk krijgen. Zijn religieus gevoel, zijn sociale ironie tegenover de kasteelheren en parvenu’s, zijn Vlaams politiek engagement en wat we vandaag zijn milieubesef zouden noemen, worden vijftig jaar na zijn dood ruim bevestigd.
Dat brave, pijprokende en ietwat buikige mannetje had, zonder enig diploma, zo van die gedachten in zijn kop. Slimme, progressieve academici hebben, decennia lang en met groot talent, hun gebrek aan waarachtig kultureel formaat bestreden. Van die kritiek ben ikzelf jarenlang het slachtoffer geweest, tot ik op een toevallige winteravond nog eens een boek van hem vastnam en verbaasd herlas wat ik al sedert dertig jaar vergeten had willen hebben. Maar wat ik terugvond was une intelligence qui passe par l’émotion, een geweldige schranderheid die alleen op verborgen gemoedsgolven kan drijven. Om nu eens iets overdrevens te zeggen : ik denk dat ook Einstein en de grote wetenschappers zo werkten.
Frans Verleyen
(slot)