Moderne literatuur verdraagt geen overkokend taalgebruik, eist soberheid en doeltreffende metaforen. Het herlezen van Timmermans veroorzaakt echter opnieuw honger naar volkomen kontakt tussen taal en intens beleefbare ervaring.

Op 1 april 1925 schrijft hij in zijn dagboek : “Naar Rotterdam om 11.50. De Bom gezien. Op de Maasbode geweest. Cuypers. Reis Rome 500 guld. vooruit op 1000. ” Karel Emmanuel de Bom en Eduard Cuypers zijn letterkundigen. De Maasbode is een krant en de hoofdredakteur ervan biedt vijfhonderd gulden als voorschot op het honorarium voor een reisreportage naar Italië. Een stevige som, in die jaren wordt de Bekende Vlaming goed betaald.

Felix Timmermans heeft net de toeristische fabel en almanak Schoon Lier voltooid en de volkse verhalenbundel Het keerseken in de lanteern, met haarscherpe sociale observaties, zien verschijnen. (Het beste tafereel is dat van het serieuze meneerke Manneken-pis die tijdens de Lierse kermis en met zijn wervende bloementuil een verkeerde vrouw aanspreekt, zijn abuis inziet, en dan “lijk een otter tussen ’t volk wegduikelt. ” Overigens ziet die vrouw Matantje er zo schriel uit dat beenhouwer Tist verkondigt dat hij haar “kan vangen in mijn klak. “)

Ook Pieter Bruegel staat ondertussen op stapel. Maar 1925 is voor rooms-katolieken een Heilig Jaar en de schrijver van Pallieter loopt met plannen voor een levensbeschrijving van Sint-Franciscus. Dus is het moment gekomen voor een bezoek aan Assisi en het pauselijke Rome. Bruegel moet even wachten.

IN DE LAATSTE WEEK

Van april vertrekt de gevierde auteur met zijn twee zussen en vrouw Marieke Naar waar de appelsienen groeien. Het viertal zal eenentwintig eindeloze dagen wegblijven. Uiteraard is een man van zijn slag al lang door Italië gefascineerd : “Daar werkt de natuur in ’t groot. Hier groeit de druif in een glazen kasken, ginder vult zij zich direkt met het licht en zuigt gulzig aan de lucht. ” Bij een lange opsomming van mediterrane bloemensoorten denkt hij aan “strelende geuren, een horizon van blauwe Benozzo-Gozzoli bergen en ’t getinkel van een gitaar. Overmorgen zijn we er ! “

De trein naar Bazel zit vol verliefde, pas getrouwde echtpaartjes, want de (tot kuisheid verplichtende) kerkelijke vastenperiode is voorbij. “’t Heeft huwelijken geregend. Och ’t is schoon om zien, zo’n jonge, onverborgen liefde, vol beloften van volhoudendheid in het minnen en kozen. Ze nijpen in elkaars vingeren, pinken tot elkaar, ze strelen met hun handen, ze strelen met hun ogen, ze verdrinken in elkanders hart. De sukkelaars, fezelt een mijner zusters, binnen twee weken is het nieuw eraf. “

“De appelsienen” wemelen van schrijf- of taalfouten en verkeerd Italiaans, maar vullen een van de beminnelijkste en energiekste boeken die Timmermans ooit prijsgaf. Het moet destijds een model van nieuwe reisjournalistiek vol literaire vaart geweest zijn. De beeldspraken rollen als wolken door de tekst en tussen de naïeve, schattige tekeningen. In het Zuiden kan de Vlaamse jongeman immers een nog niet uitgeteste soort natuurbeschrijvingen verzinnen : “Groen, in velden gevierkant. Wijngaarden, weiden, olijfbossen, en overal witte huizekens gestippeld. En daaromheen liggen in verering de bergen, pastelblauw met verschuivende plekken zon, als gouden schilden die zij aan elkaar doorgeven, en hellingen die zich van genoegen als een kat uitrekken. ” Maar ook andere Italiaanse eigenaardigheden bieden stof voor een ongewone manier van kijken en registreren.

Het station van Venetië “spuit de massa mensen buiten als iemand die rapper spreken wil dan hij kan. ” Een nachtelijke gondeltocht “voorbij blinde muren waarboven cypressen duisteren tegen sterrenlucht en waarin geheimzinnige poortjes de toegang zijn naar fluisterende tuinen, is geen varen, ’t is een voortzuigen over een zachte, stille diepte. ” Spagetti wordt “een dunne macaroni zonder gaatjes, verstopte macaroni ; een eten dat u in affronten doet vallen. ” In de tijd van Mussolini zijn politiemannen “Janklaassenachtige carabinieri met een slipjas en de wit-rode pluimen als een gaaiwipvogel op hunnen Napoleonhoed, wandelend hier en daar, maar altijd twee aan twee, als doorgezaagde Siamese tweelingen. ” De Zwitserse garde voor de bronzen poort van het Vaticaan “leunt op zijn piek lijk een ooievaar op één been. ” De verweerde Romeinse Colosseum-arena heet een “gebroken bloedkom waaruit de heidense reus het bloed der Christenen dronk. “

TERWIJL FELIX TIMMERMANS

sprakeloos van bewondering door Rome dwaalt, houden prelaten achter dikke Vaticaanse kerkmuren zich nog altijd bezig met het uitvlooien van zijn skabreus en ongodsdienstig geachte Pallieter die een gezuiverde uitgave moet krijgen. Dat schijnt zijn religieuze inspiratie echter niet aan te tasten. Zo geeft hij een argeloos juichend portret van de paus tijdens een zondags optreden in de Sint-Pieter.

Diens kleurige, “in kressend rood” of zilveren mantels uitgedoste entourage van bazuinblazers, wemelende “struisvogelenwaaiers”, bisschoppen en kardinalen die met hem de basiliek betreden, is als een “vloeiende tuin, een tuin die op wandel is”. En wanneer in de tempel de lichten ontstoken worden, wordt “de absis een kolk van vuur. ” De paus zegent en de massa applaudisseert. “Ja, zo moet het zijn, zo moet de Kerk zijn, hevig, hevig, het kan niet hevig, niet groot, niet luisterlijk genoeg zijn ! Nu spreekt ze haar hart uit ! Ze dreunt, ze davert van luister en juichende mensen. Ze triomfeert. “

Ook de door Michelangelo gebeeldhouwde Mozes, “reuzig uit één steen gekapt, een dondertoren in mensengedaante”, laat hem niet los : “het enigste figuur op heel de wereld om Jehova van aangezicht tot aangezicht te spreken, de man die een natie veertig jaar lang door de woestijn leidt en voor wie de zeeën opengaan. Zie hem daar zitten, de reus, met den grol der onweders in de spierige, machtige vormen en den draaienden baard, met den bliksem in de dreigende ogen, gereed om op te springen en de stenen wettafelen te verbrijzelen. De smart van onbegrepen te zijn ruist doorheen dien kolos, de ontwakende woede perst en woelt de vormen op”, want hij zal het “belofteland” immers nooit zelf bereiken.

MODERNE LITERATUUR

verdraagt geen overkokend taalgebruik en eist van de verhalende kunstenaar soberheid, doeltreffende mededelingen of metaforen. Emotie krijgt veel minder krediet dan intelligentie. Het herlezen van Timmermans doet mij aan dat hedendaagse paradigma twijfelen. Het blijkt overrompelend goed mogelijk van taal zelf, ongeacht de vertelde inhoud, een feest of een mokerslag te maken. De intellektuele dilettant uit Lierke Plezierke wordt nu al een volle eeuw gelezen en herdrukt, niet voor zijn apokrief katolicisme of andere boodschappen, maar voor die naadloze aansluiting tussen zijn woordenstapels en de filmscherpe fantazieën (met de muziek erbij) die ze oproepen. Wie uit Timmermans’ oeuvre een bloemlezing wil distilleren van rake, onvergetelijke beelden of typeringen voor om het even wie onuitwisbaar door alleen maar hun verbale echtheid heeft aan vijfhonderd pagina’s niet genoeg.

Om die stelling wat kracht bij te zetten, sla ik voorlopig enkele biografische jaren en vooral het Bruegelboek over. Van de gelegenheid maak ik even gebruik om Minneke Poes ter hand te nemen. Het is een simpele Kempense vakantiekroniek, een bundel zacht lyrische kursiefjes. Hij schreef ze tussen juli en december 1939 (of kort nadien, als herinnering aan die tijd) in de toen zeer landelijke en aan Bouwel grenzende Nete-gemeente Grobbendonk.

Daar had de Nobelprijskandidaat, na de oprecht betreurde dood van zijn sedert 28 jaar bij hem inwonende schoonmoeder, voor zowat negen maanden een buitenhuis gehuurd. Daar wilde het gezin de rouwige herinnering aan de 87 jaar oud geworden Cecilia Torfs een tijdlang ontvluchten. De villa heette “Minnekepoes” en zou, maar dan in twee woorden, haar naam geven aan een voor kenners zeer kostbaar Timmermans-juweel. Het werd geslepen toen de oorlog voor de deur stond, de tweede die Timmermans (toen 53) tijdens zijn korte leven moest meemaken. Maar het jaar 1939 gaf hem nog van het beste dat hij, stilaan bezorgd over zijn knagende en hem straks fatale hartkwaal, kon krijgen.

“Minneke Poes” begint zo : “Vredig slenteren witte wolken, dik van geluk, door den zondagmorgen, aan de vertelselblauwe lucht. De rust rekt zich uit over de mastebossenlanden, en hangt voldaan van eikeboom tot eikeboom langs de dijken van de edelrechte vaart. Slechts heel ver duikt er een kerktoren op, die nu eens wit en dan weer donker wordt. De zondag zit ook in den molen, met op zijn rechtstaande wiek een vogelwip voor de boogschutters. Een distelvink tikt gaatjes in de stilte. En op het glanzend vlies van ’t diepe water ligt de hemel genietend op zijn rug met waterleliën tussen de vingeren. Een telefoonpaal, die naar schepen riekt, zoemt binnensmonds gazettenieuws. “

HOGER SCHRIJVEN

kan niet. Zou er in de wereldliteratuur iemand anders bestaan hebben die met de eenvoudigst mogelijke woorden, herkenbaar voor zowel de volksmens als de professor, een zo direkt kontakt kan leggen tussen lezen, zien en voelen ? Zelfs de fluorescerende Latijnsamerikaanse verteller Gabriel García Marquez brengt zijn Columbiaans geboortedorp Macondo niet even afdoende in beeld.

En wat te denken van omschrijvingen zoals “het kerkplein is een eerbiedige, zandige leegte. ” Of : “een verzadigde kat wit en zwart in ekster verkleed. ” Het dorp “is tevreden als een volle kom melk het heeft de zon en zijn eieren. Een glanzende haan wandelt Turks met zijn kiekens, een hangklok niest ergens drie slagen af. ” Vier maanden na die mooie zomer wordt het winter, gaan “de dagen open en toe. En zonder dat men het verwacht had, begint het in de nanoen te sneeuwen. De sneeuw valt dik, traag en loodrecht. Het strooien dak schuin over ons, ligt al wit in dons. De dennebomen ontvangen den sneeuw met uitgestoken armen. Ik ga de luiken sluiten. Bij Pier-Boer steken ze hoestend de lamp aan. En dan is het oneindig stil. De diepste stilte zegent het witter wordend land. “

Straks zal, zoals gezegd, de vijftigste verjaardag van Timmermans’ dood herdacht worden. Hierbij een tip voor de op dynamiek en inhoudelijkheid bedachte Vlaamse kultuurminister Luc Martens. Misschien vindt hij in zijn begroting voor de schone letteren nog een eerbaar bedrag dat aan een paar moderne buitenlandse Nobelprijsdragers zou kunnen worden uitgekeerd. Hun opdracht : Timmermans lezen en er, ter attentie van de Vlamingen, tegen eind volgend jaar een vergelijkend essay over schrijven. Verdere kosten zijn er niet, want de schrijver uit Lier is in ongeveer alle denkbare mensentalen vertaald, het Hindi, Chinees en Japans inbegrepen. Kenzaburo Oë kan alvast zomaar meedoen. Hugo Claus misschien ook, als die volgende week in de prijs zou vallen.

Alles welbeschouwd zou ook iemand uit de Europese uitgeverswereld, die aan “de Fé” fortuinen verdiend heeft, op eigen houtje een internationaal projekt kunnen organizeren. En wat is het Lierse stadsbestuur van plan ? Binnen vijftien maanden is het zover. De dies memorabilis valt in januari 1997, hartje winter. Dus ligt een toeristische stoet niet voor de hand.

Frans Verleyen

(wordt voortgezet)

Zo schreef Felix Timmermans.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content