Een internationale enquête peilde in 17 landen naar de mening van de burger over de toekomst van de Europese Unie.
GfK Ad Hoc Research Worldwide is een afdeling van een van de grootste bedrijven in de sector van het marktonderzoek. De gepresenteerde resultaten komen uit een ruimere internationale enquête, die uitgevoerd werd tussen 1 oktober en 22 november 2002, via telefonische en persoonlijke interviews. In totaal werden in zeventien landen enquêtes afgenomen (België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Hongarije, Polen, Tsjechië, Rusland en de Verenigde Staten). De standaardafwijking voor de resultaten bedraagt 3,16 %. Uitzonderingen daarop vormen Rusland (2,2 %), Denemarken (5,0 %) en Finland (5,0 %). Voor alle cijfers geldt 95 % betrouwbaarheid.
Eind 2002 startte het internationale marktonderzoeksbureau GfK Ad Hoc Research Worldwide een grootschalige enquête over de toekomst van de Europese Unie. Welke landen mogen nog toetreden? Hoe zal de Unie er over twintig jaar constitutioneel uitzien? Zullen de Europeanen in 2020 een politiek tegenwicht vormen voor de VS?
Het onderzoek strekte zich uit over zeventien landen: Rusland, de Verenigde Staten, twaalf West-Europese en drie Centraal-Europese landen. De eindresultaten blijken soms verrassend, maar onverklaarbaar zijn ze nooit.
In zijn bureau op de Brusselse Heizel becommentarieert general manager Mark Hofmans de conclusies van de enquête, die hij persoonlijk heeft gecoördineerd. ‘Wat meteen in het oog springt, is de geringe steun in Centraal-Europa voor de toetreding van Rusland tot de Europese Unie. Maar dat is niet zo gek. Tenslotte is de Berlijnse Muur nog geen vijftien jaar geleden gevallen. Een ander opvallend resultaat is dat de Duitsers in al hun toekomstverwachtingen een duidelijk pessimisme tentoonspreiden. Een op de zeven Europeanen denkt dat de typisch Europese sociale bescherming over twintig jaar ingeruild zal zijn voor een ultraliberaal systeem zoals in de Verenigde Staten. Alleen bij de Duitsers is die vrees dubbel zo groot. Een verklaring moet allicht gezocht worden in de lamentabele toestand waarin hun economie zich bevindt. De piekende werkloosheid maakt de mensen onzeker.’
Polen, Tsjechië en Hongarije zijn voor twee op de drie Europeanen welkom in de uitgebreide Unie (zie ook infografiek). Ze zijn daarmee veruit het populairst als nieuwkomers. Alleen de Spanjaarden en de Portugezen zien de goedkope landbouwlanden niet graag bij aan de tafel schuiven.
De Noord-Afrikaanse landen zijn het minst welkom in de Unie. Hofmans: ‘Dat islamitische landen als Marokko, Tunesië en ook Turkije na 11 september met een scheef oog bekeken worden, is ook geen nieuws meer. Sommige politieke partijen wakkeren die wantrouwige houding nog aan. Vandaar waarschijnlijk de wat afwijzende houding van de Europeanen.’
Ook drievierde van de Belgen wijzen de Maghreblanden af. Dat is meer dan het Europese gemiddelde. Maar de steun voor hun lidmaatschap ligt nog lager bij de Duitsers (10 %), de Oostenrijkers (14 %) en de Zweden (16 %).
De graad van enthousiasme om nieuwe landen tot de Europese Unie toe te laten, verschilt sterk van land tot land. De Duitsers blijken het felst gekant tegen de uitbreiding. In de barre economische tijden die ze beleven, neemt de vrees voor een toestroom aan goedkope arbeidskrachten vanzelfsprekend niet af. En ook de Oostenrijkers staan niet meteen te springen voor méér EU-lidstaten. Alleen maken zij voor Hongarije nog een uitzondering.
Aan de andere kant van het spectrum staan de Belgen, de Italianen en de Britten. Zij tonen zich gemiddeld gastvrijer tegenover nieuwe leden dan de andere Europeanen. Ook in Scandinavië blijkt een meerderheid voorstander van een grotere Unie. Zeker de naburige Baltische staten worden met open armen ontvangen – meer dan drievierde van de Zweden, Finnen en Denen zien het lidmaatschap van Estland, Letland en Litouwen wel zitten.
Voor België namen de onderzoekers ook de verschillen tussen de landsdelen onder de loep. Daaruit bleek dat steun voor de territoriale groei van de Unie in Vlaanderen minder groot is dan in Wallonië en Brussel. Al hangt een en ander ook af van socio-demografische kenmerken. Wie jong, mannelijk en hoog opgeleid is, een relatief hoog inkomen geniet en in een stad woont, draagt de uitbreiding doorgaans een warmer hart toe dan zijn medeburgers. Waar hij ook woont in België.
OVER TWINTIG JAAR
De diplomatieke spelletjes rond Irak doen momenteel weer vragen rijzen over de politieke en militaire macht van de Europese Unie. Ook in november, toen de vragenlijst aan de respondenten voorgelegd werd, geloofde slechts 1 op de 20 Belgen dat Europa over twintig jaar een blok zal vormen dat de wereld op alle vlakken overheerst. Zeker de kansen op toekomstige militaire dominantie worden door de ondervraagden niet hoog ingeschat. Volgens 54 % van de Europeanen zal de VS-suprematie op militair vlak nog wel een tijdje duren. Ook de helft van de Amerikanen is die mening toegedaan.
Opvallend: bij al de vragen die een blik werpen op de toekomst, blijven de respondenten uit Rusland en Centraal-Europa het antwoord heel vaak schuldig. Volgens Hofmans wijst dat waarschijnlijk op een gebrek aan informatie. ‘De West-Europese media berichten veel uitvoeriger over de bevraagde onderwerpen.’ Ook in de VS blijkt informatie geen probleem. De Amerikanen zijn beter op de hoogte dan de clichés laten geloven. Heel sterk wijken hun antwoorden trouwens niet af van die van de gemiddelde Europeaan. Dat een op de vijf burgers op beide continenten een groeiende kloof tussen de twee machtsblokken ziet, wordt in de resultaten van de enquête zelf dus niet aangekondigd.
Vier op de tien respondenten zien de komende jaren weinig veranderen aan het Europese raamwerk, al het werk van de Europese Conventie ten spijt. Maar volgens de jongste peiling van de Europese Commissie, die uitgevoerd werd in oktober en november 2002, hebben nog maar 28 Europeanen op de 100 van de Conventie gehoord. Dat zal de komende maanden allicht veranderen.
Gerry Meeuwssen