Boeken verbieden is verwerpelijk. Maar de artistieke vrijheid verdedigen is niet makkelijk als het om Herman Brusselmans gaat.

Herman Brusselmans lijdt aan een literaire variant van het syndroom van Gilles de la Tourette. Slachtoffers van deze aandoening vertonen de neiging om voortdurend te schelden en te vloeken. Ze kunnen daar niets aan doen. Vuilbekken is ook wat Brusselmans doet in zijn met grote regelmaat verschijnende geschrevenheden. De vele weerzinwekkende creaturen in zijn werk dragen vaak de naam van reëel bestaande mensen. Als ze geluk hebben, worden ze alleen als belachelijke domoren afgeschilderd. Meestal voegt Brusselmans daar nog een reeks weinig flatterende commentaren over hun uiterlijk aan toe, waarbij hij zijn aandacht, met name als het om vrouwen gaat, graag toespitst op de geslachtskenmerken. Puberaal? Hij kan het nu eenmaal niet laten.

Maar modeontwerpster Ann Demeulemeester kon zich niet vinden in de manier waarop Brusselmans haar in zijn jongste roman Uitgeverij Guggenheim ter sprake bracht: “Zo’n dwergpoliep met puitenogen en haar van op haar pruim tot op haar rug”, enzovoorts. De rechter gaf haar in kortgeding gelijk, want volgens hem zijn de creatieve vrijheid en het recht op vrije meningsuiting geen vrijbrief voor gebrek aan respect voor de persoonlijke integriteit. Het boek moest uit de handel, in afwachting van een bodemprocedure die bepaalt of Demeulemeester ook nog recht heeft op een schadevergoeding, maar die beslissing kan nog jaren op zich laten wachten.

Boeken verbieden is altijd, principieel, een verwerpelijke zaak. Het recht op vrijheid van meningsuiting en artistieke creatie behoort tot de essentiële democratische waarden en daar moet de samenleving ook wat voor over hebben. Ook individuen moeten kritiek kunnen verduren, zeker als ze de publieke aandacht zoeken, zoals Demeulemeester. Kritiek, al dan niet in groteske of satirische vorm, bezit namelijk een maatschappelijke, intellectuele of artistieke meerwaarde.

Toch is het geval-Brusselmans een ondankbaar voorbeeld om er zulke principes mee te verdedigen. Iemand “puitenogen” toeschrijven is niet bepaald een interessante “mening”. Brusselmans benadrukt terecht dat hij fictie produceert en dat hij de gewraakte passage in de mond van een fictief personage legt. En de literaire verbeelding, waar een rechter geen zeggenschap over heeft, moet inderdaad nooit met de realiteit worden verward. Toch schept Brusselmans daar zelf verwarring over door in interviews te blijven schelden op Demeulemeester – de vrijmoedige televisiemaker Luk Alloo moest in zijn VTM-programma TV-6 zelfs enige scheldwoorden wegbiepen – en te betogen dat Demeulemeester wel degelijk, euh, puitenogen heeft.

GEEF HEM DE VINGER

Maar het is niet omdat het hier om een mening zou gaan, dat deze wansmakelijke seksistische onzin welke meerwaarde dan ook zou bezitten. Brusselmans moet zich over zijn maatschappelijke functie geen illusies maken. Die is onbestaande. Daar streeft hij ook niet naar – “ik ben geen leraar”, zei hij in het TV1-programma De Zevende Dag. Maar het wordt wel dubbelzinnig als hij toch naar zo’n functie verwijst om een vorm van onschendbaarheid in te roepen. Als een in opspraak gebrachte politicus steekt hij alleen de middenvinger op.

Een schrijver hoeft niet voorbeeldig te zijn, het liefst niet zelfs. Maar het gekwek mag, op welke manier dan ook, graag iets te betekenen hebben. Het nihilisme of het groteske kennen een lange artistieke traditie, maar bij Brusselmans worden ze niet – niet meer – ingezet voor een kritisch commentaar op de samenleving. Zijn gescheld is voorspelbaar en recupereerbaar geworden en is dus onschadelijk. Het dient alleen nog het voyeurisme, het leedvermaak en de spektakelzucht. Het is allemaal slechts entertainment, in een bedenkelijke mentaliteit die nauw aanleunt bij die van een Jerry Springer: mensen die elkaar afkatten of op het gezicht slaan in de hoop dat een publiek het amusant vindt om daarnaar te kijken.

Sinds Brusselmans voor het opportunisme koos, waagt hij zich nooit meer buiten het register van zijn geliefkoosde slachtoffers, de geheel uit klatergoud en schmink opgetrokken tv-BV’s. Brusselmans wrijft hen nooit, met redenen omkleed, iets van betekenis aan (dan zou hij trouwens snel uitgepraat zijn). Hij beperkt zich tot uiterlijkheden, dat ze een kwalijk ruikende adem, te veel schaamhaar of een scheve neus zouden hebben. Gedurfd! In het beste geval is Brusselmans niet meer dan een parasiet van het tv-amusement, in het slechtste geval de hofnar ervan. Want who the fuck is, bijvoorbeeld, Katia Alens? Welke reden kan er bestaan om aan dit mens papier vuil te maken?

Groteske, satire en parodie zijn dan ook omschrijvingen die al snel veel te chique klinken wanneer Brusselmans’ proza daaraan wordt getoest. Men vergisse zich niet: Brusselmans is geen George Bataille, geen Emile Zola, geen Louis Paul Boon. Wat bij andere auteurs een stijl of een genre mag heten, is bij hem maar een cliché. Zijn slordig geschreven, zo goed als inhoudsloze en zichzelf eindeloos kopiërende romans kunnen alleen maar met veel goede wil tot de literatuur worden gerekend.

Ze worden in de Vlaamse pers dan ook zo goed als nooit meer gerecenseerd. Nu is dat in de deficiënte Vlaamse recensiecultuur geen sterk argument, maar toch valt het op dat de twee recensies van Uitgeverij Guggenheim, in De Standaard en De Morgen (“bagger uit Neanderthal”), erg negatief uitvielen. Zo wordt het wel moeilijk om Brusselmans op één lijn te stellen met Salman Rushdie of andere martelaars van het vrije woord. De vergelijking met de boekverbrandingen door de nazi’s gaat er heel pathetisch door klinken.

KLEINE RANCUNES

Wat drijft Brusselmans dan? Zijn eerste reactie op het verspreidingsverbod van Uitgeverij Guggenheimer was dat het hier “broodroof” betrof, wat de veelgehoorde kritiek bevestigt dat het Brusselmans niet om artistieke creativiteit of om vrije meningsuiting gaat, maar om geld. Dat verwijt snijdt geen hout. De idee dat de “ware” kunst alleen door een armlastig, aan tbc lijdend artiest op een tochtig en onverwarmd zolderkamertje kan worden gewrocht, is een achterhaalde, negentiende-eeuwse, romantische mythe. Als in de vrije-markteconomie iedereen geld mag verdienen, het liefst véél, dan de kunstenaar ook.

Maar dat neemt niet weg dat Brusselmans, die aanvankelijk blijk gaf van een interessante schriftuur, van zijn schrijverij inderdaad een fabriekje van dubieuze literaire waar heeft gemaakt. Brusselmans gerieft daarmee een uitgebreid en trouw publiek, dat hij altijd even trouw, om de zes maanden of zo, meer van hetzelfde aanlevert. Daarin lijkt hij sterk op de makers van Suske & Wiske. Ook zij produceren met grote regelmaat onderling perfect verwisselbare strips, die, net omdat ze niet beklijven, laat staan dat ze het herlezen waard zouden zijn, hun eigen behoefte creëren. Er moeten almaar nieuwe strips komen, omdat ze altijd weer slechts een vacuüm nalaten. Elk zakje chips smaakt net als het vorige en zo wil de consument het ook; dat is de reden waarom hij die chips blijft kopen.

Brusselmans beseft goed genoeg wat hij moet schrijven om zijn winkeltje draaiende te houden. Hij nam zelf de proef op de som. Recent stuurde hij een manuscript onder schuilnaam in naar meerdere uitgeverijen. Het werd overal geweigerd, ook door zijn eigen uitgeverij. Conclusie: de enige reden waarom deze teksten nog worden gepubliceerd, is omdat de commercieel exploiteerbare naam Herman Brusselmans erop staat.

Dit mag dan een sign o’ the times zijn, ethisch bedenkelijker is waarom Brusselmans precies deze of gene in zijn proza laat opduiken. Literaire critici weten inmiddels dat wie iets onheus schrijft over hem, in de volgende roman een gastoptreden mag verwachten. Het zij zo. Volgens De Morgen heeft Ann Demeulemeester haar passage in Uitgeverij Guggenheimer te danken aan het feit dat Brusselmans’ vriendin een job werd geweigerd in de zaak van Demeulemeester. Hoe ethisch is het om het almachtige literaire woord in te spannen voor kleine, persoonlijke rancunes en wraakoefeningen?

Toch moeten slechte smaak, ondermaatse kwaliteit, onnozele meningen of dubieuze intenties er nooit toe leiden dat een boek wordt verboden. Anders kan de rechter wel bezig blijven. En al heeft Brusselmans het er ook naar gemaakt, het zou een gevaarlijk precedent scheppen. De belangrijkste les van deze affaire is dat Brusselmans’ “slachtoffers” er goed aan doen de schouders op te halen bij diens gescheld. Het is waar, zoals Anne Brumagne in De Morgen aanstipte, dat niemand kan worden verplicht om enig gevoel voor humor te hebben. Maar niemand is ook verplicht om Brusselmans ernstig te nemen, want enig belang heeft zijn werk niet. Het is overigens zeer erg om zoiets te moeten zeggen over een schrijver. Al is Brusselmans voor de rest een aardig mens.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content