Op 11 juli mag de leeuwenvlag uithangen. Maar ze heeft slechts zin als ze ook een lading dekt. Elke samenleving, ook de Vlaamse, is mensenwerk. Knack koos elf mensen (waarbij we Mike & Guido even voor een eeneiïge tweeling houden) die Vlaanderen mee hebben gemaakt tot wat het vandaag is. Met voorop: Achille Van Acker en Gaston Eyskens.

Het collectieve geheugen is zo lek als een zeef. Het dreigt te vergeten dat de hedendaagse geschiedenis van Vlaanderen begint in België – en daarin nog altijd voor een groot deel doorloopt. Dat is niet alleen zo omdat de staatsordening nu eenmaal op die manier in elkaar zit of omdat Vlamingen en Franstaligen binnen de Belgische staat al een gemeenschappelijke geschiedenis van ruim 170 jaar achter de rug hebben, maar ook en vooral omdat die staat door een meerderheid van Vlamingen wordt bewoond. En al is het mogelijk om tal van onpersoonlijke krachten aan te wijzen die de geschiedenis kunnen bewegen, het blijven toch mensen die er vorm aan geven en haar in de praktijk brengen. Wat Vlaanderen vandaag betekent, is mensenwerk. Zelfs al is dat verricht door hen die zich in de eerste plaats Belg en dan pas Vlaming zouden hebben genoemd.

Het verhaal van het hedendaagse Vlaanderen kan beginnen bij het einde van de Tweede Wereldoorlog. België en Vlaanderen hadden, alle omstandigheden in acht genomen, de oorlog nog redelijk goed doorstaan. Het democratische regime herstelde zich snel, al was dat niet vanzelfsprekend, de relatief intact gebleven economie kwam weer op gang, de Belgische frank groeide uit tot een sterke munt en goed tien jaar later bewees Expo ’58 dat het land niet afzijdig zou blijven zodra ‘de moderne tijd’ – naar Amerikaans model – in al zijn glorie zou aantreden. Dat alles was het werk van een generatie die politiek volwassen was geworden in de troebele vooroorlog, toen alles aan het wankelen was gegaan in een crisis die eerst de economie de dieperik injoeg en ei zo na ook de democratie met zich mee de afgrond in sleurde.

Het diskrediet waarin de vooroorlogse politieke tenoren waren getuimeld, maakte de weg vrij voor die jongere generatie. Zij had in de vooroorlog haar vingers net niet verbrand met soms idealistische en goedbedoelde, maar vaak al te hoog gegrepen, ondoordachte en, nog vaker, rampzalig afgelopen politieke experimenten. En zodra het land van de bezetting was bevrijd, dienden de mouwen te worden opgestroopt. De eerste politieke opdracht bestond erin om de door hevige passies en tegenstellingen bedreigde nationale consensus te herstellen. De politici die deze opdracht tot een goed eind wilden brengen, waren gedoemd om pragmatici te worden. Twee tenoren zouden de politiek een kwarteeuw lang beheersen, de socialist Achille Van Acker en de christen-democraat Gaston Eyskens.

Dat gebeurde in wisselende configuraties, soms wanneer de ene in de regering zat en de andere hem vanuit de oppositie bekampte. Ze behoorden bovendien niet alleen tot verschillende partijen, maar ze kwamen ook uit heel verschillende tradities. Eyskens sproot voort uit het verfijnde, naar ‘beschaving’ strevende, meritocratische, intellectueel-burgerlijke milieu rond de katholieke universiteit van Leuven. Van Acker was ongeveer het tegendeel daarvan. Hij begon zijn carrière als ongeschoolde arbeider en groeide uit tot een voorman van de toen nog machtige socialistische arbeidersbeweging, dan nog vanuit Brugge, een stad waarin lang een conservatief soort klerikalisme had geheerst.

Ze traden nooit als tandem op, en slechts zelden zaten ze in hetzelfde kabinet. De eerste keer was dat begin 1945, met Van Acker als eerste minister (en minister van Steenkool), terwijl Eyskens de portefeuille van Financiën beheerde. Maar met zijn tweeën maakten ze toch een België en een Vlaanderen, dat zich in de politiek zou bedienen van het pragmatisme en het compromis, dat oog had voor het noodzakelijke en zich niet verzette tegen het onoverkomelijke. Het sociaal pact (1944), de afwikkeling van de Koningskwestie (1950), het Schoolpact (1958) en de eerste staatshervorming (1970) zijn zonder hen ondenkbaar. Beiden waren dan ook realo’s, die de maatschappelijke en politieke krachtverhoudingen goed konden inschatten en wisten hoe ze die in evenwicht konden houden. Dat behoedde het land voor verscheurende conflicten en garandeerde de stabiliteit. Al installeerde het wel een paternalistisch, door een feitelijke elite vanaf de canapé beheerst regime, dat zich kenmerkte door een naar corporatisme zwemende verzuiling. En dat de vernieuwing pas accepteerde als het echt niet anders kon.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content