Limburgs grootste professioneel theatergezelschap heet de Queeste.

Het jonge theatergezelschap de Queeste woont, werkt en zoekt in Winterslag en Waterschei. Met de première van Haarmann, de analyse van een moorddadige geest, is het aan zijn zesde seizoen toe. Met de steun van de provincie Limburg.

‘Dat je als jonge groep een vierkante millimeter weet in te kleuren in de vierkante kilometer die theater in beslag neemt. En dan moet je vooral kiezen welke vierkante millimeter je wilt innemen.’ Citaat van Christophe Aussems, een van de oprichters en artistiek coördinator van de Queeste, gevraagd naar zijn motivatie om aan theater te doen. Aussems hoort bij die lichting die het zichzelf moeilijk maakt waar het makkelijker kan, om zo bij iets sterkers uit te komen. Niet voor niks is het motto van de Queeste de bekende vers- regel van Rutger Kopland: ‘Wie wat vindt, heeft slecht gezocht.’

Die zoektocht begint in 1997, aan de Toneelacademie van Maastricht. Op die Nederlands-Vlaamse grens klit een groepje toneelstudenten samen. Bijna afgestudeerd en aanbiedingen genoeg, maar ze horen bij de nieuwe generatie en willen hun eigen ding doen, hun eigen weg inslaan.

‘Wil je een eigen gezelschap? Schrijf dan minstens een manifest’, oppert hun coach en leider van Hollandia ( ondertussen Zthollandia) Johan Simons. Ze beginnen eraan, het resulteert in Geen manifest. Omdat het ‘zoeken naar’ hen belangrijker lijkt dan ‘het vinden van’. Omdat ‘de Queeste’ voor hen meer waarde heeft dan ‘de heilige graal’. ‘We stellen onze uitgangspunten voortdurend ter discussie’, klinkt het. Vandaar de naam, dus.

Voor zijn eerste productie, Kooningskinderen, krijgt de Queeste op het festival Theater-aan-Zee in Oostende de KBC-prijs. Een aardig duwtje in de rug voor een bescheiden stukje roadmovietheater, dat Aussems en Nele Van Rompaey zelf schreven tijdens hun opleiding en waarvoor ze het geld bij elkaar kregen door bloempotten te verkopen. Coach is dan al Kris Cuppens, bekend van Heterdaad. Onder de vlag van de Queeste zal hij later samen met televisiekompaan Dirk Tuypens zelf een aantal geëngageerde voorstellingen opzetten. Na Kooningskinderen wordt ook het ‘broeikas’-stuk Het vermoeden, op partituur van Arne Sierens, uitstekend gequoteerd.

De Queeste’s basiskamp is Limburg, en dat is op zich al uniek. ‘We willen bewijzen dat het in deze provincie mogelijk is, als professioneel gezelschap te opereren’, zegt Aussems. Als enig professioneel gezelschap van deze provincie wordt het door de overheden aan de borst gedrukt. De stad Genk stelt kantoor (Casino-gebouw Waterschei), opslagruimte (oude steenkoolmijn Winterslag) en de provincie Limburg repetitielokalen (werkplaats Dommelhof, Neerpelt of Casino Beringen) ter beschikking en zorgt voor een werkingstoelage. Voorstellingen maken gebeurt tot nader order met projectsubsidies. De vijfde, een werkingssom van 82.000 euro voor 2003-2004, is net door de Vlaamse Gemeenschap toegekend. ‘De Queeste maakt theater dat maatschappelijk relevante vragen durft te stellen en dat niemand onberoerd laat’, vermeldt de beoordelingscommissie in haar verslag. Ook ‘artistieke kwaliteiten’ en ‘een boeiende repertoirekeuze’ zijn doorslaggevend. ‘De organisatie mikt hoog, maar maakt die ambities ook waar.’

De Queeste is opgericht door Aussems en Van Rompaey. Anno 2003 telt de groep zeven mensen, technici en administratieve krachten inbegrepen. De Queeste werkt als een collectief, zonder dat predikaat te beklemtonen. Voor de artistieke uitdaging wordt geregeld samengewerkt met gasten, om zo theateropvattingen, wereldbeelden en generatie-ideeën uit te wisselen. Zoals ieder zichzelf respecterend gezelschap heeft de Queeste ook een tweede platform, waar iets experimenteler kan worden gewerkt. Wat Studio Tokio is voor Het Toneelhuis (Antwerpen) en De Grensbewoners voor Het Publiekstheater (Gent), heet bij De Queeste Broeikas. In die schoot ontstonden kleinschaliger voorstellingen als Ge zoudt liever een ander verhaal horen, Keizerkwartet en Brandbaar.

WAKKER SCHUDDEN

Het is de Queeste van meet af aan te doen om theater dat de mensen wakker schudt. Politiek theater? Zeker. Maar dan wel ‘zonder aan politiek te doen.’ Dat schrijven ook de critici over Belgrado Trilogie (2000), het eerste echte politieke werkstuk van de Queeste: ‘Niet moraliserend’, wel ‘laten zien hoe mensen onderhevig zijn aan politieke en sociale structuren’.

Het liefst benut de Queeste daarvoor recente, minder bekende teksten. ‘We zijn altijd op zoek naar stukken die ofwel nieuw geschreven zijn, ofwel nog maar heel weinig of zelfs helemaal niet gespeeld zijn.’ Opvallend is de neiging tot teksten uit ‘oostelijke richting’, vooral Duitsland.

Belgrado Trilogie van de Servische Biljana Srbljanovic is zo’n tekst. Geschreven tijdens de Balkanoorlog én focussend op een aantal verwesterde vluchtelingen wordt het gefundenesFressen voor een theatergroep met de ambities van de Queeste. Voor deze productie wordt samengewerkt met Stichting De Mol uit Oudenaarde, een projectje van Domien Van der Meiren ( nu artistiek leider Publiekstheater/platform Arca). Met die voorstelling wil de Queeste graag ‘het Balkangevoel overbrengen, zoals Emir Kusturica doet in zijn films’. Belgrado Trilogie wordt goed ontvangen en plaatst de Queeste met-een op de lijst van ‘politiek getinte theatergezelschappen’.

Dat politieke zit heel expliciet ook in Vaderland (2000), een dialoog die eerder genoemde Tuypens en Cuppens voor de Queeste schreven en speelden. Aanleiding is evenzeer de burgeroorlog in Joegoslavië, maar Vaderland is vooral een verhaal rond oorlogsverleden, hoe zonen van collaborateurs hier en nu afrekenen met het Vlaamse aangebakken randje. Het vader-zonen-thema komt later terug in de tweede Queeste-voorstelling van Cuppens en Tuypens: Kean en zoon (2001).

TAAL

Het zoeken van de Queeste verloopt ook via andere paden. Zo gaat de groep in 2001 in première met Locked-in, waarvoor Paul Pourveur in opdracht de tekst schrijft. Locked-in is een syndroom waarbij het lichaam zo goed als niets meer kan, maar de geest op volle toeren verder draait. Welke taal blijft dan over? Gebaseerd op een krantenbericht over een jongen die een passionele moord begaat, rekt het Locked-in van de Queeste vier seconden tijd – die van het geweerschot – uit tot een dik uur durende voorstelling. Aussems: ‘ Lock-ed-in is een stap verder in het onderzoek dat we bij de Queeste voeren naar theater en theatertaal.’

Die preoccupatie met taal blijkt in 2002 ook in Stallerhof/Geisterbahn, naar twee stukken van de Beierse rauwe toneelschrijver Franz Xaver Kroetz. Voor dit boerendrama komt de Queeste via de lokale Maaslandse plattelandstaal tot een soort eigen poëtische kunsttaal die het gebrek aan communicatie tussen de personages aandikt. Niet nieuw, wel consequent.

Dat het doordacht bezig is, bewijst de Queeste dit seizoen met Shock. De groep wil eigenlijk Schaamhaar brengen, van de jonge Duitse auteur Wil-fried Happel. Tijdens het repetitieproces komt het thema ’terrorisme’ evenwel zo op het voorplan, dat de groep het over een andere boeg gooit. Aan de hand van actueel materiaal uit kranten en getuigenissen, wordt Shock een voorstelling over de Palestinakwestie, die iets meer de richting van het didactisch theater opgaat.

Met zijn nieuwste productie, Haarmann (zie kader), berijdt de Queeste opnieuw zijn stokpaardjes. Het is weer een stuk van een Duitse auteur, Marius Von Mayenburg, wiens Brandbakkes en Parasieten eerder al op de rol van respectievelijk Het Toneelhuis en KVS/bottelarij stonden. Alweer een verhaal over een individu dat opgesloten zit in zichzelf ook. Dat laatste is trouwens een gegeven dat wel meer hedendaagse theatergezelschappen bezighoudt. De al even jonge en geëngageerde troep SkaGen bracht onlangs nog Deverrukking, naar Ivo Michiels, ook een soort interne monoloog van een in zichzelf gekeerde ziel.

Annelies De Waele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content