Cultuur was een halve eeuw een zaak van de communisten. Nu ze, hervormd, mee aan de macht zijn, volharden ze in hun rol.
DE FESTA DELL’UNITA mogen gerust beschouwd worden als een uiting van de naoorlogse Italiaanse cultuur. Van in de jaren vijftig organiseerden de plaatselijke afdelingen van de communistische partij (PCI) die feesten, om fondsen te verzamelen voor de partijkrant L’Unità. Wat aanvankelijk een zomers volksevenement was, waar (ook nu nog) goedkoop en lekker getafeld kon worden en een danspasje gezet, groeide mettertijd uit tot een forum voor politieke en culturele opvoeding. De boekenstands brachten de gewone man in contact met de linkse literatuur, terwijl hem zo goed als gratis optredens werden aangeboden van gerenommeerde dansgroepen of koren uit de Sovjetunie of haar satellietstaten.
Sinds Italiës grootste oppositiepartij haar autoritarisme afschudde, begin jaren zeventig, maakte de opvoeding plaats voor debat en confrontatie. Het artistiek panorama werd opengetrokken maar steeds in linkse zin naar de eigen, Italiaanse jongerencultuur en naar kunstuitingen uit ontwikkelingslanden.
De feesten waren de meest uitgesproken en meest volkse manifestaties van cultuurspreiding, waarover communistisch links in het naoorlogs Italië de vrije hand had gekregen en tot vandaag grotendeels heeft behouden. De christen-democratische DC had blijkbaar genoeg aan de politieke macht die ze van 1948 af bijna ononderbroken vastkreeg. En met de invloedrijke kerkelijke hiërarchie aan haar zijde, leek de trouw van de Italiaanse massa wel verzekerd. Aan de medestanders in de bevrijding mocht dus wel iets gegund worden.
BARRICADEN.
De partizanenbeweging was echter gedomineerd geweest door de communisten. Die waren doordrongen van de marxistische filosofie, die het moest hebben van een wetenschappelijke maatschappij-analyse, van de overwinning van het proletariaat, van een nieuwe egalitaire samenleving. Zelfs zonder stalinistisch dirigisme of Vijfde Colonne, vond het linkse gedachtengoed zijn weg in alle naoorlogse cultuuruitingen, van filosofie tot geschiedschrijving, van kunst-, theater- en filmkritiek tot de literaire uitgeverswereld. De verknochtheid van de Italiaanse culturele gemeenschap aan de communistische partij viel in 1984 af te lezen uit de erehaag die de plotseling gestorven PCI-voorzitter Luigi Berlinguer uitgeleide deed naar zijn laatste rustplaats.
Haar onbetwiste monopoliepositie, maar ook haar eeuwige politieke oppositierol maakte dat de communistische partij zonder veel compromissen op de barricaden kon staan om van de regering culturele eerbied af te dwingen. Zo kwam Walter Veltroni eind jaren tachtig in het parlement herhaaldelijk tussen in het aanslepende omroepdebat om zich te verzetten tegen de reclameonderbrekingen die de films op de privé-televisienetten van Silvio Berlusconi verhakkelden.
Op plaatsen waar de PCI het voor het zeggen had, werden vaak opmerkelijke successen geboekt op uiteenlopende terreinen. Memorabel blijven de edities van de Estate Romano, de zomeranimatie die cultuurschepen Renato Nicolini in de eerste helft van de jaren tachtig in Rome opzette (de draad daartoe is nu weer opgenomen onder de groene burgemeester Francesco Rutelli).
Pionier Nicolini is ondertussen aan de slag in Napels. Hij werd uitdrukkelijk gewild in het stadsbestuur van burgemeester Antonio Bassolino (van de hervormde communistische partij PDS), die op zijn beurt faam heeft verworven voor de manier waarop hij Napels uit de algemene aftakeling weet te halen. Een traditioneel rode stad is Bologna. Zij haalde enkele jaren geleden het nieuws met een ingrijpende stadskernvernieuwing, die het privé-autoverkeer uit de binnenstad bande.
Toen de invloed in de nationale omroep RAI in de jaren tachtig netjes verdeeld werd tussen de grote partijen DC, PSI (socialisten) en PCI, voerde het communistische RaiTre de grootste innovaties door. Zowel qua programmaschema, aanpak van het nieuws als op het stuk van experimenten en kansen voor nieuwkomers. Het net coproduceerde onder andere de Oscar-winnaar Nuovo Cinema Paradiso van Giuseppe Tomatore.
NIEUWE CONTEXT.
Inmiddels is de PCI dus omgevormd tot de sociaal-democratische partij PDS en werkt de toegekende onafhankelijkheid van L’Unità voorzitter Massimo D’Alema af en toe flink op de zenuwen. Maar de feesten van de Unità zijn er nog altijd, zowel de lokale edities tussen juni en september als de nazomerse nationale afsluiter in één van de grootsteden van de zogeheten rode regio’s Toscane of Emilia-Romagna. De context is echter drastisch gewijzigd.
De nederlaag bij de parlementsverkiezingen van 1994 en het aantreden van nieuwkomer Berlusconi als premier, leken alle fut weggezogen te hebben uit de rangen van de ex-communisten en links in het algemeen. De overgebleven energie werd geïnvesteerd in twee vitale kwesties. Enerzijds in de vorming van een politiek blok tegen de arrogante rechtse coalitie, het Olijfboom-project rond Romano Prodi, gepromoot door D’Alema. Anderzijds moest worden verhinderd dat de regering Berlusconi niet alleen korte metten zou maken met de sociale voorzieningen, maar ook met culturele verworvenheden. De vrees bestond immers dat links posten en invloed zou kwijtspelen (wat onder meer gebeurde in de mediasector), maar eveneens dat cultuur bepaald zou worden door profijt en gemakkelijk entertainment.
De verkiezingscampagne van dit jaar was nog maar net gestart of ook de cultuurdiscussie kwam weer snel op dreef. Zo goed als alleen in linkse kringen. Filosoof Norberto Bobbio trok het academisch dispuut op gang met zijn verdediging van de voortrekkersrol van de intellectuele elite. Hiertegen kwamen reacties, die het opnamen voor het respect van de democratische principes of die nuanceerden door te wijzen op de inertie, het conservatisme van de massa.
Ondertussen gingen Prodi en zijn rechterhand Veltroni de boer op met practischer, hoewel niet erg gedetailleerde ideeën. Aan de basis van elke ontwikkeling ook culturele ligt het onderwijs dat hervormd moet worden opdat het zijn vormende opdracht in de best mogelijke omstandigheden zou kunnen vervullen. Cultuur in de engere betekenis moet ten volle gevaloriseerd worden. ?Cultuur is onze olierijkdom,? vatte Prodi samen. Veltroni pleitte voor een hechte coördinatie tussen de tot dan toe versnipperde terreinen en dacht luidop aan een echt ministerie van Cultuur. Cultuur was ook een woord dat niet voorkwam in de campagne van de centrum-rechtse Vrijheidsalliantie.
MEESTER ECO.
Op 21 april werd dan de droom waar. De PDS en haar coalitiegenoten wonnen de verkiezingen. In de dagen en weken die de regeringsvorming voorafgingen, besteedden de kranten hun eerste pagina’s aan politieke analyses en voorspellingen. Maar enkele centrum-linkse dagbladen vergaten het cultuur-onderwerp niet. La Repubblica van 28 april vroeg een zienswijze over een eventueel ministerie van Cultuur aan Umberto Eco, hoog genoteerd als kandidaat voor een dergelijke portefeuille.
De gerenommeerde semioloog en auteur schreef eerst en vooral elke ministeriële ambitie weg. Ook liep hij niet hoog op met een eengemaakt ministerie. Want cultuur is al zo moeilijk te definiëren, anderzijds zijn de terreinen waarop de erkende cultuur zich beweegt (monumenten, landschappen, creatie, informatie…) van invloed op het hele maatschappelijk gebeuren, waardoor de verantwoordelijkheid moeilijk bij één minister kan liggen maar de hele regering aangaat. De materies worden dus best rechtstreeks onder de bevoegdheid van de eerste-minister geplaatst. Als er dan toch absoluut een minister van Cultuur moet komen, moet die persoon minder broodheer en schepper zijn (want uitzonderlijke teams als François Mitterrand-Jack Lang komen maar zelden voor), dan wel stimulator en richtingaangever. Goed ingekleed is de taak om het cultureel erfgoed verder te exploreren, te beschermen en optimaal toegankelijk te maken voor het publiek (archeologische sites, musea, bibliotheken, muziek- en theatervoorstellingen).
Als internationaal boegbeeld detailleert Eco ook de ministeriële verantwoordelijkheid inzake de Culturele Instellingen in het buitenland : uittekenen van de grote beleidslijnen en hen in staat stellen hun opdracht degelijk te vervullen. Hij biedt echter geen stevige onderbouw wanneer hij schrijft over een nieuwigheid voor Italië, namelijk een soort voogdijschap over de omroep en over de informatiesector. De reacties op Eco delen grotendeels zijn visie, zowel om een overkoepelend ministerie te vermijden als de oriënterende taak indien het er toch zou komen.
HEGEMONIE.
Toen formateur Prodi op 17 mei zijn ploeg voorstelde, leek hij een compromis gevonden te hebben tussen Veltroni’s wens en Eco’s terughoudendheid. Er kwam geen ministerie van Cultuur, maar als vice-premier kreeg Veltroni bijna alle culturele taken toegespeeld. Er was echter meer. Niet alleen kwam Cultuur in handen van een ex-communist. Een andere PDS’er, Luigi Berlinguer, werd verantwoordelijk voor het hele vormingsblok, dat wil zeggen de voorheen gescheiden materies onderwijs, universiteit en wetenschappelijk onderzoek.
Die benoemingen van Prodi wekten verbazing. Van de minzame katholieke Professor had niemand zo’n ingrijpende zet verwacht. De premier leek echter consequent te willen zijn met zijn concept van vorming/cultuur en bovendien ook Eco te willen volgen. Ook gaf hij aan een nieuwe koers te willen inslaan, zeker wat onderwijs betreft dat altijd een katholieke exclusiviteit was.
De leider van de oppositie, Berlusconi, sprak echter van een communistische hegemonie. Een angstaanjagende uitdrukking die bij de oudere generaties het beeld oproept van de Minculprop, het fascistische eenheidsministerie van Cultuur en Propaganda. Het is trouwens ook uit aversie tegenover die voormalige indoctrinatie-instelling dat er in het naoorlogse Italië nooit een ministerie van Cultuur werd ingesteld. Behalve door zijn eigen media, werd de uitlating van de Cavaliere, Berlusconi, snel vergeten. Ze klonk alles behalve overtuigend uit de mond van iemand die er een eigen propaganda-imperium op nahoudt.
Bovendien is de vrees ongegrond. Filmexpert Walter Veltroni loopt hoger op met Pulp Fiction dan met Pantserkruiser Potemkin. Zijn bewondering voor de Amerikaanse cultuur en de politieke Clinton-generatie leverden hem al de bijnaam The Vice op. En het is niet uitgesloten dat precies een ex-communist een akkoord kan sluiten met de kerk, die haar onderwijsnet eindelijk gesubsidieerd wil zien. Iets waarin geen enkele katholieke onderwijsminister ooit is geslaagd.
Marcel Meeus
Voorzitter Massimo D’Alema van de ex-communistische PDS stopte alle energie in het Olijfboom-project, het behoud van de sociale zekerheid en de culturele verworvenheden.
Met de Festa dell’ Unita schiep de communistische partij een band met het grote publiek : toespraken, eten, drinken en dansen maken deel uit van de cultuur.