Dat de mens een aangeboren natuur heeft, is anderhalve eeuw na Darwin nog altijd controversieel. In zijn nieuwe boek legt Steven Pinker het allemaal nog eens uit. Een gesprek over kinderen, democratie en het appel-atoom.

Steven Pinker heeft goed nieuws voor moderne ouders: wie zijn kroost elke dag naar de kinderopvang brengt, hoeft zich niet schuldig te voelen. Het effect van ouderlijke opvoeding op de vorming van de kinderlijke persoonlijkheid wordt volgens hem schromelijk overschat. ‘Of kinderen thuis blijven bij moeder of naar de crèche gaan, of ze worden opgevoed door een heteroseksueel of een homoseksueel koppel… Op lange termijn heeft het allemaal weinig of geen invloed. Kinderen lijken in heel wat opzichten natuurlijk wel op hun biologische ouders, maar dat komt doordat ze hun genen geërfd hebben, niet omdat ze door hun ouders zijn opgevoed. Liefdevolle ouders krijgen vaak liefdevolle kinderen, agressieve ouders krijgen vaak agressieve kinderen.’

In zijn nieuwe boek The Blank Slate trekt Pinker ten strijde tegen wat hij ‘de moderne ontkenning van de menselijke natuur’ noemt. Die ontkenning uit zich in drie filosofische overtuigingen die volgens Pinker nog altijd in hoge mate ten grondslag liggen aan het zogenaamde standaardmodel van de sociale wetenschappen. Dat de menselijke geest een blank slate of schone lei is, en dat elke vorm van kennis aangeleerd en niet aangeboren is. Dat de geest van nature ongerept is, en dat alle negatieve neigingen het gevolg zijn van de corrupte samenleving. En ten slotte, dat er een onderscheid is tussen lichaam en geest, dat het materiële brein wordt aangestuurd door een immateriële ‘geest in de machine’. De filosofische verwoording van deze drie overtuigingen kan worden aangetroffen bij respectievelijk John Locke (1632-1704), Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) en René Descartes (1569-1650).

Dat de menselijke natuur wordt ontkend, heeft volgens Pinker te maken met angst. Als er aangeboren verschillen bestaan, zou het gelijkheidsbeginsel in gevaar komen – een onterechte angst, zegt Pinker, want het gelijkheidsbeginsel is een morele en geen empirische claim. Een aangeboren menselijke natuur zou elke verbetering onmogelijk maken – ook een onterechte angst, zegt Pinker, want onze natuur sluit morele vooruitgang niet uit. Dan is er de angst voor determinisme – ook onterecht, want voor ons gedrag zijn we zelf verantwoordelijk. Ten slotte is er de angst voor nihilisme, dat de liefde voor onze kinderen bijvoorbeeld eigenlijk niets betekent, omdat die liefde gedicteerd zou worden door onze zelfzuchtige genen – ook een onterechte angst, volgens Pinker, omdat een mechanisme niet hetzelfde is als een motief, het is niet omdat onze genen zelfzuchtig zijn, dat wij niet oprecht onzelfzuchtig kunnen zijn.

Pinker is, behalve experimenteel psycholoog aan het Massachusetts Institute of Technology, ook een van de tenoren van de zogenaamde evolutiepsychologie. Evolutiepsychologen, die voortbouwen op de inzichten van de sociobiologie, proberen de verklaringen voor eigenschappen van de menselijke geest (liefde, agressie, altruïsme…) te vinden in ons evolutionaire verleden. Wat geldt voor het menselijke lichaam, dat het resultaat is van evolutie door toevallige variatie en natuurlijke selectie, geldt ook voor de menselijke geest. Onze hersenen behoren immers tot het lichaam. En, zoals Pinker het formuleert in How the mind works: ‘Geest is wat de hersenen doen.’

Is het eeuwenoude geest/lichaam-vraagstuk opgelost?

STEVEN PINKER: Een deel ervan, namelijk: hoe kan een brok materie intelligent zijn, redeneren, anticiperen, voeling hebben met de buitenwereld? Dat is geen mysterie meer, omdat we een model hebben van informatieverwerkende systemen zoals het brein. Maar wat wellicht altijd een mysterie zal blijven, is de vraag waarom ervaring ook een subjectief aspect heeft, waarom dat brein niet alleen intelligent gedrag vertoont, maar aanvoelt als een ‘ik’. De eerste persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd: het feit dat ik rood zie als rood, en het niet alleen maar kan onderscheiden van groen. Maar dat is een filosofische en geen wetenschappelijke vraag, omdat ze geen observeerbare gevolgen heeft en dus niet experimenteel kan worden onderzocht.

Heeft de biologie de ziel vermoord?

PINKER: Ja en nee. Als we met ‘ziel’ bedoelen dat ieder mens een bewustzijn heeft, kan lijden, beslissingen kan nemen, kan oordelen over goed en kwaad in relatie tot andere mensen, als de ‘ziel’ de manifestatie is van de manier waarop onze hersenen in mekaar zitten en datgene is wat ieder mens waardevol en waardig maakt – nee, dan heeft de biologie de ziel niet vermoord. Maar ‘ziel’ in de betekenis van ‘een afzonderlijke substantie die na de dood het lichaam verlaat’ – ja, die heeft de biologie wel uitgedreven.

Toch wijst u op overeenkomsten tussen de biologie en het christendom.

PINKER: Er is een overlapping, ja: de mens heeft zowel ‘goede’ als ‘kwade’ neigingen, en zijn geweten is vatbaar voor morele argumenten, die de kwade neigingen kunnen intomen. Dat is niet helemaal hetzelfde als de christelijke erfzonde, maar het is een biologisch equivalent. Die biologische visie heeft ook iets gemeen met de kern van het conservatisme, namelijk de overtuiging dat de mens nooit volmaakt zal zijn. Elk sociaal model moet rekening houden met de menselijke natuur, en dus met anti-sociale neigingen. Dat is niet compatibel met anarchisme, of met puur marxisme, of met het revolutionaire en romantische links uit de jaren zestig en zeventig.

Waarom hebt u het in dit boek zo expliciet over politiek en moraliteit?

PINKER: Omdat het wetenschappelijke debat over biologie en darwinisme wordt bemoeilijkt door politieke ideologieën die toch altijd impliciet aanwezig zijn. De ene zoekt een biologisch ‘bewijs’ voor zijn politieke overtuiging, de andere is bang dat biologische inzichten onaangename implicaties zouden kunnen hebben. Sommige critici van de evolutiepsychologie schamen zich ook niet voor hun politieke agenda: Steven en Hilary Rose, bijvoorbeeld, hebben problemen met het idee dat mensen een aangeboren natuur hebben, omdat het haaks staat op hun politieke overtuiging dat we de maatschappij kunnen inrichten zoals we willen, en dus op hun strijd voor een socialistische samenleving. Ik wil het wetenschappelijke debat loskoppelen van die ideologische strijd, evolutiepsychologie is niet links of rechts. Wat ik schrijf, moet niet met politieke maar met wetenschappelijke maatstaven worden geanalyseerd. Maar om bepaalde angsten weg te nemen, wilde ik bijvoorbeeld wel aantonen dat de menselijke natuur morele vooruitgang niet uitsluit.

Omdat moraliteit aangeboren is?

PINKER: In zekere zin. Onze morele intuïties zijn alleszins het zaad waaruit echte moraliteit, zoals de filosofen die definiëren, kan groeien. De reden om dat te geloven is het feit dat hele jonge kinderen al empathie kennen, ze kunnen hun vriendjes troosten, hun speelgoed delen, ze hebben gevoel voor rechtvaardigheid, voor goed en kwaad. Dat is een universeel gegeven, dat je in alle samenlevingen terugvindt. Het is een minderheid, psychopaten namelijk, die dat gevoel voor empathie niet lijkt te hebben.

Haast alle religies kennen de zogenaamde gulden regel: behandel anderen zoals u zelf behandeld wil worden. Een bewijs te meer dat het om een aangeboren intuïtie gaat?

PINKER: Ja, de gulden regel bouwt op onze notie van empathie. Door de inherente logica ervan is het bijna onvermijdelijk dat mensen die regel ontdekken: zolang je de wereld niet kunt controleren zoals de slechterik in een James Bondfilm, zolang je afhankelijk bent van anderen, is het logisch inconsistent om hen ervan te overtuigen jou anders te behandelen dan jij bereid bent om hen te behandelen. Omdat er niets speciaals is aan mij in vergelijking met u, of aan u in vergelijking met mij, worden we als het ware gedwongen om met mekaar om te gaan volgens die gulden regel. Met als uitzonderingen dus de psychopaten én natuurlijk mensen die genoeg bruut geweld kunnen gebruiken om anderen te dwingen om hen goed te behandelen.

De mens is dus niet volmaakt, maar hij is van nature voor verbetering vatbaar.

PINKER: Er is duidelijk morele vooruitgang, zeker in het Westen. Dat hoef je niet aan een wetenschapper te vragen, dat lees je in de geschiedenisboeken. De slavernij is afgeschaft, er wordt niemand meer gelyncht, homoseksuelen worden officieel niet meer vervolgd… Dan is de vraag: wat heeft die vooruitgang mogelijk gemaakt? Is de menselijke natuur veranderd? Of heeft een deel van onze natuur het gewonnen van een ander deel? Ik verdedig de laatste stelling. Democratie is een duidelijk voorbeeld: checks en balances zijn gebaseerd op de verwachting dat leiders geneigd zijn tot corruptie en machtsmisbruik. Democratie is dus een poging om die menselijke zwakheden tegen te gaan, in plaats van ze te ontkennen.

De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens komt ook niet uit het niets.

PINKER: Daarvoor verwijs ik naar het boek The Expanding Circle van filosoof Peter Singer. Dat alle mensen rechten hebben, is een tamelijk recent idee in de menselijke geschiedenis: die verklaring dateert van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Maar ze hoefde inderdaad niet uit het niets te komen. Ze heeft haar wortels in ons aangeboren vermogen tot moraliteit. We erkennen dat onze familie rechten heeft, onze vrienden, onze dorpsgenoten… Die erkenning, die morele kring, kan worden uitgebreid tot alle menselijke wezens. Volgens Singer (auteur van ‘Animal Liberation’ en filosofisch grondlegger van de dierenrechtenbeweging; nvdr.) moet die kring trouwens nog verder worden uitgebreid.

Uw specialiteit als experimenteel psycholoog is taalverwerving bij kinderen. Ligt daar de basis van uw biologische wereldbeeld?

PINKER: Ja. Om te verklaren hoe kinderen een taal kunnen leren, moet je uitgaan van een aangeboren structuur: er moeten mechanismen aanwezig zijn om te kunnen leren. Dat werd mij vrij snel duidelijk toen ik in het begin van mijn loopbaan een theorie van taalverwerving probeerde te ontwikkelen, een theorie die zo expliciet is dat je ze op een computer kunt programmeren. Leren is onmiskenbaar erg belangrijk bij taalverwerving: alle verschillen tussen Engels en Japans zijn honderd procent aangeleerd of verworven. Maar hoe gebeurt dat leren? Het is niet zomaar een kwestie van zinnetjes memoriseren en reproduceren, dan zouden we papegaaien zijn. Kinderen moeten de input, wat ze horen van hun ouders, op een bepaalde manier analyseren, het onderscheid maken tussen werkwoorden en zelfstandige naamwoorden, ze ontwikkelen regels die subject en object onderscheiden, ze leren werkwoorden vervoegen, enzovoort.

En als ze zeggen ‘I comed’ in plaats van ‘I came’, is dat geen domme fout, maar een slimme analyse: ze passen de regel toe waarop zwakke werkwoorden worden vervoegd.

PINKER: Precies. Ik blijf het opmerkelijk vinden dat een kind van twee jaar oud dat soort grammaticale ‘fouten’ maakt. Het wijst erop dat ze zelf hebben achterhaald hoe werkwoorden worden vervoegd. Het Engels kent ongeveer honderd vijftig onregelmatige werkwoorden, zoals come-came, en bij die uitzonderingen pas je de regel niet toe. Maar kinderen hebben geen perfect geheugen, dus die uitzonderingen vergeten ze vaak. Het verbazende is dan dat ze gewoon de regel toepassen, en correct toepassen. Zonder dat iemand hen die regel expliciet heeft uitgelegd of aangeleerd. Soms hoort een kind ‘play’, soms ‘played’, en het weet kennelijk onbewust dat het verschil tussen die twee meer is dan versiering. En dat het verschil niets te maken heeft met het geslacht van het onderwerp, of met de temperatuur, maar dat het een verleden tijd is. En dat die regel geldt voor bijna alle werkwoorden. Als kinderen niet over een aangeboren algoritme zouden beschikken om die regel toe te passen, zouden ze hem nooit kunnen achterhalen.

Uw nieuwe boek minimaliseert de impact van ouderlijke opvoeding op de vorming van de persoonlijkheid. Waarop baseert u die stelling?

PINKER: Bepaalde componenten van onze persoonlijkheid zijn aangeboren, andere zijn aangeleerd. Dat is het verschil tussen nature en nurture, tussen genetische en omgevingsfactoren. Omdat mensen zo gewend zijn aan die dichotomie, realiseren ze zich niet dat ook die omgevingsfactoren moeten worden bestudeerd. De vraag is: wélke omgevingsfactoren hebben een invloed? De opvoeding door de ouders? Die indruk hebben we, omdat kinderen qua persoonlijkheid op hun ouders lijken, maar dat komt vooral door hun genen. Alle onderzoeken wijzen erop dat ouders een beperkte rol spelen bij de vorming van de persoonlijkheid van hun kinderen: broers of zussen die bij de geboorte werden gescheiden en in verschillende gezinnen opgroeiden, verschillen niet meer van mekaar dan broers of zussen die in hetzelfde gezin zijn opgegroeid. Dat geldt zelfs voor identieke tweelingen. En adoptiebroers of -zussen die in hetzelfde gezin opgroeiden, lijken helemaal niet op mekaar.

Hoe grondig is dat bestudeerd?

PINKER: Zeer grondig, en de resultaten komen altijd op hetzelfde neer. Zelfs als de onderzoekers het tegengestelde wilden aantonen. Het gezin waarin iemand opgroeit, heeft sowieso een beperkt effect. In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, lijkt de geboortevolgorde geen invloed te hebben op de persoonlijkheidsvorming. Enige kinderen verschillen ook niet van kinderen die opgroeiden in een groot gezin. Kinderen die door een onthaalmoeder werden verzorgd versus kinderen die door hun eigen moeder werden opgevoed: weinig of geen invloed op lange termijn. Opgevoed worden door twee lesbische vrouwen: weinig of geen effect. Hoe hard je ook zoekt, het is erg moeilijk om het effect van ouderlijke opvoeding aan te tonen. Dat betekent niet dat het allemaal in onze genen zit, het betekent wel dat de cultuur en de peer group de belangrijkste omgevingsfactoren zijn bij de vorming van onze persoonlijkheid.

Dus psychiaters die allerlei problemen terugvoeren op de relatie met vader of moeder…

PINKER:… verliezen volgens mij hun tijd, ja. Dat is ook waarom steeds minder psychiaters dat doen, maar zich liever concentreren op de huidige levenssituatie van de patiënt, in plaats van alle schuld bij de ouders te leggen. De meesten gebruiken tegenwoordig een soort cognitieve gedragstherapie: hier ben je, dit is je leven, hoe ga je ermee om.

En hoe moeten ouders omgaan met de wetenschap dat hun invloed beperkt is?

PINKER: Ze moeten de pretentie opgeven dat ze door hun opvoeding de persoonlijkheid van hun kinderen kunnen vormgeven. Maar, zoals Judith Rich Harris zegt in The Nurture Assumption: we hebben de toekomst van onze kinderen misschien niet in de hand, maar kunnen er wel voor zorgen dat ze vandaag zo gelukkig mogelijk zijn. Ouder zijn is zo al moeilijk genoeg, zonder dat je je voortdurend moet afvragen hoe je kinderen over twintig of dertig jaar zullen uitdraaien.

Toch is die wetenschap voor vele ouders wellicht een harde dobber.

PINKER: Ja en nee. Met hun gezond verstand weten de meeste mensen wel dat ze weinig impact hebben op de persoonlijkheid van hun kinderen. Adoptieouders zijn zich daar maar al te goed van bewust. Biologische ouders niet altijd, omdat ze hun genetische invloed verwarren met het effect van hun opvoeding. Muzikale ouders hebben vaak muzikale kinderen, niet omdat vader en moeder veel piano spelen, maar omdat de kinderen hun muzikale aanleg hebben geërfd.

Tot slot: evolutiepsychologen krijgen vaak het verwijt dat hun darwinistische verklaringsmodel de pretentie heeft om een bijna religieuze Theorie van Alles te zijn. Hoe reageert u daarop?

PINKER: Religieus is de theorie alleszins niet, omdat ze geen beroep doet op het bovennatuurlijke. Een allesomvattend wereldbeeld kun je er ook niet uit destilleren, omdat je er bijvoorbeeld geen politieke debatten mee kunt beslechten. Het is wel een ambitieuze theorie, zoals elke wetenschap ambitieus is. Een fysicus die niet kan verklaren hoe vogels vliegen of waarom heliumballonnen opstijgen, kan zich er niet van afmaken door te zeggen: Tja, de fysica kan niet alles verklaren, wellicht bestaan er mirakels. Het is de taak van de wetenschapper om zoveel mogelijk fenomenen uit te leggen met zo weinig mogelijk verklarende principes. Je kunt niet voor elk fenomeen een gloednieuwe theorie ontwikkelen, dat zou slechte wetenschap zijn.

Maar dat garandeert toch niet dat alles wat evolutiepsychologen beweren, ook waar is?

PINKER: Natuurlijk niet, veel verklaringen zullen ongetwijfeld worden gefalsificeerd. Dat neemt niet weg dat het een goede wetenschappelijke theorie is, zelfs als bepaalde elementen niet correct blijken te zijn. Een chemicus zegt ook niet dat er duizenden soorten atomen zijn: appel-atomen, wortel-atomen, steen-atomen… Dan zou hij niet aan wetenschap doen, dan zou hij de dingen gewoon een andere naam geven. En dat is wat veel sociale wetenschappers doen: ze nemen een fenomeen, gebruiken hun gezond verstand, gooien er wat jargon tegenaan en noemen dat een verklaring. Dat is een symptoom van te weinig ambitie. Echte wetenschappers zoeken niet voor alles een verschillende verklaring, maar proberen de onderliggende wetten te vinden.

Joël De Ceulaer

Steven Pinker, ‘The Blank Slate, the modern denial of human nature’, Allan Lane, Penguin, Londen, 509 blz., a 39,00. De Nederlandse vertaling verschijnt in maart 2003 bij uitgeverij Contact.

‘Ik wil aantonen dat de menselijke natuur morele vooruitgang niet uitsluit.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content