Over Amerikaanse charme, of het gebrek daaraan: waarom Wall Street naar Europa wil, en waarom dat wellicht niet helemaal zal lukken.

Het was vorige week niet meer dan een klein berichtje in de krant: de beurs van New York die klanten komt ronselen op het Europese vasteland. Vervolgens zette de beurs vorige vrijdag drie bestuurders op de wip, onder wie Madeleine Albright, de voormalige minister van Buitenlandse Zaken van de VS. De mededeling vermeldde ook hoe ‘het publiek’ zijn zegje zou mogen doen over de opvolger van minstens één van die drie. De hoofdreden: de New York Stock Exchange (NYSE) wil zich beter wapenen tegen de opkomst van de Europese beurzen. Met alle mogelijke middelen.

In een paar jaar tijd is het klimaat voor de 212 jaar oude beurs van New York kennelijk helemaal omgeslagen. Jarenlang was Wall Street dé kapitaalmarkt waar geen van de kleinere Europese beurzen aan kon tippen – niet qua armslag, niet qua uitstraling en al helemaal niet wat betreft de hoeveelheid beleggersgeld die naar de beursvloer stroomt. Maar het bijna-monopolie lijkt helemaal af te brokkelen nu de vrijages tussen de London Stock Exchange aan de ene, en Deutsche Börse in Frankfurt en Euronext Parijs aan de andere kant op hun kookpunt raken. Dus probeert Wall Street snel meer voet aan de grond te krijgen bij de Europese bedrijven, vóór een grote Europese fusiebeurs de markt helemaal heeft ingepalmd.

Zullen de Amerikanen daarin slagen? Het valt te betwijfelen. Met een notering in New York haalt het gemiddelde Europese bedrijf zich namelijk ook een pak moeilijkheden, werk en bijkomende kosten op de hals. Zo moet een in de VS genoteerd Europees bedrijf een dubbele boekhouding voeren – één volgens de in Europa algemeen aanvaarde International Accounting Standards (IAS), een andere volgens het Amerikaanse systeem van de General Accounting Practices (USGAAP). Verschillende keren per jaar moet het zich door een voor Europeanen ongekende papierberg worstelen van SEC Filings, quarterly en year end reports. Het heeft een staf peperdure Amerikaanse juristen nodig om te kunnen voldoen aan de bepalingen van Sarbanes-Oxley, een wet die pijlsnel op de grote financiële schandalen van het begin van de 21e eeuw is gevolgd en die een veel ingrijpender transparantie beveelt dan een Lippens-code ooit zal durven opleggen. En het bedrijf geeft zich bovendien bloot aan de geheel andere (en wellicht ook strengere) controles van de Securities Exchange Commission (SEC), die zich volgens de meest lyrische onder de analisten tot de Europese beursauto- riteit verhoudt als een pitbull tot een overjaars keffertje.

Al die inspanningen geven toegang tot een markt die kapitaalkrachtiger is dan de Europese – de beurskapitalisatie van de New York Stock Exchange werd laatst afgeklopt op 11.800 miljard dollar, die van de Euronext, Deutsche Börse en de London Stock Exchange samen op 6000 miljard dollar – en tot een markt waarin het geld makkelijker schuift, ook. Maar het is zeer de vraag of het doorsnee Europese bedrijf daar iets aan zal hebben. In New York, zoals in de rest van de wereld, blijken beleggers namelijk bij voorkeur dicht bij huis te investeren. Het laat zich raden dat ze, zeker in beursluwe tijden, twee keer zullen nadenken vooraleer ze hun centen in de handen van Europese bedrijfsleiders leggen – notering op Wall Street of geen notering op Wall Street.

Frank Demets

In New York, zoals elders, blijken beleggers bij voorkeur dicht bij huis te investeren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content