In het midden van de zestiende eeuw werd het stilleven een echt genre. “Het Nederlandse Stilleven” in het Amsterdamse Rijksmuseum.

Je hebt er in alle formaten, van een paar vierkante decimeter tot enkele vierkante meter, en allerhande onderwerpen worden er op afgebeeld: schelpen en schedels, boeken en etsen, groenten en fruit, dode vogels en vissen, kaas en hesp, glas- en zilverwerk, porselein en tin, rupsen en vlinders. Ondanks die verscheidenheid vormen de “stillevens” toch een eenheid én een apart genre in de geschiedenis van de schilderkunst. Het stilleven an sich ontstond omstreeks 1600, maar aanzetten ertoe dateren van veel vroeger.

Op de antieke Griekse, Etruskische en Romeinse fresco’s komen al aandoenlijke stillevens voor, maar van stillevens op doek of paneel is pas sprake bij schilders als, bijvoorbeeld, Jan van Eyck en Hans Memling. Zij smukten hun vaak religieuze werken op met sprekende details: een wasbekken in een nis met een keurig gevouwen handdoek erboven, een kruikje met bloemen tegen de achtergrond van een oosters tapijt of gewoon een appel op een vensterbank. Dit soort pre-stillevens maken evenwel integraal deel uit van het “hele” schilderij en wie alleen oog heeft voor het centrale thema merkt deze pareltjes dikwijls niet op.

Halfweg de zestiende eeuw komt daar verandering in. “Lange Pier” of Pieter Aertsen (1507/8-1575), een Amsterdammer die in Antwerpen als schilder werkte, schilderde in 1551 een “Vleeskraam bij een herberg”. Op het doek is een lichtelijk wansmakelijke collectie vlees te zien, een varkenskop en een half karkas, een gevilde koeienkop, varkenspootjes, allerhande soorten worsten, wat pluimvee en enkele vissen. Rechts in de achtergrond wordt een herbergscène uitgebeeld en links is bijna onmerkbaar een “Vlucht naar Egypte” te zien, met Maria die een aalmoes geeft aan een bedelaar. Er heeft zich een duidelijke “omkering der waarden” voorgedaan; het religieuze thema verdwijnt bijna helemaal in de achtergrond en het “stilleven” treedt prominent op het voorplan.

Toevallig was Pieter Aertsen de oom van Joachim Beuckelaer (1533/34-1574), de schilder van de uitbundige vlees-, vis- en groentestalletjes, die zijn handelsmerk zullen worden. Het “Vleeskraam” van Aertsen en een “Voorraadkamer met Emmaüsgangers” hangen naast elkaar in het Rijksmuseum in Amsterdam. Daar is een overzicht te zien van “Het Nederlandse Stilleven”. De tenen van de Vlaming gaan krullen bij het lezen van zoveel eigenwaan, want eigenlijk gaat het over het “stilleven in de Nederlanden” en dat is heel wat anders. Want voeg bij de onderwerpen van Aertsen en Beuckelaer nog enkele bloemfestoenen en ruikers van die andere “Zuiderlingen”, Jan Breughel de Oude of Roelant Saverij, en de meeste thema’s van wat het “Stilleven” zou worden, zijn al aanwezig.

EEN VERSE HARING

Toch moet gezegd dat het genre vanaf 1600 vooral in het Noorden succes kende. Daar zijn redenen voor. In de Spaanse Nederlanden stond de kunst ( Rubens, Van Dyck,…) in de eerste helft van de zeventiende eeuw grotendeels in dienst van de contrareformatie en van de aartshertogen. Andersdenkende schilders waren al eerder naar Amsterdam of Haarlem getrokken, waar de calvinistische burgerij geen behoefte had aan religieuze taferelen. Neutrale onderwerpen waren welkom. Toch is deze al te nadrukkelijke religieuze connotatie gewaagd, want ook in het katholieke Spanje van die dagen kende het stilleven een merkwaardige bloei. En was de bloemenschilder Daniël Seghers (1590-1661) geen jezuïet?

De expositie in Amsterdam werd grotendeels thematisch opgebouwd, de ruikers en festoenen samen, de sobere “ontbijtjes”, gevolgd door de meer weelderige “banketjes” met fijn glas, tin- en zilverwerk, de vanitastaferelen en de merkwaardige “trompe-l’oeils” met boeken en papiertjes.

En om dit “bedrog” gaat het in de stillevens altijd. De schilder stelde zich steevast de vraag: hoe slaag ik erin met verf op doek of op hout een zo bedrieglijk mogelijke “realiteit” weer te geven? Hoe geef ik aan een verse haring de zilveren glans, die de smaakpapillen van de kijker prikkelt? Hoe geef ik het licht weer op het witte dons van een dode zwaan of op de gelige wijn in een groene roemer? Hoe sierlijk leg ik een halfgeschilde citroen op de rand van een tafel, zodat de kijker die wil grijpen? Mensen worden doorgaans niet graag bedrogen, maar dit soort bedrog is heerlijk.

“Het Nederlandse Stilleven – Stil-Life Paintings from the Netherlands 1550-1720”, in het Rijksmuseum, Ingang Zuid, Hobbemastraat 19. Tot 19/9.

Paul Dossche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content