Wie zijn de daders van een moord-zelfmoord?

“Moord gevolgd door zelfmoord binnen het gezin. Een verkenning op een weinig ontgonnen gebied.” Dat is de veelzeggende titel van een ongepubliceerde licentiaatsverhandeling (Universiteit Gent) die criminoloog Kurt D’Hondt in 1997 schreef. Op basis van krantenknipsels onderzocht hij 37 gevallen van moord-zelfmoord in Vlaanderen tussen 1992 en 1996. Het profiel van de daders dat hij hieruit distilleerde, komt grotendeels overeen met dat van eerdere buiten- en binnenlandse studies.

In tegenstelling tot vele “klassieke” moorden heeft de dader van een moord-zelfmoord geen vroegere delicten begaan. Ook motieven als materieel gewin ontbreken. “Persoonsgebonden problemen en conflicten” geven de doorslag. Een opeenstapeling van financiële, relationele of andere sociale stresssituaties speelt vaak mee. Bij ouderen ook de obsessionele angst voor fysieke aftakeling.

Daders zijn doorgaans van middelbare leeftijd, tussen 41 en 50 jaar, in elk geval ouder dan “zuivere” moordenaars en ook zelfmoordenaars. Ook de sociaal-economische status ligt doorgaans hoger dan die van de moordenaar, en is in elk geval verscheidener.

Daders van moord-zelfmoord zijn doorgaans mannen (92 procent), vrouwen zijn slachtoffers. Als vrouwen zelf doodden, doen ze dat met “zachtere” methodes: medicijnen of verstikking. Opmerkelijk is dat uit een buitenlandse studie blijkt dat de helft van de vrouwelijke slachtoffers wordt gedood op een moment dat ze een proces van “zelfbevrijding” doormaakten (ze gingen weer studeren of werken, maakten promotie, enzovoort).

Bij gevallen van “verlengde zelfmoord” ontbreken negatieve gevoelens van de dader ten aanzien van het slachtoffer. Dat is wel het geval als er amoureuze jaloezie en paranoïa in het spel is (in de Verenigde Staten: zo’n driekwart van de moord-zelfmoordgevallen). Nuancering dringt zich op, want – zo schrijft D’Hondt – het merendeel van de jaloerse paranoïde typen gaan niét over tot moord-zelfmoord. Dat leidt tot de veronderstelling dat er een verband bestaat tussen extreem impulsief gedrag in dit soort situaties en een “onevenwicht in de hersenen”, door bijvoorbeeld een “tekort aan de neurotransmitter serotonine”.

Andere gezinsdrama’s kennen vaak een lang aanloopproces dat maar moeilijk te reconstrueren is. D’Hondt omschrijft zo’n klassieke “macrogenese”: iemand heeft bijzonder veel geïnvesteerd in één levensdomein (materiële welvaart) en dreigt toch te falen, tegelijkertijd ontstaan er conflicten op een ander domein (relatie). De cumulatie kan dodelijk zijn.

Velen doden uit “deluded altruism”. De dader is hier veelal de oudste man van het gezin die in zijn depressiviteit gelooft “dat hij met zijn daad het gezin van voortdurende tegenspoed verlost”.

Een apart geval van moord-zelfmoord zijn de zogenaamde mercy killings, waarbij een koppel vaak in samenspraak beslist om zacht te sterven. Deze vorm van euthanasie zou gestegen zijn sinds de opkomst van aids. Niet te verwarren met de psychotische dader die lijdt aan het waanidee dat hij en zijn gezin ongeneeslijk ziek zijn.

Een onderzoeker vatte een en ander als volgt samen: “De familie blijkt in alle opzichten de meest gewelddadige sociale groep te zijn na de politie en het leger.”

Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content