De Iraakse verkiezingen van 30 januari brachten ondanks de dreigingen en de aanslagen heel wat volk op de been. De meeste Irakezen, vooral de sjiieten en de Koerden, wilden hun stem absoluut uitbrengen. En dat niet alléén omdat ze ijveren voor een democratie.

De vreugde in de straten van Bagdad was groot. Groepjes mensen dan-sten, er werd voetbal gespeeld. En als de Irakezen, groot en klein, de camera’s opmerkten, staken ze breed glimlachend de wijsvinger op, om te pronken met de grote paarse inktafdruk. Voor het eerst in meer dan een halve eeuw hadden ze hun stem kunnen uitbrengen! ‘Dit is een historische dag’, zouden ze telkens weer uitschreeuwen. CNN-anker Aaron Brown noemde 30 januari ‘een goede dag’, ‘een belangrijke dag’. En de nieuwsflitsen toonden telkens weer de beelden van een paar Irakezen in soennitisch gebied, die ondanks de boycot toch naar de stembus trokken. Tot twee keer toe. Ze wilden absoluut stemmen, maar het waren de verantwoordelijken van de stembus zélf die het lieten afweten.

De sfeer was euforisch, die boodschap was duidelijk. De Irakezen stemden massaal met de verkiezingen in. ‘Het was een overtuigend succes’, zou de Amerikaanse president George W. Bush ook nog bevestigen. En hij voegde er voorzichtigheidshalve aan toe dat de Verenigde Staten het Iraakse volk zouden blijven steunen. Maar in welke mate was het ‘een succes’? En wat is de volgende stap die gezet moet worden? We vroegen het aan Midden-Oostenkenner Mohammed-Reza Djalili, professor aan het Universitair Instituut voor Hogere Internationale Studies in Genève, ook vaak gasdocent aan de Brusselse ULB (Université Libre de Bruxelles).

MOHAMMED-REZA DJALILI: In de huidige, onveilige omstandigheden vind ik het resultaat zeker bevredigend. De opkomst van 60 procent, gesteld dat het cijfer klopt, ligt vrij hoog. Maar ze beantwoordt aan het verwachte scenario. Men ging ervan uit dat zowel de sjiieten als de Koerden massaal zouden gaan stemmen. Verrassend was veeleer de relatief grote deelname van de soennieten in de regio rond Bagdad.

Hoe verklaart u die vrij hoge opkomst? De Irakezen willen nu echt wel van de Amerikaanse troepen af?

DJALILI: Dat geldt zeker voor de sjiieten – die willen dat de Amerikaanse troepen zo snel mogelijk terugkeren naar hun land – maar dat willen de Koerden eigenaardig genoeg ook. Toch is het nog véél te vroeg om nu al aan een terugtrekking te denken. De toekomstige regering zal een grotere legitimiteit genieten. Als gevolg daarvan zullen de Amerikaanse troepen zich vermoedelijk wat discreter opstellen. Ze zullen zich minder met de veiligheid en meer met de opleiding van het leger en de politie inlaten. Maar opstappen doen ze nog niet meteen.

Hoe legitiem kan de nieuwe regering zijn? De soennieten hebben zoals voorspeld slechts in zeer beperkte mate aan de verkiezingen deelgenomen.

DJALILI: De legitimiteit zal groter zijn, omdat een verkozen parlement de regering zal aanduiden. De vraag blijft, hoe ze zal worden samengesteld. De sjiieten, die de grootste overwinnaars worden, willen de macht kennelijk niet monopoliseren. En de Koerden verbergen achter hun streven naar autonomie een verlangen naar onafhankelijkheid. Tegen die achtergrond moet een regering gevormd worden waarin ook soennieten zetelen. En daar zit uiteraard het grootste probleem: in de verschuiving van de elites.

De soennitische elites hebben sinds de 17e eeuw de macht in handen. Nu moeten ze die overdragen. Wellicht zal de volgende president, die een symbolische rol heeft, dan ook een soenniet zijn. De premier wordt dan vermoedelijk een sjiiet. Er zal een soort machtsverdeling plaatsvinden, die de regering een grotere representativiteit geeft dan uit de verkiezingsresultaten blijkt.

Welke zijn de eerstvolgende stappen na de verkiezingen?

DJALILI: De regering zal voor de veiligheid in het land moeten zorgen. Maar daar doet zich een probleem voor. Ook al heeft de nieuwe regering meer legitimiteit dan de voorlopige, ze beschikt niet over de nodige middelen om haar politiek uit te oefenen: ze heeft geen uitgebouwde politie-eenheid, geen leger, geen rechtssysteem. Dát is de grote moeilijkheid. Op dit moment moet Irak daarvoor nog hoofdzakelijk steunen op de buitenlandse en vooral op de Amerikaanse krachten. Binnen welke termijn dat probleem kan worden opgelost, hangt onder meer af van de steun van de internationale gemeenschap.

Vervolgens moet een politiek proces op gang komen?

DJALILI: Een commissie moet een nieuwe grondwet schrijven. Daarop volgt in augustus een referendum, en in december zijn er opnieuw verkiezingen. Pas dan kan er een normalisering intreden, gesteld dan wel dat alles loopt zoals gepland.

Welke rol zal de olieproductie spelen in het nieuwe ‘democratische’ systeem? Welke inspraak hebben de Irakezen?

DJALILI: Olie zal centraal staan in de reconstructie van Irak, het vormt de belangrijkste inkomstenbron. De Iraakse regering zal daarover dan ook alle zeggenschap opeisen, via de Iraakse nationale oliemaatschappij. Er dreigt wel één gevaar: als de verschillende bevolkingsgroepen elk hun eigen inkomsten gaan opeisen – de Koerden voor de oliebronnen in het noorden, de sjiieten voor die in het zuiden – kan er een economische fragmentatie ontstaan, en dat is absoluut te vermijden. Die zou immers zeer bedreigend zijn voor het idee zelf van de Iraakse staat.

De sjiieten worden de grote overwinnaars. Toch is het gevaar voor een theocratie naar Iraans model blijkbaar gering?

DJALILI: Dat risico acht ik inderdaad minimaal. De sjiieten weten dat ze geen Iraakse theocratie kunnen uitbouwen. Ze vormen ‘slechts’ 60 procent van de bevolking. Terwijl ze in Iran 90 procent uitmaken. Bovendien is de Iraakse sjiitische gemeenschap zeer sterk verdeeld, en de maatschappij telt ook voldoende andere componenten.

Teheran toont zich wel zeer opgetogen over de machtstoename van de sjiieten in Irak. Het feit dat de sjiieten er voor het eerst sinds eeuwen aan de macht komen, wordt er zeer positief onthaald. De Iraanse media juichen de hoge opkomst toe. Maar ze hebben een boodschap voor de Amerikaanse president George W. Bush: de Amerikanen moeten de verkiezingen beschouwen als het einde van de bezetting van Irak. 30 januari 2005 moet het begin zijn van de geleidelijke terugtrekking van de Amerikaanse troepen. Iran voelt zich momenteel immers militair ingesloten: er zijn Amerikaanse troepen in Afghanistan, in Pakistan, in de Golf en in Centraal-Azië. Door hun aanwezigheid in Irak omsingelen ze Iran. Voor Teheran kunnen de Amerikanen er niet snel genoeg opstappen.

Niet alleen voor de sjiieten, ook voor de Koerden waren deze verkiezingen van cruciaal belang. Ze hopen hun autonomie in de nieuwe grondwet te kunnen vastleggen.

DJALILI: De houding van de Koerden was interessant, maar ook beangstigend. Ze hebben hun krachten ver-enigd: de twee Koerdische partijen die historisch gezien elkaars tegenstanders waren, hebben een eenheidslijst gevormd om hun gewicht in het nieuwe parlement te kunnen doordrukken. Maar tegelijk zien veel Koerden de verkiezingen als de eerste stap naar hun onafhankelijkheid, en dat is gevaarlijk. Alles zal afhangen van de mate waarin de Koerdische elites zichzelf niet alleen zien als Koerden, maar ook als Irakezen. In welke mate ze met andere woorden streven naar een federale staat en niet naar een opsplitsing.

Een etnisch federale staat is een zeer subtiele constructie, maar ze houdt gevaren in. Eén van de grote twistappels voor de Koerden is bijvoorbeeld Kirkuk. Opdat Koerdistan economisch leefbaar zou kunnen zijn, moeten de Koerden toegang hebben tot de oliebronnen van Kirkuk. Maar aan wie hoort die provincie toe? De Arabische soennieten van Kirkuk hebben massaal deelgenomen aan de verkiezingen, om aan te tonen dat hun bevolkingscomponent, er behalve de Koerdische, ook wel belangrijk is. Het is een zone waarover nog zeer heftig zal worden gediscussieerd.

In de marge van de verkiezingen hebben de Koerden een referendum gehouden over het thema van de onafhankelijkheid.

DJALILI: Inderdaad, en vermoedelijk zullen heel wat Koerden daarin ook wel voor de onafhankelijkheid geopteerd hebben. Al sinds vijftien jaar leven ze in een de facto onafhankelijke zone, zonder Iraakse militaire aanwezigheid en beschermd door de VS. Maar de Koerdische autoriteiten hebben duidelijk gezegd dat de stemming totaal géén juridische waarde heeft.

Irak zal hoogstwaarschijnlijk een federale staat worden?

DJALILI: Dat wordt ongetwijfeld nog het gevoeligste punt van het debat. Een federale staat is revolutionair voor het Midden-Oosten. Geen enkele andere staat is er federaal, en dat kan gevolgen hebben voor de buurlanden. Is het een formule die ook andere landen zullen willen overnemen? Dat is de grote vraag.

Bovendien zal ook de geopolitieke impact van de nieuwe macht van de sjiieten een rol spelen. De sjiitische factor kan in de evolutie van het Midden-Oosten een belangrijke rol spelen. Als de sjiieten zich ook in andere landen laten inspireren door een democratisch systeem, zouden ze – extreem gesteld – op termijn zelfs nog een bedreiging kunnen vormen voor de theocratie in Teheran. De Arabische landen tellen heel wat sjiieten. In Libanon zien we een eerste stap in de reorganisatie van de sjiietische gemeenschap. In Bahrein is wel 70 procent van de bevolking sjiiet – hoewel ze niet representatief vertegenwoordigd zijn in de regering. Ook alle emiraten tellen veel sjiieten. De meest gevoelige sjiitische gemeenschap vinden we nog wel in Saudi-Arabië. Daar zijn ze niet erg talrijk, maar ze wonen wel in de petroleumrijke provincies van het land.

Hoe stonden de andere Arabische landen tegenover de verkiezingen?

DJALILI: Ze waren er niet gerust op. Behalve voor een machtstoename van de sjiieten, waren ze niet erg opgezet met, naar maatstaven van de regio, wel zeer vrije verkiezingen. Dat is echt een uitzondering in de Arabische wereld. Alleen Turkije kende meerpartijenverkiezingen, en ook Iran heeft een electorale traditie.

De Arabische wereld is volgens sommigen de zieke man van de 21e eeuw.

DJALILI: De landen in de Arabische wereld kampen inderdaad met een groot probleem. Het zijn landen die stagneren. Ze zijn er niet in geslaagd om een economische ontwikkeling tot stand te brengen, die politiek gezien ook een democratiseringsproces mee op gang trekt. De Arabische landen worden geregeerd door verouderende elites, die hun macht niet wensen af te staan. En dat is gevaarlijk in de politiek: het leidt tot een politieke, economische en sociale achteruitgang. In die zin is de Arabische wereld inderdaad de zieke man van de 21e eeuw.

Door Ingrid Van Daele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content