Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Wetten van de kunst, wetten van de wereld. Marcel Broodthaers en Jean-Sylvain Bieth in het PSK.

Op twaalf jaar tijd maakte hij zijn hele plastische oeuvre. Zijn levensgezellin Maria Gilissen groeit het orde scheppen in zijn nagelaten werk soms boven het hoofd. Het gaat om objecten, accumulaties, schetsen, plastieken platen, fictieve musea, dia’s, films en decors. Het jaar was 1964 toen de dichter Marcel Broodthaers (1924-1976) vijftig exemplaren van zijn laatste dichtbundel Pense-Bête ingipste. En in 1975 maakte hij zijn laatste Décor in Parijs, L’Angelus de Daumier. Enige tijd later stierf hij aan de gevolgen van een leverziekte.

L’Angelus de Daumier, een installatie van werken uit verschillende periodes tot een nieuw geheel, bleek een deugdelijk model voor de grote Broodthaers-retrospectieve in het Paleis voor Schone Kunsten. De Franse curator Corinne Diserens noemt de Brusselse tentoonstelling dan ook een ‘decor voor een werk over het teken als beeld’.

Hoewel de overzichtstentoonstelling al jaren vastlag, is de opbouw in zeven haasten gebeurd. De organiserende Vereniging voor Tentoonstellingen, die het over ‘de invloedrijkste Belgische kunstenaar van de tweede helft van de twintigste eeuw’ heeft, laat nog in het midden of er een catalogus dan wel een apart boek komt. (Troost biedt Broodthaers’ kleine hommage aan Napoleon, Un Voyage à Waterloo, en MERZ-publicatie.) Misschien veroorloofden degenen die het gedachtegoed in ere houden zich een geestigheid door de tentoonstelling zelf als haar eigen catalogus op te vatten. Met een knipoog naar de eerste Broodthaers-retrospectieve in het PSK, die kortweg Catalogue-Catalogus (1974) als titel droeg.

Tegenslag, achteloosheid en dédain tegenover het plebs zijn mogelijke redenen voor de ontbrekende publicatie. En toch ligt de gelijkstelling van het poëtische object met haar beschrijving in taal of beeld, gedicht of illustratie, dia, tekening of film, zeer dicht bij het hart van Broodthaers’ wereld. Het is ontleend aan de poëtica van René Magritte. Het concept is alles. Maar als het concept niet poëtisch is, flitsend of intelligent, dan is ook de vorm niets waard.

Wat is een pot mosselen of een pan eieren waard zonder zijn emblematische waarde, toegekend door een kunstenaar die als dichter in het genre van de emblemata excelleerde? Niets. En toch weet en toont Broodthaers dat de objectieve waarde van de pot door andere factoren wordt bepaald: naam, signatuur en marktwaarde van de kunstenaar, plaats van tentoonstelling en verhandeling, de economische conjunctuur, de mode van de dag en de universele aantrekkingskracht van de vorm. Hier geldt de gelijkstelling van een kilo mosselen met een staaf goud.

DIVERSE GETUIGEN

Dat de expositie zelf op de kortst mogelijke tijd toch in de juiste plooi viel, heeft te maken met de vanzelfsprekendheid van het Paleis voor Schone Kunsten als decor. En met het voorhanden zijn van rechtstreekse getuigen, Maria Gilissen voorop, die de geest van de kunstenaar nog in het PSK zien rondwaren. Had Broodthaers het zelf nog mogen beleven, hij zou pas 77 jaar zijn geweest. In dat PSK heeft hij gids gespeeld en lezingen gegeven, z’n eerste film getoond (een hommage aan Kurt Schwitters), aan een bezetting meegedaan (in het contestatiejaar 1968) en een echte kameel uit de Zoo binnengebracht, omdat de voorziene zebra niet mee wilde. Hij leidde het dier rond in zijn Jardin d’Hiver, enkele maanden voor z’n soloretro van 1974.

De Wintertuin zoals hij vandaag hermaakt is, bevat de vertrouwde decorstukken – palmboompjes, klapstoeltjes met rode rugleuningen, gegraveerde platen van wilde dieren. Een aftandse projector laat de filmopname van het kameelbezoek afrollen, begeleid door de flutterige klanken van een oude piano. Veel is er voor de filmlas niet nodig om te breken, en voor een suppoost om over het toestel gebogen te staan.

Toch is dit niet meer helemaal dezelfde Jardin d’Hiver. Ooit het perfecte analogon van het museum en de dierentuin als aftandse bewaarplaatsen, overlopend van melancholie, zou nu veeleer een pret- of evenementenpark in aanmerking komen: bezoekers in dichte drommen, op zoek naar een nummertje van de beroemde kunstenaar. Wie er in 1974 bij was, getuigt dat de kameel als in een woestijn liep.

De retrospectieve mag dan een catalogus missen, een ondertitel kreeg hij wél mee. ‘L’homme de lettres et la conquête de l’espace’, aldus Corinne Diserens. In het begin was het alfabet, en schrijvers verkenden er de ruimte mee, de artistieke en de militaire. Broodthaers koesterde de Jules Verne van De la Terre à la Lune, en Un autre monde van de satiricus en karikaturentekenaar Grandville.

Elk mens beschikt zoals hij wil over het alfabet. Broodthaers gebruikte het op meervoudige wijze, letterlijk en figuurlijk. De letter als letter en als beeld, als figuur, vanwaaruit grotere gehelen worden opgebouwd: zinnen, dubbelzinnige uitspraken, bewegende beelden. De relatie tussen taal en beeld is arbitrair: bron van veel misverstand en vermaak. Hij exploreerde al die vreemde verbanden, op basis waarvan hij koele presentaties maakte. Geen lyrische uitstortingen, maar zorgvuldige schikkingen van zinnen/objecten, geritmeerd in de ruimte. Zijn inbreng van poëet – een kwestie van elektriciteit – moffelde hij weg tussen de plooien van de presentatie.

Broodthaers zag de wereld geregeerd door het Toeval, waar zelfs de worp met de 26-zijdige teerling (het alfabet) nooit afbreuk aan kon doen. De orde van het toeval werd des te evidenter, naarmate de kunstenaar verscheidene analoge ordeningssystemen tegelijk over elkaar schoof, door elkaar gooide. Zo maakte hij elk sluitend geheel, elke sluitende verklaring onmogelijk. De rede, aldus in de war gebracht, moet afhaken. Wat overblijft, is pure poëzie.

Er blijft hoe dan ook genoeg over om zich het hoofd over te breken. Wanneer Broodthaers zijn eigen Musée d’Art Moderne oprichtte, stelde hij een boel fundamentele vragen. Naar de mechanismen van het categoriseren, ideologiseren en presenteren van voorwerpen in een museale context. En vooral ook naar de status van het kunstwerk, bijvoorbeeld in vergelijking met reproducties, antropologische voorstellingen, machtssymbolen of publicitaire boodschappen. Zijn memorandum, Ceci n’est pas un objet d’art, bevat nog genoeg intellectuele splijtstof om de oplettende bezoeker van de retrospectieve in het PSK op zijn hoede te laten zijn.

ONKRUIDSOORTEN

Die bezoeker kan die boodschap in z’n oren geknoopt houden wanneer hij naar de Antichambres van het PSK loopt, waar de Franse kunstenaar Jean-Sylvain Bieth de wetten van de wereld uiteenzet. Opnieuw wordt hij in een verleidelijk decor opgenomen. Maar alleen de manier van presenteren en de museale context geven aan dat het om kunstwerken gaat. Les Lois du Monde is een installatie van fragiele houten constructies voor een verzameling van diverse gegevens en objecten. Het is even zoeken naar zinnige verbanden tussen de opgespelde onkruidsoorten, de lijsten met natuurrampen en de namen van ‘ontaarde’ kunstenaars. Mogelijk wil de kunstenaar voor zichzelf inschatten welke wetten ten grondslag liggen aan het toekennen van ‘waarde’ aan mensen en dingen.

De opvallendste waardemeter is een groot bord waarop de dagkoers op de grondstoffenbeurs genoteerd staat, ter aanduiding van het onverbiddelijke mechanisme dat arme landen, leveranciers van grondstoffen, onderwerpt aan de door grote traders gemanipuleerde wet van vraag en aanbod op de internationale markt.

Bieths enscenering met tulpen is een toespeling op de speculatieve gekte in de noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw, waardoor tulpenbollenfortuinen gemaakt en… gebroken werden. Waarlijk een wet die de eeuwen trotseert, een pijler van de globale, kapitalistische wereld.

De inspiratie voor zijn installatie Order and Safety deed Bieth op in het Franse koloniale verleden, meer bepaald in Algerije. Het decor is een net, burgerlijk salon met twee portretten van Arabische figuren in inheemse klederdracht, en een zwarte speelgoed-Citroën DS onder de schoorsteen. Maar wie achter het decor gaat neuzen, ontdekt boeken die verboden waren omdat ze de achterkant van een vuile oorlog blootlegden. Ze getuigen van een verleden waarvan men z’n best doet om het op te poetsen of te verzwijgen.

Voor de gelegenheid dook Bieth ook in het Belgische koloniale hoofdstuk. Het borstbeeld van Leopold II, één in chocolade en een ander in cement, geeft wat kleur aan een armtierige Comptoir de la Bonne Volonté vol nostalgisch gekleurde koloniale koopwaar, die de gegoede westerling zich voor een habbekrats kan aanschaffen. (Het winkeltje is echt bemand, de goederen zijn echt te koop.) Bieth verpakt zijn boodschap bedrieglijk lieflijk, wenst Kein Pathos, maar toont de wetten van de wereld niettemin als onontkoombaar en van alle tijden. Dezelfde tijdloze troosteloosheid spreekt uit de houten constructie voor daklozen, waarin de blaadjes toiletpapier zorgvuldig uit de Financial Times gescheurd zijn.

Tot 10 juni in PSK aan de Ravensteinstraat 23 in Brussel. Elke dag behalve op maandag open van 10 tot 18 uur, op vrijdag van 10 tot 20 uur.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content