In juni 1967 won Israël eer en roem in de Zesdaagse Oorlog – en genoeg land om een kwarteeuw later vrede mee te kopen.

Aan het einde van de negentiende eeuw leidde het om zich heen grijpende antisemitisme in Europa tot pogroms in Rusland en tot de Dreyfus-affaire in Frankrijk. Enkele joodse intellectuelen, onder wie Theodore Herzl, leidden daaruit af dat het joodse volk van de diaspora maar rust zou kennen en vrij van vervolging zou zijn als het ook in zijn eigen staat zou wonen. Dat was in overeenstemming met de heersende opvatting in die tijd dat bij een volk een natie hoorde, en dus een eigen staat. De idee was de vonk die tot het zionisme leidde, en dat werd alsmaar meer ingevuld als een terugkeer van de joden naar Zion, gezien als Eretz Israel, het land van Israël dat zich in Palestina bevond. De zionisten richtten een organisatie op die fondsen verzamelde en in Palestina gronden opkocht. Ze steunden de joden die bereid waren onder de zon te gaan pionieren in, zoals de propaganda het wou, “een land zonder volk voor een volk zonder land”.

De politieke situatie in het Midden-Oosten (het Ottomaanse rijk dat op sterven na dood was en na de Eerste Wereldoorlog verdeeld zou worden onder de landen van de winnende alliantie) speelde in het voordeel van de zionisten. Dat hun slogan onjuist was – het land was natuurlijk wél bevolkt – maakte voor Europa toen evenwel niets uit.

In de Balfourdeclaratie van 1917 pleitte Groot-Brittannië, dat Palestina onder zijn hoede had gekregen, voor de oprichting van een joods thuisland in dat gebied. Werden in andere verklaringen andere dingen gezegd, door de Balfour-tekst kreeg de georganiseerde joodse kolonisatie van het land min of meer een legitiem karakter. Men mag niet vergeten dat lang niet alle joden voor de zionistische idee gewonnen waren, en dat de pioniers voor Eretz Israël eigenlijk tot aan de holocaust wellicht in de minderheid bleven in het joodse volk. De Tweede Wereldoorlog heeft dat dus veranderd.

Toen in ’44-’45 de ware omvang van de holocaust wereldkundig werd, was dat een bijna onweerlegbaar argument voor de oprichting van de joodse staat in Palestina. De pioniers hadden zich daar met het Jewish Agency georganiseerd in een soort schaduwstaat, met mensen als David Ben Gurion, en gewapende groepen opgericht (de Haganah en haar door de Britten getrainde “elite-eenheden” Palmach) die geen ander doel meer hadden dan de onafhankelijkheid in een eigen staat.

De Arabische bevolking die dit allemaal had aangezien en intussen ook nationalistische gevoelens had gekweekt, reageerde met eigen politieke groepen en anti-joodse milities. Maar het ontbrak hen aan de organisatiekracht en de verbetenheid van de zionisten. De burgeroorlog – joden tegen Arabieren en Britten, Arabieren tegen de joden – was al begonnen nog voor de wereldoorlog helemaal ten einde was.

DE NIEUWE STAAT IS GESTICHT

In feite bestond de joodse staat dus al voor hij officieel werd gesticht. De aanslepende guerrillaoorlog met de Arabieren was weliswaar moordend, maar de joodse strijdkrachten waren militair zo superieur dat de Arabieren uiteindelijk geen enkele kans hadden om te winnen. En politiek gezien hadden de toekomstige Israëli’s een nog grotere voorsprong doordat ze in de oorlog met de geallieerden hadden meegevochten en het slachtoffer waren geworden van de nazi-genocide. De nieuwe wereldleiders beschouwden hen dus als bondgenoten.

In 1947 kwam het probleem ter sprake in de nog maar net opgerichte Verenigde Naties. Er was een plan, gesteund door de VS en de Sovjetunie, om het Britse mandaatgebied Palestina in twee onafhankelijke staten te verdelen: de Arabische staat Palestina en de joodse staat Israël, waarbij Palestina iets meer dan Galilea, de Gaza-strook en de Westelijke Jordaanoever zou omvatten. Jeruzalem kreeg een internationaal statuut. Het was een warrig plan en het Jewish Agency – David Ben Gurion – was er niet voor, maar aanvaardde het in afwachting van beter. De Palestijnen wilden er niet van horen. Op 29 november 1947 werd het plan aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, terwijl de oorlog gewoon voortging.

Op negen april 1948 vond in een Arabisch dorp dichtbij Jeruzalem, Deir Yassin, een massamoord plaats. Het dorp werd ingenomen door de uiterst rechtse milities Irgoun en Stern, die er 245 mannen, vrouwen en kinderen ombrachten. Het was de enige massamoord niet, maar gecombineerd met wilde geruchten over systematische verkrachtingen veroorzaakte zij grote paniek bij de Palestijnen en bracht voor het eerst een massale vluchtelingenstroom op gang. Die stemming werd in de hand gewerkt door de lamlendige houding van de Palestijnse leiding, die er vaak als eerste bij was om het land te ontvluchten, én door de militaire gebeurtenissen die hierop zouden volgen.

Op 14 mei 1948 liep het Britse mandaat over Palestina namelijk af en trokken de Britse bestuurders en troepen zich terug. Ben Gurion proclameerde de staat Israël. Op dat moment konden de omliggende Arabische regimes al lang geen heil meer verwachten van de Palestijnse milities en bestond hun enige militaire optie in de inzet van hun eigen legers.

Op 15 mei vielen legers van zeven Arabische landen Palestina binnen en werden, na een moment van weifeling, grondig verslagen. Na de oorlog van 1948 was het Israëlische grondgebied aanzienlijk groter dan in de VN-deling voorzien was. Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever waren bezet door Jordanië, de Gazastrook door Egypte. Honderdduizenden Palestijnen (700 tot 900.000 volgens Palestijnse, hooguit 500.000 volgens officiële Israëlische bron), waren uit hun land gevlucht of verdreven en mochten niet meer terugkeren. Daarmee was het Palestijnse vluchtelingenprobleem geboren. Tegelijkertijd waren ook de bakens uitgezet voor de volgende vijftig jaar.

David Ben Gurion en zijn pioniers waren pragmatische, maar ideologisch gedreven leiders die, gezien de periode, natuurlijkerwijze geloofden in oorlog. Hun ideologie was die van het zionisme en “groot Israël”, dat wil zeggen een zo groot mogelijke staat Israël. Hun pragmatisme wou dat in die staat zo veel mogelijk joden en zo weinig mogelijk Arabieren zouden wonen. Hun geloof in de oorlog betekende dat het legitiem was met wapengeweld gebieden te veroveren, afspraken te negeren en mensen te vermoorden en te verjagen.

De oorlog die Ben Gurion in 1948 voerde beoogde enerzijds natuurlijk de Arabische legers te verslaan, maar anderzijds ook grote gebieden van Israël – “strategische” en andere – vrij van Palestijnen te maken. Die etnische zuivering werd op verschillende manieren uitgevoerd: door psychologische oorlogvoering (de massamoorden, de verhalen over verkrachtingen), door gewone verdrijving, door militaire operaties. En achteraf belette men de vluchtelingen terug te keren.

Tot voor kort werd deze versie van de geschiedenis vertolkt door Palestijnse historici, en heftig ontkend in de officiële Israëlische geschiedschrijving. Het is maar met de opkomst van een nieuwe generatie Israëlische historici als Benny Morris, Avi Schlaim en Ilan Pappé dat er een nieuw soort onderzoek gekomen is naar het ontstaan van de joodse staat – en meteen ook een nieuwe benadering van voorheen ongenaakbare helden als Ben Gurion.

VAN DE ZEE TOT DE RIVIER

Het past in hetzelfde logische kader dat Ben Gurion en zijn medestrijders – de jonge Golda Meïr (1898-1978) bijvoorbeeld, die zijn minister van Buitenlandse Zaken werd en als premier later de Zesdaagse Oorlog van 1967 zou voeren – na de oorlog van 1948 niet inzagen waarom ze met hun agressieve politiek zouden stoppen: hun doel was niet het stukje Israël dat ze hadden, hun doel was heel Israël, “van de zee tot aan de Jordaan” zoals Itzhak Shamir het veel later nog zou formuleren.

De Arabieren stelden territoriale eisen omdat Israël meer land had ingenomen dan het in de VN-deling toegewezen gekregen had, en eisten dat de Palestijnse vluchtelingen naar huis mochten terugkeren. Maar plaats voor Arabieren was er in Israël niet, en na de wapenstilstand van 1949 volgde een periode van half terroristische acties die er misschien niet zozeer op gericht waren een nieuwe oorlog uit te lokken als wel de voorbije oorlog nog wat te rekken en de Arabieren verder terug te drijven. Een aanlokkelijke optie, want het Arabische kamp was onderling verdeeld. Israël had al in de oorlog geheime afspraken gemaakt met Jordanië (waarbij de gesaboteerde Palestijnse staat van de VN-deling verdeeld werd onder Israël, Jordanië en Egypte – de Gazastrook). De traditionele Arabische regimes in de buurlanden waren manipuleerbaar en wankel.

Toen waren de jaren vijftig daar en in Egypte kwam Gamal Abdul Nasser aan de macht, een moderne, nationalistische officier met socialiserende ideeën. Nasser meende het ernstig met Egypte – en begon vredesbesprekingen met de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Mosje Sharett die minder dan Ben Gurion uit was op confrontaties met de Arabieren en veeleer een klimaat voor onderhandelingen wilde creëren. Hij nam de onderhandelingen met Nasser heel ernstig op. Dat ze toch mislukten is alleen toe te schrijven aan de actieve sabotage door Ben Gurion en het militaire establishment, die een politiek wisten op te dringen die rechtstreeks tot de Suez-oorlog van 1956 zou leiden.

De twee strekkingen waren dus al in de Israëlische politiek aanwezig vanaf het begin van de jaren vijftig: de gematigde lijn van Mosje Sharett die voorstander was van een zekere mate van dialoog met de Arabieren en, op langere termijn, een soort integratie van Israël in het Midden-Oosten. Deze lijn zou later weer opgenomen worden door Shimon Peres en met Yitzhak Rabin naar het vredesproces met de Oslo-akkoorden van de jaren negentig leiden. En anderzijds de harde lijn van David Ben Gurion, die voortgezet zou worden door Golda Meïr, Menachem Begin, Itzhak Shamir en Benyamin Netanyahu. Deze strekking gaat uit van de denkbeelden van de uiterst rechtse “revisionistische” zionistische leider Zeev Jabotinsky, die schreef dat Israël maar zou kunnen bestaan met “een ijzeren muur” eromheen, een eiland in een vijandige wereld: het tegengestelde van integratie.

DE OORLOG DUURDE ZES DAGEN

De junioorlog van 1967, de veel geroemde Zesdaagse Oorlog waarin Israël drie Arabische legers verpletterde – van Egypte, Jordanië en Syrië – en die een sleutelmoment zou blijken te zijn voor latere gebeurtenissen, stond helemaal in het teken van het Oost-West-conflict, ingeschakeld in de grotere, Koude Oorlog. Het grote treffen dat meer dan wat dan ook het beeld van het kleine heldhaftige Israël zou doen ontstaan dat met zijn rug tegen de muur de Arabische Goliath wist te overwinnen – militair was het een mooie demonstratie, maar het was bovenal, zoals uit modern historisch onderzoek blijkt, een totaal nutteloze oorlog.

Hij was dit keer niet door de Israëli’s zelf ingezet, maar door de Russen, die in mei 1967 een totaal verzonnen rapport van hun inlichtingendiensten de wereld in stuurden dat Israël tanks en troepen aan het samentrekken was aan de Syrische grens. Nasser kreeg dat rapport en liet het verifiëren: er was niets te zien aan de Syrische grens. Maar de Russen hielden vol dat het wel zo was. Het Kremlin had Egypte sinds de Suez-oorlog van nieuwe wapens voorzien. Was het ervan overtuigd dat die superieur waren, of wou het die eens laten testen?

Hoe dan ook, een opeenvolging van verkeerde inlichtingen bracht de hele regio in paniek. Niemand wilde oorlog: Nasser niet, Hoessein van Jordanië nog minder, en de Syriërs ook niet. En de Israëli’s dachten er even niet aan. Maar aangezien volgens betrouwbare bron de andere kant met het samentrekken van troepen begonnen was, moest men het zekere voor het onzekere nemen en hetzelfde doen – en van het een kwam het ander.

Nasser geloofde het niet, maar stuurde troepen de Sinaï in. De Amerikanen – president Lyndon Johnson en Robert MacNamara – geloofden het ook niet maar zouden helpen als het moest. En dachten trouwens dat Israël het wel alleen aankon. Hoessein van Jordanië wist wel beter, maar moest volgen.

Toen de Israëli’s op 6 juni 1967 hun verrassingsaanval uitvoerden en met één klap de hele Egyptische luchtmacht uitschakelden, was het pleit eigenlijk al beslecht. Toen de oorlog zes dagen later voorbij was, had Egypte de Sinaï en de Gazastrook verloren; Jordanië, dat willens nillens had moeten meevechten, was de westelijke oever van de Jordaan en Oost-Jeruzalem kwijt; en de Syriërs de Golanhoogvlakte. De Arabieren waren verpletterend verslagen, Israël was meester over héél Eretz Israël, van de zee tot aan de rivier. Generaal Mosje Dayan en Golda Meïr, die Levi Eshkol opvolgde, werden symbolen van het pionierende, onverzettelijke Israël.

VREDE OMDAT IEDEREEN MOE WAS

Een van de helden was het, die toen tegen Golda Meïr zei, met deze nieuw veroverde gebieden kunnen we de vrede kopen, en Golda Meïr, in de lijn van haar voorganger Ben Gurion, wou daar niet van weten. Israël bleef meester over een nieuw territorium vol Arabieren die nu Palestijnen zouden worden, en liet de geschiedenis begaan.

Nasser stierf en met hem een Arabische droom. Anwar El Sadat volgde hem op en verloor de Yom Kippoer-oorlog in 1973. En in Camp David voerde VS-president Jimmy Carter persoonlijk de onderhandelingen met Sadat en Menachem Begin, waar de Palestijnen hun deel moesten krijgen, dat zij nooit zouden ontvangen.

Maar ondertussen was de PLO de Palestine Liberation Organisation geworden en met een guerrillastrijd begonnen die, zoals alles in het Midden-Oosten, door de ene kant “terrorisme” en door de andere kant “heldhaftig” genoemd werd. Zij vochten voor het hele land, net als Ben Gurion en zijn zionisten, en het wachten was op het moment dat alle strijders moe zouden zijn, zelfs de Israëlische garde van de IJzeren Muur: toen kon de PLO haar “wederzijds onaanvaardbare oplossing” bedenken en kon Israël die weigeren.

En toen werd de Intifada ontketend, de opstand van de Palestijnen in de bezette gebieden zelf, en toen de Golfoorlog in Koeweit voorbij was en het sovjetblok in elkaar was gestort, toen was de vredesconferentie van Madrid mogelijk, voor een oplossing op basis van “land in ruil voor vrede”, wat Mosje Dayan al tegen Golda Meïr gezegd had. En toen dat niet werkte, werd in de Noorse hoofdstad Oslo een privé-vergadering bijeengeroepen, en zodoende. Maar dat mochten Golda Meïr en Mosje Dayan al lang niet meer meemaken.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content