Een portret van Modest Moessorgski, de componist van de opera ?Chovansjtsjina”.
HIJ ZIET ER verwilderd uit, die Modest Petrovitsj Moessorgski, op dat olieverfportret uit 1881 door Ilja Rjepin. De dood gluurt om de hoek. Zijn uitstraling is droefgeestig en zijn blik argwanend. Zijn mantel oogt versleten en het geborduurd hemd zit los en slordig. Zo uitgebeeld is hij niet dadelijk een mooie, zeker geen verzorgde man, maar wel een imponerende. Een man om van te houden ook, een natuurmens. Geen afgelikte star uit een soapserie, maar een doorleefd iemand. Ilja Rjepin (1844-1930), ooit beroemd geworden met Boerlaki (de Wolgaschippers) en zijn schilderij ?Ivan de Verschrikkelijke bij het lijk van zijn zoon” wist met Russisch realisme zijn eigen volk te penselen. Mannen met rode vodkaneus, baard en wilde haardos ; rimpelige, tandeloze oude vrouwen met hoofddoek ; nooit lachende kinderen met dassen en te grote jasjes. Een beetje melodramatisch werk, maar ook dàt is slavisch.
Zijn Moessorgski-portret geeft vlijmscherp weer wat je in de muziek van de componist hoort. Niets is opgepoetst, niets is fake. Die muziek ligt ver van het oervervelende formalisme. Ze kan gepassioneerd opzwepen, brutaal en ruw zijn, maar ook waanzinnig lief en innig. Diepmenselijk. Neem als prachtig voorbeeld van dit laatste Moessorgski’s kinderportretjes in de cyclus Detskaja, wat zoveel als kinderkamer betekent. Prachtige liederen met teksten van hemzelf. Het vierde liedje luidt ?Met haar pop”. Die pop heet Tjapa en de tekst zegt vrij vertaald : ?Tjapa, ga lekker slapen, anders komt de boze wolf. Toe, Tjapa, je moet slapen, maar eerst zal ik je vertellen waar je van dromen moet : van een tovertuin met bomen waaraan heel veel snoepjes hangen.” Of het zevende : ?O mammie, ik kwam de kamer binnen en zag onze kat rond de vogelkooi sluipen. De kanarie was doodsbang en piepte. O, wat werd ik boos ! Ik gaf de kat een tik en nu doen mijn vingers vreselijk zeer. Die nare kat toch !”
Die liederen zijn betoverend charmant. Je zou als kleine peuter op de schoot van de maker, de door Repjin geportretteerde man willen zitten, van zijn tabaksgeur genieten, in zijn baard grabbelen, de melodieën door hemzelf horen neuriën. Die muziek van hem is ongekunsteld en ontroerend, helemaal afgestemd op het woord en het Russische accent.
BOERENLEVEN.
Moessorgski is bij het grote publiek haast uitsluitend bekend als de componist van klassieke hits met ?De schilderijententoonstelling” aan top, en dan bedoel ik nadrukkelijk de orkestversie ervan. Het vervelende is namelijk dat uitgerekend die versie een orkestratie van Maurice Ravel, heel knap, daar niet van zo ver van Moessorgski staat. Het is hem niet. Het is Ravel en het heeft niet de Russische kleur zoals die bij andere instrumentaties van Moessorgki’s werken, door Nikolai Rimski-Korsakov bijvoorbeeld, wèl opborrelt. Nee, de oorspronkelijke pianoversie van de ?Schilderijententoonstelling” is veel echter. Moessorgski ?op zijn best” hoor je echter in zijn liederen en opera’s, in alles wat met ?taal en tekst” te maken heeft. Die moet je leren kennen.
Aanleiding voor het bekijken van Moessorgski’s portret is natuurlijk zijn opera ?Chovansjtsjina” die nu in De Munt wordt gespeeld. Zoals al geschreven : een zeer mooie en indrukwekkende productie. Het blijft voor mij een feit, al contesteren sommigen het, dat meer kennis over een componist ?als mens” bijdraagt tot een beter begrip van en waardering voor diens muziek.
Modest Moessorgski, geboren op 21 maart 1839, heeft een heel bewogen leven gehad. Hij was een gedroomde filmfiguur. Er bestaat er trouwens een uit 1950 van Gregori Rochal. Hij was in elk geval niet zo’n onbehouwen kerel als vaak wordt gesuggereerd. Zijn vader was een grootgrondbezitter. Zoonlief leerde het boerenleven en de boerenfamilies daardoor goed kennen, zij het van bovenaf. Zijn ouders waren allebei muzikaal. De eerste pianolessen kreeg hij van zijn moeder en er wordt verteld dat hij al met negen de toen pas uitgegeven ?Réminicences de Don Juan” van Franz Liszt kon spelen. Dat lijkt me overdreven, gezien zijn kleine handjes toen. In elk geval gaf hij blijk van begaafdheid.
Toen zijn verstandige vader hem in 1849 naar het gymnasium in St.-Petersburg stuurde, liet hij hem daarnaast ook muziekonderwijs volgen. Pianoles kreeg hij er van een zekere meneer Herke. Daar bleef het voorlopig bij. Na drie jaar gymnasium stapte hij over naar de cadettenschool.
In 1856 belandde hij bij het garde-regiment als officier. Het is bijna aandoenlijk Moessorgski als zodanig afgebeeld te zien, want dat portret bestaat. Je ziet een jong broekje met mooi gekamd zwart haar, kaarsrechte scheiding rechts. Hij is heel slank en nobel, met glimmend gepoetste schoenen, in een jas met twee rijen van acht knopen, met degen aan de zij en handschoen in de gehandschoende rechterhand. Keuriger kan het niet. De braafste moeder zou hem als schoonzoon wensen.
Vlak na zijn start als officier begon de muziek weer in hem te leven. Dat was dankzij componist Aleksandr Dargomyzjski wiens vader ook grootgrondbezitter was. Het was een belangrijke ontmoeting voor Moessorgski. Door hem ontdekte hij hoe ingrijpend het is om in de muziek zoveel mogelijk de intonaties van de taal te benaderen. Nog belangrijker was dat hij via Dargomyzjski in contact kwam met Caesar Cui en vooral Mikolaj Balakirjev, amateur van opleiding maar een meester in de instrumentatiekunst die graag volksmelodieën gebruikte. In die contacten ontdek je de groei van Moessorgski als componist.
NATIONALIST.
Later werd het groepje Cui en Moessorgski uitgebreid met Rimski-Korsakov en Aleksandr Borodin. Samen vormden ze de Nieuwe Russische School, de zogenaamde Mogoetsjaja Kutsjka, de ?Sterke Groep”, ook wel ?Het machtige hoopje” genoemd. Zij wilden in het Russische lied dat volkseigen karakter in het melodische en het ritmische behouden, en de in de volksaard liggende meerstemmigheid van het Russische volkslied tot Kunst verheffen. Ze waren de ?nationale stromingen” in het westen ver vooruit.
In 1859 werd Moessorgski als officier overgeplaatst naar een provinciestadje. Dat was hem te veel. Bovendien was hij depressief. Hij koos voor de muziek, nam ontslag uit de militaire dienst en bleef in Sint-Petersburg. Dat jaar bezocht hij ook Moskou, waar hij pas echt een ?artistieke nationalist” werd.
Vanaf 1861 kreeg hij financiële zorgen. Door de liberale boerenreformatie van keizer Alexander II en de opheffing van de lijfeigenschap 15 miljoen boeren waren daarbij betrokken verloor ook de familie Moessorgski haar fortuin. Twee jaar later werd hij gedwongen een baan te zoeken. Hij werd staatsbeambte aan het Ministerie van Verkeer en daarna aan het Ministerie van Staatseigendommen waar hij bleef tot een jaar voor zijn dood. Het geldgebrek had van hem wel een sociaal voelend mens gemaakt.
De periode 1868 tot 1872 mogen we zowat de gelukkigste van zijn leven noemen. In die tijd componeerde hij ?Boris Godoenov” en de bovengenoemde liederencyclus ?Kinderkamer”. Hij woonde bij zijn vriend Opotsjinien en werd verliefd op diens zuster Nadesja. Aan trouwen dacht hij niet, nooit. Een huwelijk kwam hem voor als een verschrikking, als de beroving van zijn dierbaarste bezit : zijn vrijheid.
In 1871 ging Moessorgski samenwonen met Rimski-Korsakov. Ze deelden huis en piano. Aan die dikke vriendschap kwam vier jaar later al een einde. Toen begon er een echt probleem voor hem : de drankverslaving. De smaak van vodka had hij in militaire dienst leren kennen. Meer dan genoeg, want toen al klaagde hij over bevingen. Door de drank werd hij een eenzaam man. Van zijn oude vrienden bleef alleen de zus van Michael Glinka hem trouw, en de schilder en architect Viktor Hartmann van wie een schilderijenreeks de inspiratiebron was geweest voor zijn bovengenoemde en populairste compositie ?Kartinki s vystavki”.
ALCOHOL.
Het laatste jaar van zijn leven was er één van vreselijke armoede en pure ellende. In die periode schilderde Repjin het afgebeelde, beroemde portret. In februari 1881 moest Moessorgski het ziekenhuis van Sint-Peterburg in. Zonder drank ging het eventjes goed. Tot hij bij toeval weer aan flessen vodka raakte en zich bewusteloos dronk, trilde en beefde. Hij stierf op 28 maart dat jaar, een week na zijn verjaardag. Sommigen zeggen aan epilepsie, waarbij alcoholgebruik inderdaad een dodelijke aanval kan uitlokken. Maar je kan het evengoed delirium tremens noemen.
Een treurig einde van niet alleen een groot componist, maar ook van de belangrijkste muzikale baanbreker van het negentiende-eeuwse Rusland. Hij heeft veel kritiek te slikken gekregen, zelfs van vrienden als Caesar Cui. Ze verweten hem ?dilettantisme” omdat hij maling had aan alles wat ze op de conservatoria leerden. Aan domme ?verboden kwinten-parallellen” en zo. Hij wees resoluut al het academisch gedoe af en minachtte het schoolse muzikantendom.
Zijn composities waren heel ?modern”. Zijn invloed op het westen, zij het met enige vertraging, is uitermate groot geweest. Claude Debussy bekende dat ?Pelléas et Mélisande” zonder Moessorgski nooit bestaan zou hebben. Skjrabin, Stravinsky, Janacek, Bartok en vele andere toondichters : ze zijn hem eeuwig dankbaar.
Als componist is Moessorgski een realist, iemand die zo natuurlijk en waarheidsgetrouw alles wenst weer te geven wat hij in klanken wil schilderen. Hij komt in zijn composities niet met oververhitte subjectieve gevoelens aandraven. Hij is een pure romanticus, maar hij volgt de opvatting niet van zijn stijlgenoten dat de muziek een eigen emotioneel proces moet wezen, een soort zelfbeklag. Zijn muziek is eerlijk. Bij veel andere romantici krijg je soms de neiging om te ?snotteren”. Bij Moessorgski stuit je op momenten dat je zou willen ?huilen”. Zo heb ik dat ervaren, toen ik in De Munt ?Chovansjtsjina” meebeleefde.
Fons de Haas
Modest Moessorgski : de dood ligt op de loer.
Moessorgski als officier bij het Préobrajenski-regiment : hij koos toch voor de muziek.