‘Tegen 2030 zal de informatiestroom nog maar eens exponentieel zijn toegenomen, en dat kan tot grote verschuivingen leiden’, zegt de Nederlandse wetenschapper en journalist Bram Vermeer. ‘Het kan zelfs een radicalisering van de samenleving teweegbrengen.’ Over netwerken, miniatuurlabs, Facebook, datamining en de droogte in Ethiopië.

In 1962, bijna een halve eeuw geleden, voorspelde de Canadese mediagoeroe Marshall McLuhan dat de wereld een dorp zou worden. Communicatie zou niet langer gehinderd worden door afstand, noch door tijd. Iedereen zou met iedereen wereldwijd relaties kunnen aangaan op elk tijdstip van de dag.

‘De snelle groei van de communicatienetwerken heeft een groot deel van die analyse waargemaakt’, zegt de Nederlandse wetenschapper en journalist Bram Vermeer. Vermeer schreef samen met Rutger van Santen en Djan Khoe een boek over de toekomst van de technologie in 2030.

‘De communicatienetwerken zullen in de loop der jaren alleen maar dichter worden. Dat is positief, maar een toename aan informatie en communicatie houdt ook gevaren in. Doordat mensen via het internet zoveel informatie binnenkrijgen, zijn ze genoodzaakt er selectiever mee om te gaan. Zo gaan ze onder meer eigen kranten samenstellen. Daardoor bestaat het gevaar dat ze zich van alle andere informatie afsluiten en alleen nog communiceren met gelijkgestemden over de gegevens die ze emotioneel hebben geselecteerd. En dat kan tot radicalisering leiden.’

‘Ter vergelijking: sociologen onderzochten de gevolgen van informatie-uitwisseling in beleggingsclubs. In de clubs waar het meest gediscussieerd werd, namen de beleggers de grootste risico’s. Ze jutten elkaar op en kwamen soms tot extremere standpunten dan de meest extreme die aanvankelijk geformuleerd waren. Een vergelijkbaar proces speelt zich af op blogs en op socialenetwerksites, zoals Facebook.’

Kan dat werkelijk tot radicalisering leiden? Hoe reëel is dat gevaar echt?

Bram Vermeer: Zeer reëel, we moeten het zeker ernstig nemen. Met een kleine nuance: niet iedereen die op het internet komt, radicaliseert. Voor veel mensen is de confrontatie met nieuwe, verfrissende standpunten heel verrijkend. Hoe de balans uitvalt, is lang niet altijd duidelijk en wordt door sociologen onderzocht. Maar een gevoel van ontevredenheid kan op het internet gauw versterken. Meningen worden er zeer snel gevormd.

Dat staat in schril contrast tot de logheid van het politieke, bestuurlijke niveau, waar regeringen pas om de vier jaar herkozen worden. Politiek gaat moeizaam traag en sluit niet meer aan bij de snelheid waarmee de maatschappij vordert. De politici zouden zich daaraan kunnen aanpassen, maar dan verliezen ze het langetermijnperspectief waar ze voor verkozen zijn. Als ze zich niet aanpassen, dreigen ze hun draagvlak te verliezen. Hoelang is zoiets houdbaar in een democratie?

Niet lang, zo blijkt uit de omwentelingen in het Midden-Oosten.

Vermeer: De moloch van de oude machthebbers in Egypte is inderdaad niet in staat gebleken om snel te reageren op de opstand van de Egyptenaren, die elkaar via het snelle internet gevonden hebben in het verzet. Het is het oude verhaal van de Russische Revolutie. Die kwam tot stand toen mensen in de rij stonden aan te schuiven voor de voedselbedeling en hun ongenoegen met elkaar begonnen te delen. Iets vergelijkbaars is gebeurd in Tunesië en Egypte via de sociale media, Twitter en Facebook. De aarzelingen die de opstandelingen eerst hadden om tegen het regime in te gaan, werden via Twitter weggenomen en iedereen kwam massaal op straat.

De informatiemaatschappij zit steeds dieper geworteld en draait op volle toeren. Maar in uw boek haalt u ook aan hoe aan de hardwarekant de snelle evolutie niet te stoppen is. Wie niet geregeld nieuwe toestellen koopt, hoort er al snel niet meer bij.

Vermeer: De elektronica evolueert vandaag zo snel dat een nieuwe computer na een paar maand al verouderd is. Dat komt omdat de processors almaar verder gecomprimeerd worden. In 1965 voorspelde Gordon Moore, een medeoprichter van chipproducent Intel, dat het aantal transistors op een chip om de twee jaar zou verdubbelen. In werkelijkheid was het om de achttien maanden.

Nu zou dat miniaturisatieproces stilaan op zijn einde lopen. Volgens Hugo De Man, de medestichter van het Leuvense onderzoeksinstituut IMEC, dat zich jarenlang toelegde op de verkleining van chips, zou een verdere inkrimping nog maar weinig meerwaarde opleveren en zouden de productiekosten erg hoog oplopen.

Elektronicatoestellen verder verkleinen heeft met andere woorden niet veel zin?

Vermeer: Het is veel belangrijker in te zetten op de verdere ontwikkeling van sensoren die toestellen in staat stellen beweging of temperatuur te registreren, wat we ‘slimme communicatie’ noemen. Voorbeelden zijn toestelletjes voor de monitoring van epilepsiepatiënten. Ze meten elektrische signalen in de hersenen en kunnen epilepsieaanvallen voorkomen. Een ander voorbeeld zijn de miniatuurlabs. Die zijn ingeplant op een chip en bevatten chemische analyseprocessen. Onderzoek van een druppel bloed met een dergelijke chip zal diagnoses mogelijk maken, en behandelingen – met of zonder medicijn.

Behalve de computertechnologie worden ook de overkoepelende netwerken almaar complexer. Veel mag er al niet fout lopen, schrijft u, of er ontstaat een grote chaos.

Vermeer: Ingenieurs trachten netwerken almaar efficiënter te maken, met als resultaat dat ze ook steeds hechter worden. Een voorbeeld uit het dagelijkse leven is het Nederlandse treinennet. Dat is bijvoorbeeld zo hecht dat elke ingreep tot een grote chaos leidt. Recent werd geëxperimenteerd met het invoeren van meer treinen tussen Amsterdam en Eindhoven, maar dat mislukte. Want in plaats van te verkorten nam de reistijd fors toe.

Hetzelfde fenomeen zien we in de luchtvaartsector. Langeafstandsvluchten moesten tot voor kort via zogenaamde hubs, grote intercontinentale vliegvelden, om het vliegverkeer zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. Wie vanuit Hamburg naar New York wilde, moest eerst naar Frankfurt en van daaruit naar New York. Maar omdat de grote luchthavens overbelast raakten, is men opnieuw begonnen met een parallel netwerk via de kleinere luchthavens. De complexiteit wordt op die manier opnieuw meer beheersbaar gemaakt.

Volgens uw boek is ook het internet te complex geworden. Wat betekent dat precies?

Vermeer: Het internet werkt met belangrijke knooppunten die zorgen voor een hoge efficiëntie en een supersnelle communicatie. Maar die knooppunten dreigen overbelast te raken. Dat betekent dat het internet op elk moment kan platvallen. Dat gebeurde vorig jaar, toen Duitse websites met de uitbreiding .de een dag lang onbeschikbaar waren. Toen werd één besturingssysteem vanuit Amsterdam naar Frankfurt op een foutieve manier overgeheveld, waardoor de knooppunten uitvielen.

Men kan het internet ook van buitenaf uitschakelen. De overheid kan dat bijvoorbeeld proberen, zo leren we uit de gebeurtenissen in Egypte.

Vermeer: Bij de eerste vormen van het internet was dat niet mogelijk geweest. De militairen die het internet bedachten, vermeden elke vorm van centrale controle. Elke computer zocht zijn weg via een andere computer om zijn informatie door te geven. Dat zorgde voor een zeer sterk internet, dat zichzelf kon herstellen door een andere weg te zoeken wanneer zich een probleem voordeed. Maar toen het internet exponentieel groeide, werden sommige computers belangrijker dan andere. Omdat ze zich bijvoorbeeld in de buurt van een trans-Atlantische connectie bevinden, of dicht bij grotere gebruikers. Zo evolueerde het netwerk tot een hiërarchische structuur met fysieke knooppunten die kunnen worden uitgeschakeld. De ligging van elk van de knooppunten is bekend. Eén daarvan bevindt zich bijvoorbeeld in Amsterdam. Als dat uitvalt, valt ook het internet in België uit.

Kan de technologie zoiets dan niet voorkomen?

Vermeer: Net zoals bij het luchtverkeer waar sommige vluchten de grote hubs vermijden en alleen kleine luchthavens aandoen, moeten we ook voor het internet terug naar structuren met dwarsverbindingen. Sommige bedrijven hebben nu al twee internetaansluitingen, die allebei via een heel andere route lopen. Dat zou ook op grote schaal moeten gebeuren. Een bijkomend voordeel zou zijn dat tegelijk de belangrijkste centra van het internet ontlast zouden worden, want het energiegebruik vormt er momenteel een groot probleem. Daar zijn immers computers aan het werk, de zogenaamde routers, met als enige taak het internetverkeer aan de gang te houden. Maar die slokken zo veel energie op dat ze zware druk zetten op het elektriciteitsnetwerk, en zorgen voor een grote uitstoot. Vandaag consumeren alle grote internetknooppunten samen al meer energie dan de luchtvaart wereldwijd.

Mensen gebruiken het internet elke dag, en dat heeft een grote impact op de privacy. Zonder het te weten, laten steeds meer mensen digitale sporen na.

Vermeer: Mensen liggen niet wakker van hun privacy. Een goede beveiliging is technisch nochtans perfect mogelijk, maar er is geen vraag naar dergelijke technieken. De systemen voor bankverrichtingen via de pc zijn wel zwaar beveiligd, maar tegelijk werken mensen met draadloze netwerken en die zijn dat helemaal niet.

Facebook is het sociale netwerk bij uitstek waar mensen, behalve politieke boodschappen zoals in het Midden-Oosten, ook onverstoord familiekiekjes en relationele verslagen plaatsen. Het doel is dat iedereen ze ziet.

Vermeer: Via Twitter en Faceboek geven mensen heel veel informatie prijs over zichzelf, omdat ze het gevaar ervan niet onder ogen zien. In warenhuizen krijgen ze liever 10 cent korting via een klantenkaart dan dat ze gegevens over hun koopgedrag afschermen. En ze verkiezen het comfort van een smartphone, zonder te beseffen dat de telefoonmaatschappijen op elk moment weten waar ze zich bevinden.

Wie maakt daar, behalve marketeers, dan zoal gebruik van?

Vermeer: Personeelsdirecteurs gaan nu al het gedrag na van hun sollicitanten via het internet. Wie ooit veroordeeld werd, of alleen nog maar in een studentikoze dronken bui iets vreemds heeft gedaan, kan het moeilijk krijgen om zijn imago nog te zuiveren.

De keerzijde van de medaille: de digitale beschikbaarheid van deze duizenden data over het menselijke gedrag legt nieuwe wegen open voor de sociologie.

Vermeer: De kwantitatieve sociologie zal zich de komende 20 jaar sterk ontwikkelen. Nu zijn sociologen afhankelijk van subjectieve enquêtes en eerder fragmentarische diepte-interviews. In de toekomst zullen ze steeds meer gebruik kunnen maken van onlinegegevens. Op Facebook, bijvoorbeeld, zeggen mensen ongeremd wat ze denken, wat sociologen een meer rechtstreekse inkijk geeft in het menselijke gedrag. Ook via Twitter is het mogelijk om gedragspatronen op te sporen.

Hoe kunnen sociologen dergelijke digitale gegevens benutten?

Vermeer: De Portugese wetenschapper Luis Bettencourt kon aan de hand van de telefoongegevens van de Rwandese miljoenenstad Kigali van de afgelopen vijf jaar het gedrag nagaan van dorpelingen die naar de steden gemigreerd waren. Zo kon hij bepalen welke factoren doorslaggevend waren voor het succes van een nieuwkomer in een grote stad. Zijn belgedrag, hoe vaak en naar wie hij belt, en zijn verplaatsingen wezen uit hoe hij zijn netwerken opbouwde.

Ook Google wil, via het inlezen van boeken, gedragspatronen blootleggen.

Vermeer: Het project van Google is bijzonder ambitieus. Google wil miljoenen boeken inscannen, en heeft daarover afspraken met tal van bibliotheken – op dit moment is ongeveer 5 procent ingelezen. Het doel is met de gedigitaliseerde versies patronen op te sporen aan de hand van trefwoorden. Zo blijkt welke begrippen of personen aan belang winnen, of verliezen, door de jaren heen. Zo wordt Charles Darwin almaar populairder, voor Sigmund Freud begint de aandacht weg te ebben.

In een vergelijkbaar project zijn Amerikaanse investeerders bezig met het dataminen van sociale media zoals Twitter. Op die manier hopen ze in bepaalde beleggingskringen de maatschappelijke temperatuur te kunnen meten. Zo willen ze de vinger aan de pols houden van stemmingen, en zien of mensen optimistisch of pessimistisch zijn en al dan niet zullen kopen.

Wie een kijk heeft op gedragingen van mensen kan ook maatschappelijke ontwikkelingen nabootsen en zelfs voorspellen, schrijft u.

Vermeer: Iedereen kent de computerspelletjes zoals SimCity uit de jaren negentig. SimCity is een simulatiespel waarin de speler de burgemeester is van een virtuele stad, die hij met een beperkt budget tot een wereldstad laat uitgroeien. Het spelletje geeft een inzicht in collectieve gedragingen, die ontstaan wanneer individuen op een bepaalde manier met elkaar omgaan. Met vergelijkbare simulatietechnieken wordt het mogelijk om aan de hand van bestaande gegevens na te gaan hoe bijvoorbeeld virussen zich onder de bevolking zullen verspreiden, of hoe de mobiliteit binnen een stad zal evolueren.

Ook de geheime diensten kunnen zich bedienen van dat soort onderzoek. In theorie kunnen ze nagaan wanneer een opstand tot een revolutie zal uitgroeien, en bepalen welke groepen ze het best op een afstand van elkaar houden, of wie ze er maar beter kunnen arresteren om een woelige betoging te voorkomen.

De informatisering van de samenleving biedt veel nieuwe mogelijkheden. Behalve de sociologie kent ook de geneeskunde tal van nieuwe toepassingen. In uw boek haalt u het voorbeeld aan van hoe scanners zelf afwijkingen zullen kunnen aanduiden.

Vermeer: Sommige specialisten zitten vandaag aan de grens van wat ze kunnen bekijken. Het ontbreekt hen aan de tijd om nog verder in detail te gaan. Nochtans zullen de scans in de toekomst almaar meer gedetailleerde informatie bevatten. Dat zal een betere behandeling mogelijk maken. Maar omdat er grenzen zijn aan wat een arts met het blote oog kan zien, zal de computer in toenemende mate te hulp komen en met beeldherkenningstechnieken een cirkeltje plaatsen rond de potentiële afwijkingen. De computer zal daarmee een deel van de analytische taak van de arts overnemen. De arts blijft de eindverantwoordelijke, maar tijdens het onderzoek krijgt hij een andere rol toebedeeld.

Bij de diagnose kan de behandeling al meteen worden aangevat.

Vermeer: Momenteel is dat nog toekomstmuziek. Diagnose en therapie zijn voorlopig nog gescheiden, maar ze komen dichter bij elkaar. Denk maar aan de contrastvloeistof die je voor bepaalde scans krijgt toegediend. Bij een PET-scan, bijvoorbeeld, krijg je suikers ingespoten die lichtjes radioactief zijn. Aangezien suiker de brandstof is van je lichaam, gaat die naar de plekken waar het meest energie nodig is. Als je niet beweegt, zijn dat kankergezwellen. Door hun enorme activiteit trekken ze alle suikers naar zich toe, wat zichtbaar is op de scan.

Wetenschappers werken aan een verdere vervolmaking van de stoffen die een exacter resultaat geven, waardoor nog veel meer afwijkingen te zien zullen zijn. De stap is dan klein om tegelijk een geneesmiddel in te bouwen die op die plek wordt losgelaten.

De technologie heeft onze kijk op de wereld ingrijpend veranderd. Susan Greenfield, een autoriteit op het vlak van de menselijke geest, meent zelfs dat de technologie zo diep in onze levens verweven zit dat ze onze hersenwerking beïnvloedt, net als onze persoonlijkheid en onze identiteit.

Vermeer: Eerst en vooral maakt Greenfield zich grote zorgen over onze beschaving, en wat ze maar heeft opgeleverd. ‘Als onze wetenschappen er alleen toe hebben geleid dat volwassenen in hun eentje als kleine kinderen achter een scherm gaan zitten op zoek naar persoonlijke prikkels, vind ik dat intriest’, zegt ze. ‘Het infantiliseert onze volwassenen.’

Hoe beïnvloedt de technologie onze persoonlijkheid?

Vermeer: Greenfield onderscheidt in haar analyse van het menselijke gedrag vier persoonlijke archetypes, op basis van de relaties die ze onderhouden. Er is de zogenaamde somebody. Die heeft veel connecties, en is zeer vatbaar voor indrukken van buitenaf. De anybody is conservatiever en minder veranderlijk, en laat zich meer leiden door doctrines. Lange tijd is de westerse geschiedenis een strijd geweest tussen somebodies en anybodies, tussen individualisme en collectivisme, of nog, tussen het aanpassingsvermogen dat nodig was voor de vrije markt en de zekerheid van het totalitarisme.

In de 21e eeuw ziet Greenfield een derde type opduiken, de nobody. Die heeft minder uitgebreide interconnecties in de hersenen, en het ontbreekt hem aan een kader om betekenis te geven aan zijn omgeving. Hij heeft een overvloed aan dopamine, het soort kicks dat hij krijgt van computerspelletjes en een snelle opeenvolging van visuele prikkels.

Als dat type niet mee-evolueert, zullen volgens Greenfield ook relaties veranderen. Wie bijvoorbeeld zegt 900 vrienden te hebben op Facebook, holt het begrip vriend uit. Dat betekent dat mensen op termijn zichzelf en de anderen niet meer zullen definiëren als aparte en unieke identiteiten. Wat een leven zo bijzonder maakt, dreigt daardoor te verdwijnen. De hoop dat een nieuw, creatief type van mens met een voldoende soepel brein zal opstaan en zich in staat zal tonen om nieuwe en tot dusver onbestaande links op te bouwen.

Menselijke relaties worden in nieuwe vormen gegoten door de nieuwe technologie. In een artikel in het Nederlandse wetenschapstijdschrift NWT Magazine hebt u het over datingsites met DNA-gegevens. Zitten die er echt aan te komen?

Vermeer: Het ligt helemaal in de lijn. Via DNA-tests weet je vandaag vrij snel of je drager bent van bepaalde erfelijke ziektes. De DNA-molecule is ontzettend lang, met 1 miljard atomen in een heel precieze volgorde. Tot nu toe was DNA-onderzoek beperkt tot een paar beslissende plaatsen in de molecule, zoals dat ook gebeurt op een plaats van een misdaad. De nieuwe ontwikkeling is dat je niet een paar plekjes maar de hele ontwikkeling in kaart kunt brengen, en dat wordt ook steeds meer betaalbaar – het kost momenteel ongeveer 1000 euro, een prijs die almaar verder zakt. Zodra het onderzoek nog maar 100 euro kost, zullen mensen behalve zware ziektes ook zwakke interconnecties opsporen in de hersenen, die een verhoogde kans geven op bijvoorbeeld dementie.

Gaat men de DNA-informatie dan ook gebruiken om te daten?

Vermeer: Nu al zijn er datingsites voor hoger opgeleiden. Uit statistisch onderzoek in Nederland blijkt ook dat huwelijken steeds meer plaatsvinden tussen mensen uit dezelfde bevolkingslaag, veel meer dan 20 jaar geleden. Dat betekent dat er een proces van vergelijking aan de gang is. Ook de vergelijking van DNA-gegevens kan in die zin een rol spelen, zeker wanneer mensen ook kinderen willen. DNA-informatie hoeft immers niet noodzakelijk als een doem op de rest van je leven te wegen. Als je weet waar je zwakke punten zitten, kun je daar iets mee doen, en dat kan je levenskwaliteit sterk verbeteren.

De toepassingen van de informatietechnologie lijken wel eindeloos. Zelfs aan het tekort aan water in de landbouw kan men voor een deel tegemoetkomen door het verspreiden van informatie.

Vermeer: Vandaag gaat ongeveer 70 procent van het zuivere water dat de mens wereldwijd gebruikt naar de landbouw. Om tarwe te cultiveren, nodig voor één kilogram bloem, heeft een boer op dit moment gemiddeld 1000 liter water nodig. Het spreekt voor zich dat er een tekort zal ontstaan.

Frank Rijsberman, ex-directeur van het befaamde International Water Management Institute in Sri Lanka, die we interviewden voor het boek, heeft daar een gedeeltelijke oplossing voor. Hij wil de technologie van het irrigatieproces efficiënter maken. Nu bedraagt de gemiddelde efficiëntie van irrigatie wereldwijd amper 30 procent, terwijl het ook anders kan: in Israël bedraagt de efficiëntie soms wel 90 procent.

Hoe denkt hij dat te doen?

Vermeer: Bijvoorbeeld door de verspreiding op grote schaal van weersinformatie. Op dit moment wordt doorgaans 100 procent van de tijd geïrrigeerd, omdat men over te weinig informatie beschikt over de droogte. In Ethiopië, bijvoorbeeld, zijn 1600 weerstations actief, maar slechts 16 ervan zijn aangesloten op het internet. De overige rapporteren per post, wat betekent dat de informatie pas aankomt als er al nieuwe gegevens voorhanden zijn. Rijsberman stelt daarom voor om boeren via sms of e-mail concrete gegevens te laten doorsturen. Om hen aan te moedigen, zou men hen in ruil daarvoor advies over landbouwtechnieken kunnen aanbieden. Hetzelfde zou men kunnen doen om epidemieën te melden. Zo zouden mensen, ook in armere landen, een netwerk kunnen uitbouwen en hun kennis delen. De mogelijkheden van de informatiemaatschappij zijn eindeloos.

RUTGER VAN SANTEN, DJAN KHOE, BRAM VERMEER, 2030. TECHNOLOGY THAT WILL CHANGE THE WORLD, OXFORD UNIVERSITY PRESS, NEW YORK, 2010, 295 BLZ.

DOOR INGRID VAN DAELE

‘Mensen zullen zichzelf en anderen niet langer als aparte entiteiten definiëren.”Mensen liggen niet wakker van hun privacy.’

(Bram Vermeer)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content