Hubert van Humbeeck

Er is in de welvaartsmaatschappij weinig waaraan niet een frank verdiend is. Mensen die oud genoeg zijn, herinneren zich de opkopers van oud ijzer, die doordeweeks met een gammele vrachtwagen langs Vlaamse wegen trokken – op zoek naar een versleten kachel of een kapot stuk alaam in ruil voor wat munten. Maar die ’s zondags wel in een sjieke slee op familiebezoek gingen. Afval was toen al business, vandaag is het big business. Bedrijven die zich op afvalverwerking toeleggen, doen al jaren gouden zaken.

De troep die wij netjes gescheiden in containerparken afleveren, komt vaak onder een andere vorm weer bij ons terug. Er is een markt voor oud papier en glas, snoeihout vindt opnieuw zijn weg naar de tuin. Dat ook verbrand frituurvet en vuile motorolie nog een bestemming krijgen, was voor veel mensen wellicht toch nieuw. Dat die viezigheid, via de omweg van veevoer, in de voedselketen terechtkomt, doet de haren ten berge rijzen.

Toch maakt dat op zichzelf deel uit van de rondedans waarin we allemaal elke dag onbewust meedraaien. Er worden nauwelijks vragen gesteld bij de economische logica, die blijkbaar wil dat steeds minder boeren op almaar minder grond toch meer produceren. Een gevolg van die intensieve teelt is onder meer dat de consument zijn eitje in de supermarkt vandaag normaal gesproken maar een fractie méér betaalt dan toen grootvader het overschot van zijn erf nog elke week in een mandje naar de lokale kruidenier bracht. Die noodzaak om tegelijk betaalbare kwaliteit en kwantiteit te leveren, maakt de boer dikwijls wel afhankelijk van veevoederproducenten of tussenpersonen in het proces. Hij zit gewrongen in een samenleving die eigenlijk niet zonder hem kan, maar waarin er ook almaar minder plaats voor hem is. Dat bleek de voorbije jaren nog het duidelijkst in het hele dispuut tussen de boerenstand en de milieubeweging over de verwerking van het mestoverschot.

De boer is kwetsbaar, en dat is ook de hele voedselketen – van het veevoederbedrijf tot de slager om de hoek. Zeker omdat er in die keten geregeld lui opduiken, die ofwel gewoon dom zijn ofwel zonder veel scrupules op snelle winst zinnen. Het gesjoemel met hormonen is bekend, dat met antibiotica voor varkens ook. De gekkekoeienziekte kwam tot stand nadat zieke schapen tot voer voor runderen waren verwerkt. Een Belgische gekke koe werd vorig jaar nog per ongeluk in een partij veevoer gedraaid – waar dat naartoe was, wist niemand zich naderhand nog goed te herinneren.

Omdat het dus bekend was dat de agro-industrie tot op en soms over de rand van het geoorloofde durft gaan, mag de dioxinecrisis van de voorbije week voor de overheid niet echt een verrassing zijn geweest. Controle en nog eens controle was hoe dan ook de boodschap. Zoals dat dan meestal gaat, wist iedereen overigens allang wat er had moeten gebeuren. Het was er alleen om een of andere reden nooit van gekomen.

De vraag naar een onderzoekscommissie klinkt lichtelijk absurd. Er bestaan genoeg resoluties, verslagen en rapporten waarin er grondig over de kwestie is nagedacht. De regering moet het probleem niet doorschuiven, ze moet een beslissing nemen – of de Boerenbond het daar mee eens is of niet. De bevolking kon vorige week trouwens gemakkelijk de indruk krijgen dat de betrokken instanties vooral om de economische gevolgen van de crisis bekommerd waren, niet om die voor de volksgezondheid.

Het is niemand ontgaan dat er in deze zaak in dezelfde termen wordt gepraat als over de werking van het gerecht in de Dutroux-zaak. Om aan te geven waar het fout ging, gebruikte de premier zowaar hetzelfde woord: hij had het over disfuncties. Net zo goed gaat het over een gebrek aan onafhankelijke controle. Over diensten die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Over mensen die in de eerste plaats met hun carrière begaan zijn. Is het normaal dat de baas van het Instituut voor Veterinaire Keuring tegelijk aan het hoofd staat van de administratie voor Volksgezondheid?

Een zeldzame oudgediende van de regering-Dehaene II zuchtte een weekend geleden dat de top van het kabinet zich tijdens deze zittingsperiode al voor de zesde keer boog over het eventuele ontslag van een of meer ministers. Neem er het einde van de vorige regering bij, en we beleven sinds 1995 een hallucinant debacle van de openbare zaak. De volgende coalitie, welke ze ook weze, weet wat haar te doen staat.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content