In Versailles eindigde de Eerste Wereldoorlog én werd de lont voor de volgende wereldbrand aangestoken.Vooral de Fransman Clemenceau was onverbiddelijk tegenover de Duitse verliezer. Over een vredesverdrag dat er geen was.

Op 28 juni 1919, een zaterdag, werd in de vorstelijke Salle des Glaces van het paleis van Versailles het vredesverdrag ondertekend tussen Duitsland en de geallieerden. Dat gebeurde met opvallende staatsie. De hele plechtigheid moest de zege van de Fransen, de Britten en de Amerikanen illustreren en de Duitse vernedering onderstrepen.

De wapenstilstand die op 11 november 1918 in Rethondes, even buiten Compiègne, in een treinwagon was getekend, was niet meer dan dat: een wapenstilstand. Het vredesakkoord, de grote afrekening en het definitieve einde van de oorlog, kreeg zijn beslag na maandenlange palavers tussen de grote vier – de Verenigde Staten, Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië – hier in Versailles.

Uitnodigingen voor de plechtigheid werden op de zwarte markt verhandeld. Le tout Paris wilde van dichtbij meemaken hoe les boches met gebogen hoofd het verdrag kwamen tekenen.

Georges Clemenceau, de Franse premier, bijgenaamd Le Tigre, had eindelijk zijn revanche voor de Franse nederlaag van 1870. Hij had het hele spektakel in Versailles in scène gezet. Gasten en delegaties moesten langs rijen Gardes Républicaines. Het exemplaar van het verdrag dat ondertekend moest worden lag op de tafel in een lederen doos.

De Duitsers werden in Versailles vertegenwoordigd door hun nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Hermann Müller en minister van Verkeer Johannes Bell. Zij tekenden het eerst, in een loden stilte. Meteen nadat ze hun handtekening hadden gezet, bulderden kanonnen buiten in het park hun eresaluten. Clemenceaus triomf was totaal.

De Franse generaal Ferdinand Foch, die in Rethondes de wapenstilstand had getekend, had geweigerd om naar Versailles te komen. Het vredesverdrag was volgens hem een miskleun. ‘Wilhelm II heeft de oorlog verloren, Clemenceau verloor de vrede’, zei hij.

In haar dagboek ergerde Frances Stevenson, de secretaresse en maîtresse van de Britse premier Lloyd George zich aan de opdringerige perslui, die volgens haar met hun aanwezigheid de hele plechtigheid hadden ontsierd. ‘De pers herleidt alles wat in het moderne leven nobel en indrukwekkend is tot een foto, een interview’, schreef zij. ‘Een of twee reporters, om de gebeurtenis vast te leggen, tot daar aan toe. Maar nu krijgen we te maken met een leger perslui.’

Terug in zijn hotel brak Hermann Müller het koude zweet uit. Het was de gruwelijkste dag uit zijn leven, zei hij. Müller had niet onderhandeld over het verdrag. Het was zijn voorganger graaf Ulrich von Brockdorff-Rantzau die de Duitse delegatie aanvoerde die in april naar Parijs was gekomen. De delegatie was al die weken ondergebracht in het met prikkeldraad omspannen Hôtel des Réservoires.

Op de heenreis naar Parijs hadden de Franse spoorwegen de trein van de Duitsers tergend traag door Noord-Frankrijk laten rijden, om hen te laten zien welke verwoestingen zij hadden aangericht. Bij hun aankomst werden de Duitsers onder militair escorte naar hun hotel gebracht. Hun bagage werd voor de deur gedeponeerd. Die moesten ze zelf naar hun kamer dragen.

Delegatieleider en toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Brockdorff-Rantzau was een hautaine diplomaat van de oude stempel, op en top een Pruis. Toen een Franse officier hem een vraag stelde over zijn voorvader maarschalk Rantzau, die volgens de legende de echte vader van Lodewijk XIV zou zijn geweest, antwoordde Brockdorff-Rantzau koudweg: ‘In de familie beschouwen we de Bourbons al driehonderd jaar als bastaarden.’

Maar niettegenstaande zijn trouw aan Wilhelm II en zijn aristocratische origine kon Rantzau het snel vinden met de socialisten die na de abdicatie van de Kaiser de politieke macht in handen kregen.

Het Duitse geloof in Wilson

Op 7 mei, niet toevallig de verjaardag van de keldering van de Lusitania, was de Duitse delegatie, na dagen antichambreren, eindelijk tot de vergadering met de geallieerden in het Trianon Palace Hotel toegelaten.

Georges Clemenceau stak daar brutaal van wal: ‘Het uur van de zwaarwegende vereffening van onze rekening heeft geslagen. U vroeg de vrede, wij zijn bereid die toe te staan.’

Clemenceau was die dag uitermate knorrig. De Franse premier was in februari ternauwernood aan de dood ontsnapt. Een jonge anarchist, Pierre Cotin, had op de premier geschoten toen die in zijn wagen de Parijse Boulevard Delessert passeerde. Cotin werd door omstanders overmeesterd. Clemenceau had een kogel in de rug gekregen. Bijna had het projectiel zijn long doorboord. Enkele uren na de eerste verzorging zat Clemenceau al aan zijn bureau. Maar de wonde bezorgde hem nu en dan veel pijn, en dat was dan te merken aan zijn humeur, zoals die meidag in het Trianon Palace Hotel.

Na Clemenceau nam Rantzau het woord. In een lange uiteenzetting schoof die een deel van de schuld voor de oorlog door naar de geallieerden. Clemenceau zag rood van colère. Lloyd George brak van ingehouden woede een ivoren briefopener. De Amerikaanse president Woodrow Wilson vloekte binnensmonds: ‘Die Duitsers zijn echt een stompzinnig volk!’

Na de toespraak van Rantzau kregen de Duitsers een ontwerp van verdrag aangereikt. Bij de lectuur ervan, eenmaal terug in hun hotel, raakten de delegatieleden helemaal van slag. Een van hen, een gewezen vakbondsman, greep meteen naar de fles en zette het op een zuipen, maar zei eerst nog: ‘Ik heb altijd in Wilson geloofd, tot op vandaag.’

Ook Rantzau had al zijn hoop gevestigd op Woodrow Wilson en dacht dat die wel zou inzien dat de Verenigde Staten en Duitsland tot een vruchtbare economische samenwerking konden komen. Met z’n tweeën zouden zij dan de steun van Frankrijk en Groot-Brittannië zien te verwerven om de echte vijand, het bolsjewisme, te bestrijden.

Zoals vele Duitsers geloofde Rantzau dat zijn land had toegestemd in de wapenstilstand omdat de veertien punten van Wilson een basis vormden voor een eerbaar vredesverdrag. Een verdrag waarin voorzien zou zijn dat Duitsland lid werd van de Volkerenbond, zijn kolonies zou behouden en de Duitssprekenden in Elzas-Lotharingen zelf over hun lot mochten beslissen.

Maar de rekening waarover Clemenceau had gesproken was met een Franse pen opgesteld. Want, zo voorzag de tekst, Elzas-Lotharingen werd voorgoed bij Frankrijk ingelijfd. Het Franse leger zou gedurende vijftien jaar het gebied ten westen van de Rijn bezetten, de koolmijnen in het Saargebied kwamen onder toezicht van de Volkerenbond. Polen kreeg Opper-Silezië en het grootste deel van West-Pruisen, waardoor Oost-Pruisen van de rest van Duitsland werd afgesneden.

Het Duitse leger werd ontbonden. Van een eigen vloot was geen sprake meer. De generale staf werd naar huis gestuurd. Een leger van amper 100.000 vrijwilligers mocht alleen in eigen land opereren. Bovendien werd een commissie in het leven geroepen om zich over de herstelbetalingen te buigen. Een eerste raming zat al ruim boven honderd miljard dollar.

De Duitsers kregen tot 23 juni om in te stemmen met die voorwaarden.

Lohengrin op de Alexanderplatz

Na vruchteloze pogingen om de ontwerptekst af te zwakken, verlieten de Duitsers op 16 juni Parijs voor overleg met hun regering.

In Weimar was de politieke situatie chaotisch. President Friederich Ebert en kanselier Philipp Scheidemann wisten niet waar ze het hadden. De vredesvoorwaarden waren zo buitensporig dat geen enkele Duitse politicus, tenzij met een pistool tegen de slaap, daar zijn handtekening onder durfde te zetten. Rantzau pleitte meteen voor het verwerpen van de tekst.

Het kabinet van Scheidemann was verdeeld. Zelfs Matthias Erzberger, die in Rethondes de wapenstilstand had getekend, noemde het vredesvoorstel een demonisch werkstuk. Maar door zijn contacten met de Amerikanen wist Erzberger dat de Duitsers geen illusies hoefden te koesteren. Het was dit of de onmiddellijke opzegging van de wapenstilstand. Daarom pleitte hij voor de ondertekening van het verdrag. Zoniet, waarschuwde hij, zou Duitsland verbrokkelen in kleine staatjes, het ene geregeerd door bolsjewieken, het andere door extreem-rechts. ‘Plundering, dood en moord zal aan de orde van de dag zijn’, voorspelde Erzberger, die later zelf het slachtoffer werd van een moordaanslag.

Iedereen besefte dat de Duitsers voor het blok stonden. De geallieerden waren dan wel niet happig om de vijandelijkheden te hervatten, toch had Clemenceau aan Foch het bevel gegeven om een aantal divisies richting Duitsland te verplaatsen. Om te laten zien dat het menens was.

De Duitsers waren niet in staat om wie dan ook het hoofd te bieden. Het land betreurde ruim een miljoen gesneuvelden. De hele oorlogsvloot was door de Britten in Scapa Flow, op de Orkney-eilanden aan de ketting gelegd. De Duitse economie was gebroken, de binnenlandse toestand erg gespannen.

Daags na de troonsafstand van keizer Wilhelm waagden legerofficieren zich niet meer op straat. Het gepeupel rukte ze de epauletten van de schouders.

In januari 1919 was er de communistische opstand geweest die hardhandig was neergeslagen door Gustav Noske, minister van Oorlog en bloedhond van het Weimar-regime. Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, de leiders van de Duitse communisten, werden vermoord. Op 14 januari was de opstand bedwongen. ‘Er heerst orde in Berlijn’, verzekerde de regering. Ze liet een militaire muziekkapel Wagners Lohengrin vertolken tussen het puin van het Berlijnse politiecommissariaat op de Alexanderplatz.

In maart was er de poging tot putsch van Wolfgang Kapp geweest. Drieduizend manschappen van de Ehrhardtbrigade, met hakenkruisen op de helmen, marcheerden naar Berlijn. Ze passeerden in de Tiergarten voor stafgeneraal Erich von Ludendorff, die daar, naar eigen zeggen, ’toevallig passeerde’.

Oorzaak van al die woede-uitbarstingen was de frustratie over de manier waarop de oorlog was geëindigd. Militair gesproken was Duitsland niet verslagen. En nu waren daar ineens die vernederende vredesvoorwaarden van de geallieerden en de herstelbetalingen die de heropbouw van de Duitse economie onmogelijk maakten.

In het satirische blad Simplicissimus verscheen een spotprent met daarop een Duitser die voor de guillotine staat; een geestelijke spreekt hem toe: ‘Ook u hebt zelfbeschikkingsrecht: wilt u dat uw zakken voor of na uw dood worden geleegd?’

‘Sterven of ontslag nemen’

Zelfbeschikkingsrecht! Het was het grote woord dat op het einde van de vijandelijkheden al was gevallen. De Amerikaanse president Woodrow Wilson had er de mond van vol.

Dat van ‘het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren’ stond ook zwart op wit in de veertien punten die Wilson had opgesteld en die moesten dienen als basis voor een duurzame vrede.

De Verenigde Staten waren aan de zijde van de geallieerden in de grote oorlog gestapt nadat Duitse onderzeeërs herhaaldelijk Amerikaanse schepen, zoals de Lusitania, hadden gekelderd. Maar Wilson had het congres beloofd: ‘ No conquest, no dominion, no indemnities’ – geen verovering, geen overheersing, geen schadeloosstellingen.

De Verenigde Staten, zo verzekerde Wilson, wilden alleen de democratie behoeden en de Duitse forces of evil omverwerpen.

Aangenomen werd dat de Amerikaanse president, zodra de Duitse machten van het kwaad verslagen waren, ook orde op zaken zou stellen in het Europese huishouden en zo voor de komende generaties een duurzame vrede zou verzekeren.

De voorbereidende vergaderingen van de Raad van Vier – de Amerikaanse president Woodrow Wilson, de Franse premier Georges Clemenceau, de Brit Lloyd George en de Italiaan Vittorio Orlando – moesten dan weer tal van tegenstrijdige eisen en ambities zien te verzoenen.

Het was ook geen wonder dat, zodra het overleg over het vredesverdrag was begonnen, uit alle hoeken van de wereld delegaties naar Parijs en Versailles stroomden. Zelfs op het kleinste familiepension van Parijs wapperde wel de vlag van een of andere natie in wording, noteerde de Amerikaanse schrijver John Dos Passos.

Grieken, Macedoniërs, Serven, Montenegrijnen, Kroaten, Slovenen, Tsjechen, Slowaken, Transsylvaniërs, Oekraïners, Galliciërs, Polen, Litouwers, Esten en Letten verdrongen zich in de hotellobby’s. Er waren Arabieren in lange gewaden. De legendarische jonge kolonel T.E. Lawrence – de befaamde Lawrence of Arabia – secondeerde een Arabische delegatie.

Maar er waren ook Arabieren uit Palestina, uit Mesopotamië, Perzen, Koerden, Syriërs, christelijke Libanezen en Libanese moslims. Er kwamen delegaties uit Armenië, Azerbeidzjan en Georgië. Er waren joodse zionisten, en Polen uit Silezië.

De Luxemburgers hadden hun eisen, net als de Belgen, de Zweden (die aanspraak maakten op de Aaland-eilanden) en de Denen, die Sleeswijk-Holstein wilden inlijven.

De Belgen maakten in Parijs geen goede beurt. De delegatie, onder leiding van de liberale minister van Buitenlandse Zaken Paul Hymans, werkte gaandeweg op ieders zenuwen, vooral op die van de Fransen.

De Belgen, die zich graag als de grote martelaars van de oorlog voorstelden, werden afgescheept met wat Duitstalig gebied langs Eupen en Malmédy, en een voorkeursbehandeling bij de herstelbetalingen. (Betalingen die België met veel vertraging en overigens nooit volledig heeft gekregen.)

Toen minister Hymans tijdens een van de onderhandelingen pathetisch uitriep: ‘Wat kan ik toch doen voor België?’, repliceerde een nijdige Clemenceau: ‘Sterven of ontslag nemen.’

‘Noble candeur’

De Amerikaanse missie was gevestigd op de Place de la Concorde. Beneden, schreef Dos Passos, was het een af en aan lopen van delegaties die allemaal ‘ Monsieur le président Veelson‘ wilden ontmoeten.

De aankomst van Woodrow Wilson in Europa was door de Amerikanen vakkundig voorbereid: ze hadden honderdduizenden brochures verspreid met de toespraken van de vredestichtende president.

Net op dat moment gooide Lev Trotski in Moskou de archieven van het tsaristische regime open en publiceerde in de krant Izvestia de geheime akkoorden die Russen, Fransen en Engelsen hadden gesloten om na de oorlog grote delen van het Oostenrijkse en Duitse rijk onderling te verdelen.

Trotski’s stunt was vernietigend voor het aanzien van de Europese geallieerden. Voor Wilson, die maar bleef doorhameren op ‘het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren’, was die dan weer welgekomen.

Amerikaanse specialisten, academici zoals Wilson die ooit voorzitter was van Harvard University, plozen bibliotheken uit om op basis van historische, geografische en taalkundige gegevens te achterhalen of al die aspiraties van de talloze nationalistische bewegingen legitiem waren. Hoe de toestand er op het terrein uitzag, dat leek ze van ondergeschikt belang. De kwalijke gevolgen van de Amerikaanse aanpak, bijvoorbeeld in de Balkan, zou Europa decennia later ondervinden.

George Creel, hoofd van het Committee on Public Information (de Amerikaanse propagandadienst) had alvast affiches laten drukken met daarop de tekst van de veertien punten. Om aldus weerspannige Europese leiders, zoals Clemenceau, die geen heil zag in al dat zelfbeschikkingsrecht, op betere gedachten te brengen. Wilson had er op een gegeven moment zelfs mee gedreigd op basis van zijn veertien punten een aparte wapenstilstand met de Duitsers te sluiten.

Bij zijn aankomst in Parijs in december 1918 was de 61-jarige Wilson als een held gefêteerd. Het waren tenslotte de Amerikaanse troepen die de militaire impasse hadden doorbroken en de militaire zege van de geallieerden hadden geforceerd. Het volk liet zijn dankbaarheid blijken.

Toen Wilson samen met de Franse president Raymond Poincaré in een open rijtuig door de Franse hoofdstad paradeerde, wapperde het publiek met spandoeken met daarop ‘ Wilson le juste’ – Wilson de rechtvaardige.

Die demonstraties werkten Clemenceau en Lloyd George al snel op de heupen. Volgens Clemenceau was Wilson van een ‘ noble candeur‘ – in dit geval vrijelijk te vertalen als ‘van een onvoorstelbare naïviteit’.

Van die nobele onnozelheid van Wilson viel wel wat te zeggen. Zo vertelde Lloyd George hoe Wilson tijdens een van de samenkomsten van de Raad van Vier plots zei: ‘Met de Volkerenbond kunnen we slagen in het opbouwen van de grote broederschap van de mensheid, iets waar zelfs Jezus Christus niet in is geslaagd. Waarom is Hem dat niet gelukt? Omdat Hij de praktische middelen niet had voorzien!’

Volgens Lloyd George zakte de oude vrijdenker Clemenceau haast uit zijn stoel toen hij Wilson bezig hoorde.

Maar uiteindelijk zou ook Wilson zich vast rijden in de Byzantijnse Europese politiek en toegeven aan de graaierigheid van de Britten en vooral van de Fransen. In die mate zelfs dat de jonge Amerikaanse diplomaat William Bullitt met veel kabaal ontslag nam uit de delegatie omdat hij vond dat Wilson de grote principes en de idealen van de Verenigde Staten had geofferd aan de hebberige Europeanen.

Lloyd George, daartoe aangespoord door zijn jongere diplomaten die eveneens geloofden in de nieuwe wereldorde zoals door Wilson voorgesteld, probeerde op de valreep nog om de vredesvoorwaarden en vooral de Duitse gebiedsafstand en de gigantische herstelbetalingen af te zwakken. Maar volgens Wilson en Clemenceau was het daar nu te laat voor.

‘Om mijn geweten te sussen’

In Weimar wist de regering intussen niet wat ze aan moest met de tekst van het vredesverdrag. Niemand kende overigens de intenties van de legertop. Want voor de generaals waren de vredesvoorwaarden, met de ontbinding van het leger en van de generale staf, bijzonder vernederend.

In legerrangen was er al gemopper over de Dolchstoss (de dolksteek) van de politici in de rug van de militairen. Gealarmeerd door de berichten uit Parijs hadden de marineofficieren in Scapa Flow besloten de Duitse vloot tot zinken te brengen, om ze zo uit de handen van de geallieerden te houden.

Maar op enkele dagen voor de afloop van de deadline moest ook Paul Hindenburg, de sterke man van de militairen, toegeven dat het leger een invasie van de geallieerden niet kon stoppen en dat de ondertekening van het vredesakkoord, hoe schandelijk ook, de enige uitkomst was. Het overbrengen van die boodschap liet hij over aan generaal Wilhelm Groener.

De regering bleef verdeeld. Scheidemann was tegen, Matthias Erzberger voor de ondertekening van het verdrag. De regering diende bijgevolg haar ontslag in.

Amper twee dagen voor de deadline kreeg president Ebert toch een nieuw kabinet op de been. Dat was gevormd rond Gustav Bauer, een gewezen vakbondsman.

De regering stelde de nationale assemblee voor het verdrag onder bepaalde voorwaarden te tekenen. Het debat was stormachtig. Na de weigering van de geallieerden om bepaalde artikelen af te zwakken, en met veel amendementen en bochtenwerk, maar vooral door het moedige optreden van Bauer, gaf de nationale vergadering uiteindelijk de toestemming om het Diktat van Versailles – zoals het intussen heette – te signeren.

‘We vertrouwen ons ongelukkige land nu toe aan Gods erbarmen’, zou een van de parlementsleden hebben gepreveld.

In Parijs waren de geallieerden toe aan een laatste herlezing van de tekst vooraleer die naar de drukkerij werd gebracht. Bij de aanvang van die vergadering vroeg generaal Foch meteen het woord – zeer tot verwondering van de anderen en tot gloeiende ergernis van Clemenceau. Maar Foch, een held van de Grande Guerre, het spreken beletten was zelfs voor Clemenceau ondenkbaar.

Foch herhaalde nog een keer zijn bekende pleidooi om van de Rijn de barrière tussen Frankrijk en Duitsland te maken.

‘Waarom nog eens die oproep?’ vroeg Clemenceau.

‘Om mijn geweten te sussen’, antwoordde Foch koeltjes.

In een gesprek achteraf met The New York Times verduidelijkte Foch zijn laatste tussenkomst. ‘De volgende keer, geloof me, zullen de Duitsers geen fout meer maken en met-een doorbreken naar Noord-Frankrijk en de Kanaalhavens bezetten, als basis voor de operaties tegen Groot-Brittannië.

***

Van de vier opstellers van het Verdrag van Versailles maakten alleen Lloyd George en Vittorio Orlando mee dat Duitsland in 1932 de herstelbetalingen staakte – uiteindelijk betaalden de Duitsers minder dan de Fransen na de nederlaag van 1870. Zij waren er ook getuige van hoe de legers van Adolf Hitler in mei 1940 het door Foch voorspelde manoeuvre ten uitvoer brachten.

Door Rik Van Cauwelaert

De oude vrijdenker Clemenceau zakte haast uit zijn stoel toen hij de Amerikaanse president Wilson bezig hoorde.

De Belgische delegatie in Versailles werkte op ieders zenuwen, vooral op die van de Fransen.

Uiteindelijk moest ook sterke man Paul Hindenburg toegeven dat de ondertekening van het vredesakkoord, hoe schandelijk ook, de enige uitkomst was.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content