Dit weekend wordt Jozef De Veuster door de paus zalig verklaard. Pater Damiaan stierf op 49-jarige leeftijd als een held in de leprozenkolonie van Molokai. Wie was hij en hoe kwam hij daar ?

DE negentiende eeuw is een woelige tijd. De industriële revolutie verandert de landbouwmaatschappij in een wereld van ijzer, steenkool en motoren. De wetenschap krijgt een centrale plaats, de mensheid zal weldra onder nieuwigheden worden bedolven. Geneesmiddelen, syntetische produkten, elektriciteit, telegraaf, telefoon, fotografie, stoomschepen wekken de indruk dat alles mogelijk is. Het is een eeuw van optimisme en tegelijk van politieke veranderingen.

Nieuwe landen ontstaan, sociale revoluties schudden oude staten door mekaar, Karl Marx publiceert “Das Kapital”. Het Suez-kanaal wordt gegraven, grondstoffen uit de kolonies jagen de industrializering van Europa naar een hoogtepunt.

Regeringen en kerken volgen argwanend de snelle veranderingen. De staatsvorm waarin kerk en burgerlijke overheid samen regelend optraden, wordt geruild voor het nieuwerwetse gecentralizeerd en bureaukratisch bestuur. De scheiding van kerk en staat vindt officieel bevestiging.

Voor de kerken wordt het moeilijk. Wat betekent geloof in een periode waarin de wetenschap mens en schepping onderzoekt ? Hoe moet de kerk staan tegenover de nieuwe burgerlijke vrijheden, waarvan ze wel de voordelen wil, maar niet de aantasting van haar spilrol in de samenleving ? In het jonge België weerspiegelt zich de spanning in strijd tussen katolieken onderling roomsgetrouw of progressief en tussen katolieken en liberalen.

De reaktie ligt voor de hand. Rome centralizeert sterk, bouwt een ingewikkelde hiërarchie uit ; de paus verklaart zich zelfs onfeilbaar. De negentiende-eeuwse kerk, schrijft historicus Cor Rademaker, is “goed georganizeerd, met scherp omschreven voorschriften, inspiratie puttend uit vooral eigen religieuze handboeken en rotsvast overtuigd van de eigen voortreffelijkheid, door de hemel gecanonizeerd door de onvoorstelbare groei van het instituut. “

Het religieuze reveil blijkt uit het oprichten van katolieke missie-orden en van protestantse zendingsgenootschappen. Alle kerken willen “het Rijk Gods” verbreiden. Niet makkelijk in Europa, maar in de kolonies wacht een “wereld zo groot” waar het kristelijke geloof nog onbekend is. Daar zal de oude Europese strijd zich voortzetten tussen zendeling en missionaris, tussen kerk en staat en komt het tot een konfrontatie tussen verwestersing en plaatselijke kultuur. De koloniale mogendheden zien echter een kans om via de kerken hun greep op landen te versterken en van de weeromstuit profiteren de kerken van de bescherming van de koloniale macht. In die tijd groeit Jozef De Veuster op.

HAWAI.

Hij wordt geboren op 3 januari 1840 in een gehucht bij Tremelo, als zevende telg in een gezin met acht kinderen. Zijn ouders bezitten een boerderij, annex graanhandel. Na lagere school te hebben gelopen, arbeidt hij thuis op het bedrijf. In de wintermaanden, als de graanhandel stil ligt en op de boerderij weinig te doen is, werkt hij bij een schrijnwerker in het dorp. Op zijn achttiende, loopt hij enkele maanden kostschool om “zijn Frans” te leren. Daar besluit hij kloosterling te worden. Geheel in de romantische lijn van de tijd wil hij trappist worden, of missionaris bij de Indianen. Maar zijn oudere broer is al ingetreden in de kongregatie der Heilige Harten en die prijst zijn eigen orde aan, die dus van de picpussen.

De naam is afgeleid van die van de Parijse straat, waar hun klooster lange tijd gevestigd was. De orde, gesticht in 1800, past in het religieuze elan van herkerstening van Europa en kerstening van de Nieuwe Wereld. Vanaf 1827 sturen de picpussen toen dé missie-orde paters naar het buitenland, vooral naar Amerika. Die missionarissen worden in latere termen beschreven als “Rome-getrouw, antimodern, devoot”. Ze willen “hun” kristenen bijeenbrengen in dorpen, parochies, gekoncentreerd rond de priester, die als een herder over hen waakt.

Jozef De Veuster wordt dus picpus. Priester kan niet, want lagere school en een paar maanden middelbaar zijn niet de beste voorbereidingen op studies in de teologie en de filozofie. Met negentien is hij aangenomen als “broeder Damiaan”, bestemd dus om een tweedeplansrol te vervullen.

Maar het loopt anders. De paus heeft Oceanië in 1825 als missiegebied aan de picpussen toegewezen. In dat nauwelijks bekende eilandengebied is de Sandwich-archipel (Hawaï, in 1778 door James Cook en Charles Clerke ontdekt) het centrale steunpunt. De Kanaken-bevolking boft er niet met de komst van de blanken. Niet bestand tegen Europese ziekten, gaat ze uitsterving tegemoet. Op de eilandengroep, bestuurd door een Kanaakse monarchie, kontroleren de Verenigde Staten via de suikerplantages de ekonomie.

Zo’n pauselijke toewijzing van een missiegebied is niet ongewoon. De hele koloniale wereld is over de verscheiden orden verdeeld. Maar goed, Pater Pamfiel, Damiaans’ oudere broer, bestemd voor Honolulu, krijgt tyfus. Damiaan, drieëntwintig jaar, neemt zijn plaats in. Hij weet dat hij voor altijd afscheid neemt, missionarissen krijgen geen vakantie. Maar aan entoesiasme ontbreekt het hem niet. Onderweg naar Hawaï probeert hij al zonder sukses de protestantse scheepsbemanning te bekeren.

In Honolulu krijgt hij een spoedopleiding en wordt hij op 21 mei 1864 tot priester gewijd. Node een slecht opgeleide priester, die rond kerkelijke kwesties regelmatig in aanvaring zal komen met zijn oversten.

Zijn eerste post ligt in Puna, waar 350 katolieken leven in de buurt van een vulkaan. De boerejongen uit Tremelo vindt een vulkaanuitbarsting “verschrikkelijk”. Ze geeft “een goed idee van wat de hel is”, het eeuwig brandende vuur.

MOLOKAI.

Pater Damiaan schrijft onbehouwen en met veel spelfouten, hij spreekt en schrijft Frans en Engels zonder die talen echt te beheersen. In het plaatselijke idioom voelt hij zich wel thuis en na enkele jaren raken zijn brieven doorspekt met Hawaïaanse uitdrukkingen. Hij houdt van feesten en vergeet daardoor regelmatig de afstand die er tussen “blanke” en “inlander” moet zijn. Hij is lichamelijk sterk, neemt een groter missiegebied van een kollega over en probeert de plaatselijke dominee ook fysiek te overtreffen.

Hij is een kind van zijn tijd : inboorlingen moeten geleid worden naar het geloof en de westerse kultuur, ook als ze niet inzien wat goed is voor hen. Protestanten zijn “sektariërs”, inheemse geneeskunde is “kwakzalverij”. Missiewerk is kerken bouwen en dopen. Vooral dopen en zieltjes winnen.

Als hij negen jaar op Hawaï werkt, zit de melaatsenkolonie Molokai al zeven jaar zonder katolieke priester. Terwijl de mormoonse en protestantse zendingen daar wel zielzorgers hebben. Gezien de naijver tussen de religies, ongehoord. Vandaar het voorstel om de missionarissen om beurt een paar weken de melaatsenkolonie voor hun rekening te laten nemen. Damiaan vertrekt als eerste en komt 10 mei 1873 op het eiland aan, in een belangrijk jaar.

Hawaï heeft net een nieuwe koning en een krant vindt dat die ook “zijn verbannen onderdanen moet bezoeken”. De koning doet dat niet, maar belooft meer geld voor de kolonie, waar zo’n 600 lepralijders leven.

Lepra bestaat sinds 1840 op Hawaï. Niemand weet waar de ziekte vandaan komt, al willen geruchten dat Chinese koelies ze meebrachten. Sommigen denken dat lepra ofwel erfelijk is, ofwel het vierde en laatste stadium van syfilis. Anderen menen dat de besmetting komt van “naar binnen geslagen” pokinentingen of van het inademen van de door melaatsen bedorven lucht.

Lepra woedt hoe dan ook epidemisch in Hawai en de regering voert een dubbel beleid. Aan de ene kant heeft ze aandacht voor bestrijding artsen werken op overheidskosten. Aan de andere kant houdt ze vast aan strenge quarantaine-wetten de leprozenkolonie op het eiland Molokai dateert uit 1866. Daar leven vijfhonderd tot duizend melaatsen (of twee procent van de inheemse bevolking) verdeeld over twee dorpen, Kalawao en Kalaupapa, afgescheiden van de rest van het eiland. Het beleid geniet de volle instemming van de blanke planters, die de ziekte voor een inboorlingenkwaal houden.

Het vertrek van een blanke naar de leprozenkolonie krijgt zoveel publiciteit dat de katolieke bisschop het niet opportuun vindt er direkt bij te vertellen dat Damiaan eigenlijk maar een paar weken bij de melaatsen zal blijven. En als de protestanten bovendien het werk van de regering op Molokai beginnen bewieroken en erop wijzen dat zij van in het begin op het eiland werken, wordt het terugtrekken van de Belgische missionaris onmogelijk. Damiaan krijgt toelating om onder de lepralijders te blijven zolang hij het kan uithouden. Hij wordt als het ware een enige blanke pion in een konkurrentieslag onder kerken. Want de protestantse dominees in het quarantaine-gebied zijn autochtonen, zelf melaatsen of echtgenoten van melaatse vrouwen en dus geen echte “vrijwilligers” zoals de picpus. Zestien jaar zal die vrijwel de enige blanke onder de leprozen blijven. Tot zijn dood, ter plekke, in 1889.

KONFLIKT.

Damiaan werkt hard. Hij bouwt kerken, legt een weg aan, een waterleiding, een aanlegplaats voor boten. Hij bouwt weeshuizen en richt verenigingen op katolieke bonden met scheiding van mannen en vrouwen , maar ook fanfares en een koor. Kortom, hij maakt van een groep ter dood veroordeelden een gemeenschap. De sociaal afgeschreven bannelingen vallen fysiek niet te redden, maar de kwaliteit van het hun resterende stompje bestaan kan maar zo goed als mogelijk zijn.

De Hawaïaanse regering reikt geld aan, maar wil tenslotte dat de leprozen in hun kolonie zelf voedsel verbouwen. Maar niemand werkt. Waarom zich afsloven als de dood al aan de einder wenkt ? Sterkeren pikken het rantsoen van zwakkeren in, prostitutie tiert welig. De zieken staan boven de wet. Een straf erger dan hun verbanning naar de hel valt immers moeilijk te bedenken. Dat Damiaan in die omstandigheden en op vrij korte tijd samenhang in de groep krijgt, wekt verbazing. Dat hij geen onderscheid maakt tussen katolieken en niet-katolieken schokt zijn bisschop. De protestantse kerken beschouwen hem inmiddels als kaper van potentiële bekeerlingen.

Damiaan die in het begin echt turft hoeveel mensen hij doopt, lijkt op Molokai zelf snel te veranderen. Hij besteedt meer aandacht aan de lichamelijke verzorging van de lepra-patiënten tegen zijn overtuiging in dat dit leven toch slechts een voorbereiding is op het hiernamaals. Hij zegent huwelijken in van al getrouwden, wier partners achterbleven. Hij eist, smeekt, bedelt bijeen wat hij nodig heeft. Tegen het advies van zijn bisschop in, schrijft hij tientallen brieven aan “weldoeners”. De bisschop verwijt hem egoïsme. Maar in het jaar 1884 (met elf jaar Molokai) is hij een beroemdheid.

Nergens in zijn brieven en overgeleverde uitspraken is het bewijs te vinden dat hij media-aandacht zoekt. Alleen zijn lokale oversten wrijven hem dat aan. Uit jaloersheid, suggereren sommigen. De tegenstelling is klassiek. De man in het veld, die vecht voor een kleine groep uitgestotenen, en de man achter het bureau, die rekening moet houden met politieke en sociale faktoren, vinden mekaar moeilijk.

Hawaï maakt op dat moment trouwens interne moeilijkheden door. Drie mogendheden lonken naar de eilandengroep : Frankrijk, dat er godsdienstvrijheid afdwingt waardoor de picpussen er mogen blijven, het Groot-Brittannië van de “ontdekkers” en vooral de Verenigde Staten. De blanke planters in meerderheid protestanten willen graag aansluiten bij de Verenigde Staten, hun belangrijkste handelspartner.

De koning zelf voert een nationalistische politiek en beschouwt het katolicisme als tegenwicht tegen de groeiende Amerikaanse invloed. Dat ergert de protestantse elite. Lepra wordt een politiek beladen onderwerp, pater Damiaan een omstreden figuur. Dat verklaart zijn grote bekendheid. Voorts is hij lid van een Franse orde, die best wat heiligen kan gebruiken, zeker nadat de missie-orde van Scheut de picpussen overvleugelt. Zijn bekendheid in Franstalig gebied trekt alvast geld en roepingen aan. Maar aangezien Hawaï in de Amerikaanse invloedszone ligt, maakt het Engelstalige gebied volop met hem kennis, ook het British Empire, dat zich over de halve wereld uitstrekt.

SYFILIS.

Melaatsheid komt in die tijd nog voor aan de rand van Europa en vaak in de kolonies. Mensen kunnen zich beter de stank en de ellendige doodstrijd van de leprozen voorstellen dan nu. En wie het niet kan, wordt misschien aangegrepen door de held op een ver eiland. Bovendien is pater Damiaan een blanke die de ziekte krijgt. Lepra tast dus klaarblijkelijk niet alleen inheemsen aan en kan bijgevolg overwaaien uit de kolonies.

De verbeelding doet haar werk. Een priester is celibatair, wat niets zegt over de stelling dat lepra een vorm van syfilis is. Er circuleren geruchten dat hij “slecht leeft”, maar bij onderzoek blijkt geen spoor van syfilis aanwezig.

En dan is er de man zelf. Vrijwel iedereen die hem kent, beschrijft hem als aardig, vriendelijk, innemend. Uit zijn brieven komt hij naar voren als een naïeveling die doorzwoegt, zelfs nadat de ziekte hem in haar greep heeft. Als een koppigaard, die moeilijk kan opschieten met zijn oversten en konfraters. Als een plantrekker die het niet erg nauw neemt met de kerkelijke voorschriften. En vooral als een eenzaam man, die smeekt om een helper. De paar kollega’s die eraan komen, worstelen uiteindelijk zelf met de ziekte, opstandig en in de war. Veel hulp krijgt hij van hen niet.

Als hij in 1884, op zijn vierenveertigste, verneemt dat hij melaats is, heeft hij niemand om mee te praten. De rest van zijn parochie is er slechter aan toe dan hij. Zijn bisschop is geen gesprekspartner, de protestantse geestelijken op het eiland ook niet. Hij weet dat hij nog maar enkele jaren te leven heeft en probeert zijn familie voorzichtig in te lichten. De kranten brengen echter het bericht voluit : de held van Molokai heeft zelf de afgrijselijke ziekte opgelopen. Dat weekt in de hele wereld medeleven los. Giften stromen toe, van katolieken en protestanten.

De buitenlandse pers beschuldigt er de Hawaïaanse regering van niets te doen, terwijl een blanke zich opoffert. De katolieke kerk op Hawaï schrikt van de pennetwisten, de regering verzwakt en de oppositie grijpt haar kans. Een nieuwe regering past de quarantaine-wetten in volle strengheid toe. Voor het eerst leven op Molokai meer dan duizend melaatsen. De doodzieke pater recht nog een keer de rug om de toevloed op te vangen. Er daagt hulp op : een Belgische priester en drie franciskanessen. Als Damiaan sterft, weet hij dat zijn werk wordt voortgezet. Zijn overlijdensbericht haalt de voorpagina’s van de wereldpers.

De strijd die na zijn dood losbreekt, beitelt zijn monument. De Britse romanschrijver Robert Stevenson neemt zijn verdediging op tegen degenen die beweren dat hij syfilis had. Er verschijnen tientallen werken over Damiaan, van heroïsche, over stroperige, tot roepingen-ronselende boekjes. De echte missiepater verdwijnt onder het stof van de heiligenverering.

De jongste jaren kwam daar verandering in. Historisch inzicht maakt de figuur menselijker en boeiender. Maar het gevaar bestaat om te lichtvaardig parallellen te trekken naar vandaag. Damiaan is, bijvoorbeeld, geen bevrijdingsteoloog avant la lettre. Hij is een negentiende-eeuwse missionaris met onkritisch, dweperig geloof. Hij zag geen heil buiten de kerk. En de westerse beschaving moest overal ter wereld doordringen. Aan de andere kant deed zijn projekt modern aan : de mens kwam voor de gelovige. Hij vertrok voor enkele weken zielzorg en bleef op Molokai, om “zich op te offeren voor die arme melaatsen”.

Het vervolg van het verhaal het grote feest bij de overbrenging van zijn stoffelijk overschot, de poging om hem te laten zalig verklaren, de uiteindelijke zaligverklaring laat misschien de man achter de stralenkrans verloren gaan. Dat zou jammer zijn.

Misjoe Verleyen

Op Molokai : zieltjes winnen, verenigingen oprichten, gemeenschapsleven organizeren.

Doodziek en eenzaam na zestien jaar leprozenkolonie.

De Mercator zeilde in 1936 het lichaam van Damiaan naar Antwerpen (foto).

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content