Chris De Stoop
Chris De Stoop Chris De Stoop is redacteur van Knack.

De 25 jaar oude chemische oorlog tegen drugs kende de voorbije maanden een absolute climax in het Amazonegebied. Toch worden er meer drugs geteeld dan ooit tevoren. En de Amerikanen willen nu ook een biologisch wapen inzetten.

De Amerikaanse oorlog tegen drugs wordt meer en meer in het luchtruim uitgevochten. Nooit eerder werd zo massaal gif uit vliegtuigen gesproeid als tijdens de eerste maanden van dit jaar in Colombia: op zes weken tijd werden 29.000 hectaren coca met glyfosaat doodgespoten. In Mexico zijn er permanent vliegtuigen in de lucht om marihuanaplantages met paraquat kapot te spuiten. Ook in Zuid-Afrika werden de jongste jaren helikopters ingezet om drugsvelden met herbiciden te verdelgen. De door Amerika gecoördineerde en gefinancierde programma’s houden de illusie van de nuloptie in stand: het drugsgebruik kan efficiënt bestreden worden door de teelten met wortel en tak uit te roeien.

Volgens het Transnational Institute in Amsterdam, waar onderzoekers de chemische oorlog tegen drugs al jaren volgen, blijkt uit de praktijk net het tegendeel. Martin Jelsma: ‘In Colombia is de cocateelt sinds het begin van de besproeiingen verdrievoudigd tot 130.000 hectaren. Het zorgt hoogstens voor een verplaatsing. Bovendien is de collaterale schade erg groot: de herbiciden zijn schadelijk voor mens en milieu. In Colombia zijn er honderden klachten over kinderen die ziek worden en over legale gewassen die vernield worden. In Mexico werd vorig jaar nog de dood van een kind aan paraquatvergiftiging geweten. Zelfs de gewone marihuanagebruiker loopt het risico dat er residuen in het spul achterblijven. En na de oorlog met chemische wapens wil Amerika nu ook nog een biologisch front openen.’

Een kwarteeuw geleden, in 1975, werden herbiciden voor het eerst op grote schaal vanuit de lucht gesproeid tijdens de eerste grote, gezamenlijke Operatie Condor van de Verenigde Staten en Mexico. De Amerikanen leverden Mexico toen een vloot sproeihelikopters en verkenningsvliegtuigjes. De marihuanavelden werden met het erg toxische paraquat bespoten, tot eind jaren zeventig in de Verenigde Staten de ‘paraquatpaniek’ losbrak. Het aantreffen van residuen in de marihuana op de Amerikaanse markt – met mogelijke aantasting van het longweefsel tot gevolg – zorgde voor ongeruste ouders en een politieke controverse, waarna het spuiten tijdelijk werd opgeschort.

In 1982 werden de operaties hervat nadat het Amerikaanse Congres zijn akkoord gaf om een fors budget voor gedwongen uitroeiing van drugsgewassen in het buitenland vrij te maken. In Mexico wordt nu nog altijd met paraquat gesproeid, hoewel de meeste aangetroffen marihuanaplantages manueel worden uitgetrokken. In juli vorig jaar zorgde het sproeien volgens het Transnational Institute nog voor veel gezondheidsproblemen bij de Tarahumara-indianen in Chihuahua. Een tweejarige peuter stierf twee dagen na een sproeibeurt. Driehonderd anderen kregen ademhalingsproblemen, tijdelijke blindheid en andere neveneffecten zoals braakneigingen en huidaandoeningen.

Onder meer als gevolg van de harde aanpak in Mexico wordt de helft van de Amerikaanse marihuana nu in de Verenigde Staten zelf illegaal aangeplant. In verschillende deelstaten is het zelfs het op financieel vlak belangrijkste landbouwgewas geworden. Ook daar waren er campagnes om clandestiene cannabisvelden met de hand uit te trekken, maar grote sproeiprogramma’s werden er altijd tegengehouden door protestacties of rechtszaken – behalve in de verre deelstaat Hawaï, waar wel vanuit de lucht gesproeid werd, en waar ook al gezondheidsklachten werden genoteerd. De Amerikaanse drugsbestrijdingsdienst DEA wil de chemische bestrijding vanaf volgend jaar tot de hele Verenigde Staten uitbreiden, omdat andere landen hen verwijten herbiciden op te dringen die ze op eigen bodem niet durven toe te passen. Hypocrisie, kortom.

HET BALLONEFFECT

In de jaren tachtig werd in Aziatische landen zoals Myanmar (Birma) en Pakistan gesproeid tegen de papaverteelt, waaruit opium en heroïne wordt gewonnen. Dat gebeurde toen meestal met het herbicide 2,4 D. Dat is een van de bestanddelen van het ontbladeringsmiddel Agent Orange, dat destijds met bakken over Vietnam werd gestrooid. In Pakistan leidden de Amerikaanse besproeiingen tot hevige onlusten, waarbij tientallen boeren om het leven kwamen. Later zou de papaverteelt de Pakistaanse grens oversteken naar Afghanistan, dat zou uitgroeien tot de grootste papaverproducent ter wereld. En na Afghanistan volgden de Centraal-Aziatische republieken. Het klassieke balloneffect: als de ballon op één plaats wordt ingedrukt, zet hij op een andere plaats weer uit.

Midden jaren tachtig begonnen ze volgens het Transnational Institute het product Roundup te sproeien tegen marihuanavelden in Colombia, Jamaica, Guatemala en andere Latijns-Amerikaanse landen. Vooral Guatemala (waar maar een beperkte productie was) werd door de VS als voorbeeld gesteld voor de succesvolle uitvoering van de nuloptie. Het product Roundup is een niet-selectief onkruidbestrijdingsmiddel: een totaalherbicide of allesverdelger. Het werd halverwege de jaren zeventig op de markt gebracht door de Amerikaanse multinational Monsanto – dat ook een productie-eenheid in de Antwerpse haven opstartte – en groeide snel uit tot het succesvolste onkruidbestrijdingsmiddel aller tijden. Wereldwijd goed voor een miljardenomzet. Een bestseller bij zowel landbouwers, particuliere tuiniers als openbare besturen.

Het basisproduct van Roundup (het woord betekent ‘razzia’) is glyfosaat, dat door Monsanto aangeprezen wordt omdat het relatief weinig toxisch is en redelijk snel afbreekt in de bodem. Alleen mogelijke huid- en oogirritatie wordt als neveneffect erkend. Het product is zeer effectief omdat het via het blad tot in de verste wortels wordt opgezogen. Het Amerikaanse State Department noemt het basisproduct glyfosaat ‘minder giftig dan keukenzout’ en de kans op huidirritatie ‘even groot als van babyshampoo’. Dat er toch honderden klachten komen, wordt aan manipulatie door de drugsmaffia of guerrilla geweten.

Volgens de berekeningen van het Transnational Institute werden in de jaren negentig alleen al in Colombia 300.000 hectaren coca en papavers besproeid met in totaal drie miljoen liter Roundup. Martin Jelsma: ‘Er zijn veel wetenschappelijke onderzoeken die de lage toxiteit ondersteunen. Maar wij hebben daar twee problemen mee. Ten eerste werd het basisbestanddeel glyfosaat altijd met andere producten vermengd. En ten tweede zijn er in de praktijk na besproeiingen talloze gevallen van gezondheidsproblemen en milieuschade vastgesteld. Dat is de fundamentele contradictie tussen de harde realiteit en de wetenschappelijke theorie.’

SUBSTITUTIEPROGRAMMA’S

De Europese landen en de Verenigde Naties zagen in het verleden meer heil in substitutieprogramma’s. De betrokken boeren in Zuid-Amerika en Azië, die soms van oudsher met papavers en coca bezig waren, moesten sociaal-economische hulp krijgen en geleidelijk op andere gewassen overschakelen. Volgens de theorie van de gedeelde verantwoordelijkheid moest vooral de vraag naar drugs in het Westen verminderd worden, en niet alleen het aanbod in het Zuiden. De meeste substitutieprogramma’s kenden echter geen groot succes. In Zuid-Amerika deden ze alles om de boeren koffie te laten planten, maar na het einde van de Internationale Koffie-akkoorden klapten de prijzen in elkaar. De massale overstap op coca en papavers in Colombia in de jaren negentig was daar onder meer een gevolg van.

Eind jaren negentig werd daarom weer meer nadruk op gedwongen uitroeiing gelegd. Ook de UNDCP, de antidrugsorganisatie van de Verenigde Naties, die door de Amerikaanse financiers onder druk werd gezet, kwam in ’98 met het SCOPE-plan om alle coca en papavers op tien jaar tijd uit de wereld te bannen. Alsof samen met die teelten dan ook alle junkies de wereld uit zouden zijn: een drugsvrije wereld. De nieuwe UNDCP-chef Pino Arlacchi, voormalig maffiabestrijder in Italië, trok de kaart van de repressie waardoor de Verenigde Naties meegezogen werden in de Amerikaanse oorlog tegen drugs. ‘De oorlog is niet verloren, maar nog niet begonnen’, luidde het. En in die oorlog zag hij ook plaats voor chemische én biologische wapens. De nieuwe strategie werd ‘de wortel en de stok’ genoemd: enerzijds financiële hulp, anderzijds de harde aanpak.

Het duidelijkst werd dat in de Amerikaanse achtertuin in Zuid-Amerika. Toen in Bolivia de gewezen dictator Hugo Banzer weer president werd, kondigde hij het Plan Dignidad af, waardoor de cocateelt al tegen 2002 moest worden geëlimineerd. Dat zou wel vooral door manuele campagnes moeten gebeuren. De Chapare-regio werd door het leger bezet en bij botsingen tussen boeren en ordediensten vielen tientallen doden. De voorbije weken was Bolivia nog het toneel van protestmarsen en wegblokkades. In Colombia kwam de nieuwe president Andres Pastrana vorig jaar op zijn beurt met het Plan Colombia. Een groot herstelplan, waarin voor de militaire bestrijding van de cocateelt een sleutelrol was weggelegd. De Amerikaanse invloed was evident. Het plan was vorig jaar al in de Engelse versie bekend, maar de Spaanse versie kwam er pas in februari 2001.

REAL KILL-PERCENTAGE

De Amerikaanse drugsexperts waren in de jaren negentig nog over iets anders ontevreden: het product Roundup was heel efficiënt tegen marihuana, maar voor de stevige cocastruiken was het real kill-percentage nog geen vijftig procent. Ook al omdat veel boeren de bespoten planten snel afwasten of net boven de grond afsneden. Ruim de helft van de struiken overleefde het zo. Daarom voerden de Amerikanen in Colombia ook illegale besproeiingen uit met de granulaire producten tebuthiuron en imazapyr. Het waren hagelbuien van witte korrels. Kinderen speelden ermee, kregen diarree en werden ziek. De onafhankelijke ombudsman van Colombia stelde het gebruik van die in zijn land verboden producten vast en diende protest in.

Daarna werd er weer uitsluitend met het vloeibare verdelgingsmiddel Roundup gesproeid. Maar terwijl het effect vroeger was dat de planten in twee weken tijd vergeelden en verdorden, bleek nu dat ze meteen na de sproeibeurt zienderogen zwart werden en nog dezelfde dag verschrompelden. In november 2000 werd het indianenreservaat van Aponte weer eens besproeid. Ook de traditionele waterbronnen kregen de volle lading. De plaatselijke dokter José Tordecilla rapporteerde dat tachtig procent van de kinderen daarna ziek werd: vooral koorts, diarree, hoofdpijn, ademhalingsproblemen, ooginfecties en huidaandoeningen. Ze hadden zweren over hun hele lichaam en de jeuk was ondraaglijk. De ombudsman ondernam opnieuw verschillende missies om de vele klachten te noteren.

Martin Jelsma: ‘Het kostte ons een jaar voor we ontdekten waarom de effecten verergerd waren. Blijkt dat er al sinds ’99 in het geniep besproeid wordt met het nieuwe product Roundup Ultra, een sterkere variant. Dat is nu pas formeel door Amerikaanse officiële bronnen toegegeven. Het product wordt rechtstreeks bij Monsanto in Amerika gekocht. Maar in Colombia worden er nog twee andere producten mee vermengd: Cosmo-Flux, dat ervoor moet zorgen dat de stof sneller door het blad dringt en in het sap opgenomen wordt; en Cosmo-In-D, dat het mengsel vloeibaarder moet maken zodat de apparaten niet verstopt raken. Wij weten ook niet precies aan welk bestanddeel het te wijten is, maar de gevolgen zijn erg, zoals begin dit jaar in de Putumayo, waar het Plan Colombia van start ging’.

VICIEUZE CIRKEL

De ongemeen felle besproeiingscampagne die in januari en februari uitgevoerd werd in het Putumayo-departement, waar zowat de helft van de Colombiaanse coca geteeld wordt, heeft volgens het Transnational Institute voor vijftienduizend vluchtelingen gezorgd. Sommigen trokken de grens over naar Ecuador, anderen gingen dieper het Amazonewoud in. Martin Jelsma: ‘Dat is de vicieuze cirkel. Om te overleven, zullen velen een stuk regenwoud omhakken of platbranden, en weer nieuwe cocavelden aanplanten. Dan zullen die later misschien weer besproeid worden. En zullen ze weer verder in het Amazonegebied trekken. En zo zijn naar schatting al 100.000 tot 200.000 hectaren regenwoud vernield als gevolg van de bespuitingen. Om nog te zwijgen over het schadelijke gevolg van de sproeistoffen voor de kwetsbare ecosystemen van de Amazone en de Andes.’

In de Putumayo zijn hele dorpen verlaten. Veel kolonisten trokken naar nieuwe nederzettingen. Maar de inheemse stammen, die culturele banden met de voorvaderlijke gronden hebben, weigeren te vertrekken. In de vijvers is er massale sterfte van het visbestand en kippen gaan dood door het drinken van gepollueerd water. Gewone landbouwgewassen zoals maïs, yuca, bonen, cacao, papaya en bananen zijn vaak kapotgesproeid. Martin Jelsma: ‘Ook al beschikken de vliegtuigjes over satellietbeelden en het GPS-navigatiesysteem, toch zijn het niet bepaald precisiebesproeiingen. Uit angst om door de guerrilla neergeschoten te worden, sproeien ze van veel te hoog, zodat het gif over een grote zone uitwaait. En omdat veel mensen op hun dak bakken hebben om de regen op te vangen, krijgen ze soms een flinke dosis herbiciden in hun drinkwater.’

Het product mag dan al relatief veilig heten als het in de juiste dosis en met de gepaste beschermkledij wordt gebruikt, maar het is uiteraard een andere zaak als je gecontamineerd water drinkt, een klad herbiciden in je gezicht krijgt, of uren in een besproeide rivier speelt. De ombudsman bezocht de getroffen gebieden in de Putumayo in februari 2001 en eiste de onmiddellijke stopzetting van de operatie. Hij klaagde aan dat elf ontwikkelingsprojecten – die soms met Europese steun aan vrijwillige substitutie deden – mee vernietigd waren. De gouverneurs van zeven Colombiaanse provincies en de burgerbeweging Paz Colombia eisten ook de opschorting van de besproeiingen die ‘schadelijk voor gezondheid, milieu en landbouw’ waren.

De Amerikanen hebben inmiddels ongeveer vijftig miljard frank (1,2 miljard euro) toegezegd voor het Plan Colombia, maar willen vooral militaire hulp geven. De Colombianen krijgen tientallen Black Hawk- en Huey-helikopters, sproei- en verkenningsvliegtuigjes. Honderden Amerikaanse militairen worden gestuurd om Colombiaanse antidrugsbataljons op te leiden. En verder wordt het concrete werk aan Amerikaanse privé-firma’s uitbesteed: Military Professional Resource International, dat ook in de Balkan actief was, en DynCorp, dat al jarenlang de sproeivliegtuigen bemant en onderhoudt. Het personeel van die privé-firma’s bestaat vaak uit Amerikaanse ex-militairen. De voorbije jaren kwamen al drie piloten van DynCorp om het leven.

Er wordt gevreesd dat de Amerikaanse bemoeienissen de oorlog in Colombia, waar de guerrilla al veertig procent van het grondgebied controleert, verder laat escaleren en tot de vietnamisering van het conflict leidt. Dat is een van de redenen waarom de Europese Unie, die twee weken geleden in Brussel besloot om veertien miljard frank (350 miljoen euro) hulp aan Colombia te geven, zich van het militaire scenario van de Amerikanen distantieert. Maar op die manier vullen ze elkaar misschien toch nog aan: de Europeanen houden de Colombiaanse ezel de wortel voor, de Amerikanen zwaaien met de stok. Martin Jelsma: ‘Europa moet op z’n minst een onafhankelijke monitoring van de besproeiingen eisen. Het voorbije jaar hebben we elf verdachte overlijdens van kinderen genoteerd. En uiteindelijk moet de gedwongen uitroeiing van drugs gewoon worden stopgezet, want het lost niets op.’

HET BIOLOGISCHE FRONT

Sinds jaar en dag wordt door Amerikaanse wetenschappers gezocht naar ‘biologische wapens’ die de omstreden chemicaliën zouden vervangen en minder onvriendelijk voor het milieu zijn: natuurlijke of genetisch gemanipuleerde schimmels die cannabis, coca en papavers vernietigen. De interesse werd onder meer aangewakkerd door een epidemie van de fusarium oxysporum, die in de jaren tachtig veel schade aan de cocateelt in Peru veroorzaakte. Het Amerikaanse fusariumproject, waarin enorme kapitalen werden gestoken, moest tegen 2002 operationeel zijn. Vanaf dat moment zouden grote hoeveelheden sporen van de schimmel uit vliegtuigen over Colombia gestrooid worden. Dan zou er op de geïnfecteerde bodem ook geen herbeplanting meer mogelijk zijn. Zo zou het hele Amazonegebied preventief ongeschikt gemaakt kunnen worden voor mogelijke coca-aanplantingen.

Toen alles klaar was om met de veldtesten te beginnen, rees er echter een hevige controverse rond de gevaren die ontstaan als plagen en ziektes opzettelijk worden losgelaten. Als gevolg van het dispuut wilden Colombia en de andere Andeslanden er niet meer van weten. Daardoor trok ook de UNDCP zich uit het project terug. Martin Jelsma: ‘Het probleem is dat niemand weet hoe die losgelaten schimmels zullen muteren of andere planten zullen aantasten. Dat kan een bedreiging van de biodiversiteit in het Amazonegebied zijn. Bovendien worden door de schimmel bepaalde toxines vrijgemaakt, die ook giftig zijn voor mensen. Tijdens de epidemie in Peru werd het weerstandsvermogen van sommige mensen ondermijnd en stierven zij daardoor ook.’

Een andere schimmel, de pleospora papaveracea, wordt op dit moment wel al gekweekt en getest in Oezbekistan. In 1998 sloot de UNDCP een contract af met een voormalig sovjetonderzoekscentrum in Tashkent, waar ze vroeger met biologische oorlogsvoering bezig waren. De bedoeling was om een biologisch wapen te ontwikkelen dat de papaverteelt in Afghanistan zou uitschakelen. Het probleem is echter dat ze daarvoor nooit de toestemming zullen krijgen in Afghanistan, waar de heersende Taliban om religieuze redenen zelf met een programma tegen de papaverteelt is begonnen. Martin Jelsma: ‘Ik verwacht dat men de komende jaren met biologische wapens zal blijven experimenteren. In de nieuwe voorstellen van de Amerikaanse president George Bush wordt er naar verluidt weer een flink budget voor gevraagd. De oorlog tegen drugs gaat voort.’

Dia 1

Dia 2

Dia 3 en 4

Chris De Stoop

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content