Door Frans Verleyen

EEN VAN DE LAATSTE DADEN van Charles-Ferdinand Nothomb, toen nog voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, was het invoeren van een schouderlint voor zijn parlementsleden. Daartoe bedacht hij een smalle reep stof (Belgische driekleur) met het woord lex erin geweven. Het lint wordt schuin over de borst gedragen, zoals provinciegouverneurs of burgemeesters en schepenen dat doen. Telkens wanneer bijvoorbeeld de koning of een buitenlands staatshoofd zou passeren, achtte Nothomb de zichtbare aanwezigheid van zijn afgevaardigden des volks gewenst : een plezier voor het oog van de toegestroomde massa.

Dus kreeg iedere verkozene zo een waardigheidsteken, maar velen weigerden er gebruik van te maken. Volgens de democratische theorie zijn uniformen, medailles, epauletten, gegarnierde steekhoeden, sierdegens, kwastmutsen, toga’s en al die andere attributen waarmee het openbare gezag zich uitdost, slechts voor de uitvoerende macht geschikt. Kamerleden of senatoren horen daar niet bij. Aangezien hun taak erin bestaat schouder aan schouder met de gewone burger te leven, past het niet dat zij zich uiterlijk van hun kiezers zouden onderscheiden.

Daarom trok een vlaag van droefheid door het land nadat bekend was geraakt dat de volksvertegenwoordigers zichzelf per jaar een klein miljoen frank méér gaan betalen. Geen loonstop daar. Omdat hun ietwat troebel belastingvoordeel werd afgeschaft, willen ze dat goedmaken met een hoger salaris in hun geval ?vergoeding” genaamd. Erger nog, de hele Kamerbegroting neemt plotseling met meer dan een vijfde toe tot 3,7 miljard frank. Dat is merkwaardig voor een afgeslankte instelling die voor het eerst slechts 150 in de plaats van 212 leden moet bekostigen. Zijzelf wil echter een half miljard frank besteden aan een nieuwe bibliotheek. Bovendien verlangt ze meer ?middelen” voor verplaatsingen en de aanschaf van persoonlijke computers. Over al dat geld mag ze soeverein en dus oppermachtig beslissen, de regering is verplicht te betalen.

Het argument van die mannen en vrouwen is uiteraard dat democratie geen prijs mag hebben. Daarom hebben ze zich in de loop der jaren steeds beter toegerust, met secretarissen, boeken, beeldschermen en zelfs een fitnesscentrum. Ook de aankleding van het nieuwe gebouw waarin binnenkort de Vlaamse Raad zal zetelen, overtreft de stoutste dromen. Dit verschijnsel heeft een naam : parmantigheid. We moeten ons echter afvragen of hiermee de politieke democratie in België is toegenomen. Gemeten aan het aantal wetten en decreten die onze niet minder dan acht parlementaire lichamen zelf uitdenken en daarna goedkeuren, is dat alvast niet het geval. Negen op tien komen uit het brein van de inmiddels zes regeringen waaraan de natie haar voorspoed zou moeten danken. Blijkens het Staatsblad is die van ?president” Dehaene op dat gebied veruit de ondernemendste.

De wereld evolueert naar het zogenaamd postnationale of ?relationele” tijdperk waarin niet langer de staatspolitiek maar grenzenloze netwerken het lotgeval en de economie van de mensheid bepalen. Naarmate dat proces vordert, kennelijk zonder daarvoor een eigen geschiedenis of grondgebied nodig te hebben, blijken landen van het Belgische type hun bestuurlijke luister steeds krachtiger te demonstreren.

Alhoewel het debat over de inrichting van de samenleving in de vergeethoek raakt (de ideologische crisis, de beginselloosheid) en vervangen wordt door losse initiatieven, door korte beeldfragmenten in het nieuwsjournaal, door professionele verkopers van deskundigheid of door Internet, raakt het theater waarin de politici hun choreografie dansen met de dag meer overladen. Onder meer daarom groeit de twijfel aan hun legitimiteit. Hoe duur de democratie zich vandaag ook uitdost, zij wordt net als de opgedirkte natie imaginair ; consultants of headhunters moeten haar vervangen.

Naarmate hij zijn greep op de instellingen en de wet verliest, moet de burger er meer voor betalen. En dat geeft problemen. Steeds meer economische goederen zijn niet van zichtbaar materiaal gemaakt, maar onstoffelijk en door de overheid dus niet belastbaar. Tegenwoordig zijn kennis en informatie (?diensten”) het belangrijkste handelsproduct. Maar het is er een dat wordt voortgebracht en landsgrenzen overschrijdt buiten medeweten van zelfs de oplettendste douanier. Het oudste voorrecht van de natie, belasting heffen op wat de nijverheid voortbracht (zelfs al was dat gewoon een scheepslading zout), smelt weg. De twee belangrijkste geldbronnen waaraan de staat zich nu laaft, zijn de lonen van de werkende bevolking en via de BTW de spullen die zij verbruikt.

Dit brengt het in tricolore schouderlinten rondlopende maar tegelijk ?nuttelozer” wordend politieke bedrijf in een onaangename situatie. De zogenaamde vertegenwoordigers van een zogezegde democratie moeten hun expansie en zelfpromotie grotendeels financieren door het weghalen van inkomens die hun eigen kiezers verdiend hebben. De financiële confrontatie wordt als het ware persoonlijk. Dit dwingt de regerende macht, en dus ook de parlementaire die zich van haar voortbestaan afhankelijk heeft gemaakt, tot het verzinnen van sluwe fiscale maatregelen die door hun complexiteit zo weinig mogelijk weerstand oproepen. De bewindsman moet duisternis verkopen om nog wat te kunnen overleven.

HET SLACHTOFFER VAN EEN DEMOCRATIE waarin debat, doelstelling en uitvoering (met de eraan ontleende macht) zijn overgenomen door anonieme en steeds wisselende beslissers, moet uiteindelijk de politieke wereld zelf worden. De schijnvertoning van de nationale staat is, jammer genoeg voor mensen als Nothomb, aan het aflopen. Een mooi symbool daarvan was dat lange ?goede gesprek” tussen premier Jean-Luc Dehaene en een topman van de telefoonmaatschappij in Singapore, aandeelhouder bij Belgacom. De eerste-minister kon geen garanties krijgen dat bij hem thuis alle werknemers in dienst zullen mogen blijven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content