De vermoorde onschuld

AANHOUDEND PROTEST IN TUNIS De volkswoede richt zich nu tegen de nieuwe overgangsregering 'van nationale eenheid'. © REUTERS

‘Ali Baba is nu wel weg, maar waar zijn de 40 rovers gebleven?’ Ook na het vertrek van dictator Ben Ali blijven de Tunesiërs op straat komen.

De doden zijn geteld. Volgens een rapport van de Verenigde Naties zijn de voorbije maand bij de ‘Jasmijnrevolutie’ in Tunesië 117 mensen om het leven gekomen. Drie dagen van nationale rouw moesten het voorbije weekend in Tunis de rust doen terugkeren. Maar voor regeringsgebouwen werd nog altijd massaal betoogd, al zwaaiden de demonstranten nu niet meer met honkbalknuppels maar met stokbroden (een symbool van protest tegen de hoge voedselprijzen). Zelfs politieagenten in uniform (‘ook wij zijn slachtoffers’) demonstreerden mee. Onderwijsvakbonden riepen op tot een staking van onbepaalde duur ‘zolang de restanten van de dictatuur niet zijn opgeruimd’.

Een week na het vertrek van de gehate dictator Zine El Abidine Ben Ali kan het in Tunesië nog altijd alle kanten op. Revoluties hebben, zoals bekend, nog weleens de neiging hun eigen kinderen op te vreten. Tot een bijltjesdag is het niet gekomen, maar de politieke situatie blijft onduidelijk: aanhoudende onrust zou een vreedzame overgang naar democratie in de weg kunnen staan. Voorlopig blijven de generaals in hun kazernes, maar het gevaar voor een militaire staatsgreep is nog niet geweken. De avondklok blijft van kracht.

‘Ali Baba is nu wel weg, maar waar zijn de 40 rovers gebleven?’ luidt een van de grappen die op het internet circuleren. De volkswoede richt zich nu tegen de nieuwe overgangsregering ‘van nationale eenheid’ waarin de RCD (Rassemblement Constitutionel Démocratique, de partij van de verdreven president) nog altijd de dienst uitmaakt. Ze levert niet alleen de premier, maar controleert ook nog eens alle sleuteldepartementen: Binnen- en Buitenlandse Zaken, Financiën en Defensie. In een poging hun politieke maagdelijkheid te herwinnen lieten interim-president Fouad Mebazaa en premier Mohamed Ghannouchi weten dat ze hun lidmaatschap van de RCD opzegden. Ghannouchi beloofde bovendien na de verkiezingen niet te zullen terugkeren. Het maakte weinig indruk.

Baardmannen

De overgangsregering heeft intussen 33 familieleden van Ben Ali laten oppakken, een onderzoekscommissie naar corruptie geïnstalleerd en de bezittingen van de First Family geconfisqueerd. De censuur op de pers en op het internet is opgeheven. Politieke gevangenen zullen worden vrijgelaten, ‘voor zover ze zich niet schuldig hebben gemaakt aan terroristische activiteiten’. Die vage omschrijving maakt het mogelijk honderden islamisten alsnog achter de tralies te houden.

Niet dat de baardmannen in de Jasmijnrevolutie echt een rol van betekenis hebben gespeeld. Tunesië is al sinds de onafhankelijkheid van 1956 de meest seculiere staat in de Arabische wereld. De eerste president van Tunesië, Habid Bourguiba, was een groot bewonderaar van Kemal Ataturk en zag de islam als een gevaar. Hoe groot de aanhang van de Tunesische islamisten vandaag nog is, is moeilijk in te schatten. De, alle verhoudingen in acht genomen, gematigde islamistische partij Al-Nahda behaalde in 1989, toen ze voor het laatst aan de verkiezingen deelnam, 17 procent van de stemmen. Maar dat zegt weinig – ook bij die verkiezingen werd op grote schaal gefraudeerd. Sinds 1989 is Al-Nahda buiten de wet gesteld en leeft partijleider Rashid Ghannouchi in ballingschap. Hij maakt zich nu klaar om terug te keren. (Zie interview met Ghannouchi op pagina 62).

Of Tunesië inderdaad de weg van de democratie opgaat, zal vooral afhangen van de houding van het leger. Het schijnt nu wel vast te staan dat Ben Ali pas de handdoek gooide toen de legertop hem duidelijk had gemaakt dat er op hen niet te rekenen viel en dat het tijd werd om op te krassen. Militairen zijn dezer dagen in Tunesië bijzonder populair: tanks worden versierd met bloemen en ballonnen. Door de dreigende taal van de Libische leider Muammar Khaddafi aan het adres van zijn Tunesische buren wordt het leger zelfs gezien als de bescherm-engel van de revolutie.

Uiterlijk over zes maanden moeten er nu vrije verkiezingen worden gehouden. Frankrijk is al zo vriendelijk geweest zijn diensten aan te bieden om die te helpen organiseren. Een opmerkelijke geste, want op 12 januari nog – toen de Jasmijnrevolutie al ruim drie weken aan de gang was en amper twee dagen voor het vertrek van de Tunesische dictator – stelde de Franse minister van Buitenlandse Zaken Michèle Alliot-Marie in de Assemblée Nationale voor om Ben Ali ‘de in de hele wereld erkende kennis van zaken van de Franse ordestrijdkrachten’ ter beschikking te stellen.

De linkse oppositie in Frankrijk eist intussen het aftreden van Alliot-Marie, maar de minister speelt de vermoorde onschuld: ze is ‘verkeerd begrepen’. ‘Ze heeft alleen maar nog meer drama’s willen vermijden’, zei president Nicolas Sarkozy tijdens een persconferentie maandagochtend. Hij sloeg een mea culpa. ‘Het Tunesische volk is een broedervolk dat besloten heeft opnieuw zijn lot in eigen handen te nemen. Ik moet erkennen dat we niet de juiste maatregelen hebben genomen. Frankrijk steunt het Tunesische volk. Ik zou niet willen dat Frankrijk verdacht wordt van koloniale reflexen.’

Eerder al was premier François Fillon zijn minister van Buitenlandse Zaken te hulp geschoten. ‘De geschiedenis gaat vaak sneller vooruit dan de diplomatie’, doceerde hij. ‘We hebben dat allemaal ervaren bij de val van de Sovjet-Unie en de hereniging van Duitsland. De Tunesische revolutie brengt ons dat in herinnering.’ Met deze subtiele verwijzing naar de socialistische president François Mitterrand, die destijds tegen de Duitse eenmaking was gekant, kreeg de Parti Socialiste een koekje van eigen deeg geserveerd. Fillon refereerde ook aan uitspraken van socialistische coryfeeën als de topman van het IMF (Internationaal Monetair Fonds) en gedoodverfd presidentskandidaat Dominique Strauss-Kahn, die Tunesië ooit ‘een voorbeeld voor alle ontwikkelingslanden’ noemde.

Het verkeerde paard

Het blijft een raadsel hoe de Fransen zo op het verkeerde paard hebben kunnen wedden, en hoe de Franse inlichtingendiensten de voorbije weken zo hebben kunnen blunderen. Frankrijk heeft nog altijd nauwe banden met zijn voormalige kolonie: er wonen 600.000 Tunesiërs in Frankrijk, onder wie nogal wat politieke ballingen, en 25.000 Fransen in Tunesië. Binnen ‘Françafrique’ is Tunesië altijd een bevoorrechte partner van de Fransen geweest; Franse politici mogen er ook graag hun vakantie doorbrengen. De opeenvolgende presidenten Jacques Chirac, François Mitterrand en Nicolas Sarkozy beschouwden Ben Ali als een modeldictator, die opkwam voor vrouwenrechten en de islamisten onder de duim hield. Om dezelfde reden zagen ze ook in Algerije, waar het islamisme een veel groter gevaar vormt, schendingen van de mensenrechten graag door de vingers. ‘Wie kan geloven’, zei Sarkozy tijdens een bezoek aan Tunis in 2008, ‘dat als morgen of overmorgen in een van de landen van Noord-Afrika een regime zoals dat van de taliban aan de macht komt, Frankrijk en Europa zich nog één seconde veilig zouden kunnen voelen?’

Dat Tunesië intussen een kleptocratie en een politiestaat was geworden – tant pis. Met zijn 10,5 miljoen inwoners heeft Tunesië evenveel politieagenten als Frankrijk met ruim 60 miljoen inwoners. Het bracht de Tunesische krant Le Temps vorige week tot een opmerkelijk voorstel: ‘Als Frankrijk nog een keer problemen zou hebben in de banlieues, zullen wij met alle plezier een paar regimenten politie ter beschikking stellen om de zaak te helpen regelen. Wij weten waar we het over hebben. ‘

DOOR PIET PIRYNS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content