Onder invloed van Rik Wouters, het kubo-futurisme en het Vlaamse expressionisme schilderde hij zijn mooiste werken. Over wat er na 1935 met hem gebeurde, heerst radiostilte, ook op de tentoonstelling Prosper De Troyer, Schilder in beweging in Mechelen. Portret van de grootvader van Mark Uytterhoeven.

Weg naar het licht

Als huisschilder en uitbater van een verfwinkel in Mechelen hoefde hij zich geen zorgen te maken over zijn broodwinning. Hij vond de tijd om te voldoen aan een innerlijke drang waarvoor het hem niet aan talent ontbrak. Prosper De Troyer (1880-1961) had een even vaardige hand als zijn twee jaar jongere stadsgenoot Rik Wouters, deelde diens gevoel voor licht, kleur en de heldere, vormgevende lijn. Ontstijgen aan de invloed van Wouters, kon hij niet. Hoe lang had die het bestaan van de bijna-dubbelganger kunnen verdragen? Met Wouters’ vroege dood in 1917 ten gevolge van kanker aan een oogkas, werd het antwoord op die vraag irrelevant. Bij het wegvallen van zijn grote voorbeeld, bleef De Troyer even zoeken naar het licht, dat hem aanzoog en bijna verblindde. Met verzengende kracht slaat het een Kind in de wieg (1917); met de gloed van een avondzon dompelt het De rode visser (1917) onder in zijn stralenkrans. En dan, over en uit.

Futurisme en televisie

Van de rest van de wereld afgesloten tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), kregen de Belgische kunstenaars die in hun land waren gebleven, pas met vertraging de volle laag van het internationale modernisme over zich heen. Van elk nieuw -isme was de zuivere, radicale beginlijn voorbij, en de tijd was rijp voor mengvormen. Zonder Mechelen te verlaten kwam Prosper De Troyer onder de bekoring van het kubisme en het futurisme, dat bij monde van Filippo Tommaso Marinetti een blinde verering koesterde voor de esthetiek van de machine, en de statische schoonheid van schilderijen het liefst getransformeerd zag in pure dynamiek.

Zoals de jonge Marcel Duchamp de bewegingssequentie van een Nu descendant l’escalier (1912) enigszins houterig en in matte tinten had geschilderd, zo stak De Troyer zijn ziel en zaligheid in de ritmische weergave van de handen van een Naaister (1920) aan het werk. ‘Televisie is bewegen. En dit (De Naaister, nvdr) is gewoon in één beeld beweging. Eigenlijk is dit 25 frames in 1 frame gegoten’, zo besprak televisiemaker Mark Uytterhoeven dit werk, in een poging om zijn medium te verbinden met dat van zijn grootvader.

Een handvol schilderijen, ook in 1920 gemaakt volgens hetzelfde procedé, behoren tot de mooiste van het Belgische modernisme: de wervelende beweging van een vrouw aan haar opschik, in diepe, donkere tonen verschijnend in de scherpe facetten van een versplinterde spiegel (Bewogen opmaak). Of neem De brancardier, het lievelingswerk van de kleinzoon, dat hij op zomeravonden, als de zon achter de huizen verdwijnt, wel eens buiten op zijn terras aan een kram hangt. De kleuren ervan noemt hij ‘hevig en feestelijk’.

In 1921, amper één jaar later, liet de Mechelse schilder zich verleiden tot het opgeven van elk spoor van werkelijkheid, een stap die hem nauwer verbond met de voorste gelederen van de modernisten in Antwerpen en Brussel. De vervlechting van kleurrijke vierkanten en cirkels leverde afgewogen meditatieve composities op. Ze hadden de bedding kunnen zijn voor een lange en vruchtbare carrière in de abstracte kunst.

Waren het ook de gelukkigste jaren in het leven van Prosper De Troyer? Zijn eerste vrouw was in 1918 overleden na een slepende ziekte. In de stille periode tussen haar dood en de geboorte van zijn eerste kind, Theodora, hem in 1922 geschonken door zijn nieuwe vrouw, maakte hij zijn meest spirituele werken, de vrucht van een gerijpt en gelouterd kunstenaar, zo leek het.

Vlaamse karakter

Maar De Troyer maakte abrupt rechtsomkeert, liet de abstractie los en voelde het leven in zijn kunst terugkeren door zich te richten op het wonderlijke gebeuren thuis: de vereniging van moeder en kind, een der oudste onderwerpen uit de kunst. Hij behandelde het talloos vele keren, pretentieloos, gaandeweg meer gestileerd op de wijze van het Vlaamse expressionisme: lichamen en vormen geconstrueerd op basis van post-kubistische principes. Zelfs Pablo Picasso was in 1921 na de geboorte van zijn zoon Paulo teruggekeerd naar een monumentale, haast neoklassieke variant van het kubisme, de stijlrichting waarvan hijzelf – met Georges Braque – de grondlegger was.

Terwijl Picasso in het kosmopolitische Parijs nooit de aansluiting verloor met modernistische stijlprincipes, raakte De Troyer in Mechelen almaar vaster verbonden met het lokale kunstleven en zijn tradities. In 1958, voor de televisie terugblikkend op zijn leven en werk, deed hij die beslissende jaren in één zin af als een evolutie naar het ‘Vlaamse karakter van de dingen’. Deze keuze, hem wellicht ook ingegeven door het gebrek aan erkenning in de officiële Belgische kunstwereld, bracht hem zegeningen en vervloekingen. Zoals hij, eigenlijk nog het meest geïnspireerd door het spirituele expressionisme van Gustave Van de Woestyne uit de eerste Latemse school, uitpakte met soms lichtjes geïllumineerde beelden van het landelijke leven (Melkgeschiedenis, 1926; Met de vogelen, 1928; De Duivenmelker), leek hij goed op weg om een schilder van eenvoudig, stil geluk te worden, daarom nog zeker geen zondagsschilder.

Duivels ontbonden

Maar hij had een andere, donkere kant die hij tot het midden van de jaren 1920 nog nooit had laten zien, en die de argeloze bezoeker van de tentoonstelling in het Mechelse Lamotcentrum overvalt wanneer hij, na de idylle in de eerste zaal, afdaalt in een akelig verlicht labyrint waar alle duivels die de kunstenaar in zich droeg, tegelijk worden ontbonden.

Boosaardig en haatdragend, de voorstelling van de opgebaarde, anti-Vlaamse kardinaal Mercier, (1926); van een Boze herder (1930) die een weerloos schaap, afgeranseld op de IJzerbedevaart, even onder handen neemt; van een aan het grote geld verkochte Kunstkenner (1930). Vol onderhuids zelfbeklag en pathetiek, de schilder die zich herhaaldelijk als Christus afschildert, of als het slachtoffer van Bewonderaars, raadgevers en vitters (1925).

Veel stilistische subtiliteit zit niet meer in dat soort doeken. Puttend uit een universeel repertoire van volksvertellende, illustratieve kunst, gedraagt De Troyer zich als een satiricus, karikaturist en profeet. Dit pad moet doodlopend zijn geweest, want de tentoonstelling eindigt met een mager Portret van E.H. Cyriel Verschaeve (1935), alsof de kunstenaar niet tot kort voor zijn dood in 1961 talloze landschappen en boerderijen heeft geschilderd, die nooit meer zijn getoond.

Over de neergang van Prosper De Troyer als kunstenaar vanaf de jaren 1930, wordt gezwegen. Over zijn engagement als activist in de Vlaamse Beweging en zijn keuze voor de culturele collaboratie met de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog, raakt het laatste woord maar niet gezegd. Curator Kurt De Boodt, die dit hoofdstuk onbehandeld laat in de tentoonstelling, pakt er wellicht mee uit in de ‘lijvige’ biografie van De Troyer die hij voorbereidt. De waarheid heeft haar rechten, toch?

Prosper De Troyer, Schilder in beweging, tot 22 september in het Lamotcentrum, Haverwerf Mechelen.

DOOR JAN BRAET

Een handvol schilderijen behoren tot de mooiste van het Belgische modernisme.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content