Twintig jaar na de val van Saigon begint het volk van Vietnam de val van Hanoi te vieren. Waarom duurde die hele oorlog zo lang ?

“ALS mensen van onze leeftijd van de oorlog spreken, hebben ze het niet over Vietnam, maar over die andere oorlog die meer dan een halve eeuw geleden uitbrak en bijna de hele wereld met zich meesleepte. ” Zo begint de jongste roman van de Amerikaanse schrijver Joseph Heller, het vervolg op zijn suksesroman “Catch 22”, dat heet “Closing Time”. Het is de beste manier om over de Vietnamese oorlog te beginnen, die twintig jaar geleden zogenaamd eindigde in de chaotische beelden van de helikopters op het dak van een Amerikaanse ambassade, de val van Saigon op 30 april 1975, en redde wie zich redden kon, want het oosten werd rood.

Twee decennia later weten wij natuurlijk al lang dat die oorlog toen verre van afgelopen was. Dat zelfs nog lang niet zeker was wie hem gewonnen had, al zou het “het heldhaftige Vietnamese volk” wel niet zijn. Veeleer dan nog eens uit te leggen hoe het zover had kunnen komen, met de oude Franse kolonie van ex-Indochina (wat Cambodja, Laos en Vietnam omvatte), de Franse oorlog in Indochina die op de nederlaag bij Dien Bien Phu uitliep (in mei 1954), en op de vredeskonferentie in Genève (in juli 1954), die dacht een eind te maken aan de oorlog door Vietnam, dat langgerekte land, op z’n smalste punt (langs de zeventiende parallel) in twee stukken te snijden Noord-Vietnam en Zuid-Vietnam en hoe toen de oorlog even ging liggen, maar niet ophield, en uit de Demokratische Republiek Vietnam, waar Ho Chi Minh in Hanoi zijn hoofdstad had en waar in 1954 veel kommunisten naartoe gegaan waren, en ook uit de zuidelijke Republiek Vietnam, met als hoofdstad Saigon, de oude wrijvingen en onuitgevochten konflikten weer de kop opstaken en voor men het wist stonden de Amerikanen daar… Veeleer dan dat, moeten we hier misschien het vervolg van de oorlog bekijken, die na 30 april 1975 voortging, en die dezer dagen door iemand anders gewonnen lijkt.

BLUNDER.

Daarbij is het nodig eraan te herinneren dat de Vietnamese oorlog van de jaren zestig ingewikkelder in elkaar zat dan hij graag wordt voorsteld. Dat het niet president Richard Nixon was die hem begon, maar wel John F. Kennedy, en dat het Nixon was die hem, voor wat de VS betrof, stopte. Dat het niet in de eerste plaats een oorlog was tussen Vietnamezen en Amerikanen (het was, zoals zoveel konflikten uit de periode, veeleer een oorlog tussen de Sovjetunie en de VS, via tussenpersonen), maar een tussen Noord-Vietnam en Zuid-Vietnam, die kwam bovenop een burgeroorlog in Zuid-Vietnam waar kommunistisch gezinde opstandelingen de Vietcong of, later, de Voorlopige Revolutionaire Regering het opnamen tegen de regering in Saigon. De kommunisten werden gesteund vanuit Hanoi, en dus vanuit het Sovjet-blok, de regering in Saigon door het Westen en militair in hoofdzaak door de VS.

Het was de inmenging van de VS in het konflikt (in zijn dezer dagen te verschijnen memoires door Robert McNamara, minister van Defensie onder Kennedy, omschreven als een strategische blunder van formaat), plus daarmee de aankomst van pers, fotografen en bovenal televisie op het slagveld, die van Vietnam de oorlog van een generatie maakte. Het Noordvietnamese Têt-offensief, vroeg in 1968, dat bijna Saigon deed vallen (en een enorm bloedbad veroorzaakte), deed de oorlog escaleren. Het viel samen met het invoeren van de dienstplicht in de VS en, dus, van de studentenprotesten tegen de oorlog. De oorlog alle dagen op tv thuis, de ondoordachtheid van de inmenging, de jungle-oorlog die enerzijds van Vietnam wel een enorm laboratorium voor moderne technologie in oorlogvoering maakte (infra-rood, chemische oorlogvoering zoals bombardementen met ontbladeringsmiddelen de beruchte agent orange , omstreden anti-guerrillatechnieken), maar die anderzijds niet zomaar gewonnen kon worden en véél Amerikaanse doden eiste. En dan de studenten, de jongeren in de anti-oorlogsbeweging (die zich ook in Europa liet voelen) : aan die kombinatie hielden de Amerikanen dus dat “Vietnam-syndroom” over.

Net als de toendertijd veel besproken “domino-teorie” (als Vietnam viel, zou Cambodja vallen, en Laos, enzoverder), was dat syndroom meestal iets van Amerikaanse Koude-Oorlogshaviken, waar in de grond wel iets van aan was. Het kwam erop neer dat de Amerikanen, die de oorlog niet eens verloren hadden maar wel met schande het strijdgewoel verlaten hadden (hun bondgenoten met de gebroken potten achterlatend), niet in staat waren dit soort politieke nederlaag gauw te verteren. Er waren teveel doden gevallen, en de tv had ervoor gezorgd dat iedereen wist op welke manier. De soldaten die het overleefd hadden en van ginder terugkwamen, de “veteranen”, werden thuis niet als helden ontvangen zoals die van de Tweede Wereldoorlog of van Korea of, nog later, die van de Golf-oorlog , maar werden met de nek aangekeken. Het overhaaste vertrek had losse eindjes achtergelaten zoals de ongedokumenteerde dood van tientallen in vijandelijk gebied vermiste soldaten (“MIA : Missed in Action”) die de hardnekkige legende mogelijk maakte van geheime kampen met Amerikaanse krijgsgevangenen in het woud in Indochina die de bittere smaak van het Vietnamese debâcle niet verminderden.

RANCUNE.

Die bittere smaak, het “syndroom”, de rancune van de oorlog, de voortdurende Koude Oorlog : dit waren allemaal faktoren in de Amerikaanse houding, na 30 april 1975, tegenover de herenigde Socialistische Republiek Vietnam. De Vietnamezen die hun vlag op de Amerikaanse ambassade in Saigon plantten, dachten dat dat maar voor even was, want de Amerikanen zouden gauw genoeg terug zijn. In feite zouden ze twintig jaar wegblijven, de verwachte ontwikkelingshulp niet leveren, het land met een VN-handelsembargo laten omsingelen (na de Cambodjaanse affaire in 1979), en proberen met ekonomische en politieke middelen te bereiken wat militair niet gelukt was. Het dient gezegd dat het Vietnamese regime in Hanoi ze daar behoorlijk bij geholpen heeft.

Want het entoesiasme van de “hereniging” van Noord- en Zuid-Vietnam was natuurlijk maar schijn. In feite hadden de Amerikaanse troepen zich met moeite teruggetrokken of het Noordvietnamese leger rukte naar het Zuiden op en begon, alle gemaakte afspraken met de Zuidelijke Voorlopige Regering ten spijt, aan de verovering van Zuid-Vietnam en de stad Saigon. De dertigste april was dat dus gebeurd, en vanaf de eerste mei waren de Zuidvietnamezen in de praktijk tweederangsburgers geworden. De zuivering van de legertop beperkte zich niet tot de top, en ook niet tot het leger. De oude administratie werd aangepakt, en in het vrijgevochten Saigon met z’n waterhoofd van de plattelandsvlucht, en z’n vele uit de oorlog gegroeide misstanden van prostitutie, drugs en racketing, werd een regime opgelegd dat alleen in het preutse, puriteinse Noorden voor normaal kon doorgaan. De Zuidvietnamezen ondergingen het als een kollektieve straf. Gekoppeld aan het feit dat duizenden kaders, intellektuelen, militairen, om onduidelijke redenen voor niet nader genoemde tijd naar onomschreven “heropvoedingskampen” verdwenen, én het feit dat hautaine noorderlingen hun zuidelijke landgenoten zoniet als verraders, dan toch als politiek onbetrouwbaar beschouwden, was dit genoeg om de oude antipatieën aan te wakkeren en de kloof tussen Noord en Zuid, die misschien per ongeluk geformalizeerd was in de zeventiende parallel, te bestendigen en te fixeren.

ONKUNDE.

Was alles nog niet verloren, het land was uitgeput en geïsoleerd, en het werd aan een draadje rechtgehouden door de ekonomische en andere hulp van Moskou. Toen kwam de Cambodjaanse affaire de geringe overgebleven hoop de bodem inslaan. De Cambodjaanse affaire was een vermomde Chinese affaire. De “Rode Khmers” van de toen nog onbekende Pol Pot hadden bijna gelijktijdig met de Vietnamese kommunisten de macht gegrepen in de Cambodjaanse hoofdstad Phnom Penh, en hadden daar een schrikbewind ingesteld dat eerst later goed bekend zou worden. De Rode Khmers, gesteund door Peking, begonnen in de jaren 1977-’78 grenskonflikten te creëren met Vietnam. Vietnam had een traditioneel moeilijke, half vijandige relatie met China, dat begon te stoken in de Chinese handelsgemeenschap in Cholon, de Chinese wijk in Saigon. Chinese eisen tegen Vietnamese onverzettelijkheid en een escalatie van maatregelen, en het epos van de bootvluchtelingen was gestart, aanvankelijk, in 1978, dus in hoofdzaak Chinezen. In al dan niet gammele vaartuigen gingen die te water, werden vaak de prooi van stormen, of van de piraten van de Golf van Siam, werden gefilmd door de internationale en allicht Amerikaanse pers terwijl Chinese schepen alom voorbijkoersten zonder vaart te minderen.

Dit, de dreigende grensincidenten uit Cambodja, de angst voor een opstand in het Zuiden, bracht de Vietnamezen ertoe, eind 1978, Cambodja binnen te vallen. Begin 1979 veroverden ze Phnom Penh, de groep van Pol Pot vluchtte naar China. In februari 1979 greep de Chinese Volksrepubliek dit aan gesteund door een internationale opinie die, nog niet doordrongen van het Cambodjaanse horror-verhaal, luidkeels de Vietnamese “blitzkrieg” (de term was van het Cambodjaanse staatshoofd Norodom Sihanouk) veroordeelde om “Vietnam een lesje te leren”, en het noorden van Vietnam militair binnen te vallen. Het had een nieuwe “hete” oorlog kunnen worden, maar het Chinese leger bleek de Vietnamezen eigenlijk niet aan te kunnen. En wat oorspronkelijk waarschijnlijk bedoeld was als een “cadeau” van de Chinese leider Deng Xiaoping aan zijn legerleiding, werd een militaire puinhoop. Waarna Hanoi, omringd door vijanden, Cambodja bleef bezet houden (een dure bezetting, bestookt door de internationaal gesteunde guerrilla van de Rode Khmers), en Vietnam kon wegzinken in een grijze vergetelheid van armoede, bureaukratie en, bij een gestaag in volume afnamende Sovjet-hulp, kronische ondervoeding. Na de Chinezen, gingen nu ook veel Vietnamezen (en ook Vietnamezen uit het Noorden) de zee op als boat people.

Het regime was nooit heel populair geweest. “De partijleiding kan niets anders dan oorlog voeren, waar zou ze een ekonomie hebben leren beheren ? ” was de soort retorische vraag die in Vietnam de ronde deed. Maar naarmate het regime tegen nog meer armoede, dit keer niet veroorzaakt door de oorlog, maar door eigen onkunde, ontevredenheid en dissidentie moest optornen, ging het zich steeds diktatorialer en “onsympatieker” gedragen, zodat er van de oorspronkelijke goodwill bij de westerse jeugd na verloop van tijd ook niet veel meer overschoot. Het isolement leek hiermee volledig te zijn, de Berlijnse muur kon vallen.

PERESTROIKA.

En hij moest natuurlijk ook vallen. Vietnamese gastarbeiders in de DDR waren mee van de eerste niets te verliezen hebbende jongeren die, eens de eerste golf erover en feestelijk ingehaald, in de schaduw van het gebeuren en met wat pakjes sigaretten en een fles cognac in hun zak, van de DDR-kant over de Muur wipten met de bedoeling nooit terug te komen.

Vietnam had de gewoonte aangenomen een deel van z’n schulden aan de “socialistische broederlanden” te betalen in de vorm van gastarbeid. Duizenden Vietnamezen waren zo naar de Oostblok-staten versast (met een afgetekende voorliefde voor de meest stalinistische : Tsjechoslowakije, de DDR), aanvankelijk voor een opleiding, nadien om, eens opgeleid, met goedkope arbeid voor die opleiding te betalen. Zij ondervonden in de Oostlanden ongeveer evenveel liefhebbende solidariteit als de Arabische en Turkse gastarbeiders bij ons ondervinden.

Door de machtsovername van Mikhaïl Gorbatsjov in Moskou en zijn programma van glasnost en perestroika, de afbraak van het partijmonopolie en de daarop volgende instorting van het Sovjet-rijk, waren de Vietnamezen natuurlijk dubbel in de verdrukking geraakt. Enerzijds zaten zij, met al hun puritanisme en hun stalinistische ortodoxie, gevangen tussen de Chinese markt-hervormingen van Deng Xiaoping en zijn “vier modernizeringen” (waar de demokratie, zijnde de vijfde modernizering, niet bij was), en de Sovjetse markt- en politieke hervormingen van Gorbatsjov (waarvan de resultaten op zich lieten wachten). Anderzijds was de Sovjetunie (en later Rusland) niet meer geneigd om, bij groeiende nationale armoede, de massieve ekonomische hulp waarvan Vietnam al jaren leefde, nog langer vol te houden. Het moet omstreeks die tijd geweest zijn dat Hanoi besloot de “gekollektivizeerde” landbouw los te laten, en de boeren wat meer te laten zaaien waar ze zin in hadden. De resultaten waren spectaculair : van een land dat sinds jaren massief rijst en (als het niet anders kon) graan moest invoeren om de endemische ondervoeding binnen de perken te houden, werd Vietnam in twee, drie jaar een rijstexporterend land.

Met de terugtrekking, in de late jaren tachtig, van hun troepen uit Cambodja, hadden de Vietnamezen zich in de Zuidoostaziatische regio weer aanspreekbaar gemaakt, en konden er handelsbetrekkingen aangeknoopt worden. Met het wegvallen, in Moskou en in Peking, van de jaloerse ideologie, kon het taboe stilaan doorbroken worden dat lag op privé-ondernemingen en -handeltjes (die het grootste deel van de tijd wel voortbestaan hadden, zij het in de marge, als straatventers, fietsenherstellers, soepverkoopsters en, later, als regelrechte winkels en restaurants), en zelfs op privatizeringen. Met Hongkong konden gesprekken aangeknoopt worden over het terug opnemen, zonder politieke, ekonomische of andere represailles, van duizenden bootvluchtelingen die daar gestrand waren en in kampen overleefden. En vanuit de VS gingen er missies op stap om onderzoek te doen over die zogenoemde vermiste Amerikaanse soldaten, de MIA’s.

BONDGENOOT.

Langzaam leek het land, een beetje achter de andere zogenaamd kommunistische staten aanhinkend, uit zijn letargie te komen. Terwijl op partijkongres na partijkongres de politieke opening en steeds noodzakelijker hervorming naar de toekomst verschoven en uitgesteld werd, kwam er op andere vlakken beweging. Zoals China heeft Vietnam een grote “overzeese bevolking”, verspreid over heel de geïndustrializeerde wereld, maar vooral aan de westkust van de Verenigde Staten. Zo gauw de voorwaarden daarnaar waren, viel die gemeenschap vaak welvarend gemakkelijk te mobilizeren om geld en moeite te investeren in het moederland. Kwam de ontwikkeling traag op gang onder andere door de langgerektheid van het land, en het gebrek aan kommunikatie tussen Noord en Zuid, Hanoi en Saigon (dat een tijd Ho Chi Minh-stad genoemd werd, maar nu weer gewoon Saigon) , eens gelanceerd, zou ze nog moeilijk tegen te houden zijn.

Het valt moeilijk na te gaan op welk moment precies de andere landen van de regio (de Asean-landen, Hongkong, Taiwan, Zuid-Korea, Australië, Japan) hun houding tegenover Hanoi zijn gaan wijzigen van gewone vijandigheid in een soort neutraliteit en grommelend respekt. Hebben de Verenigde Staten het voorbeeld gegeven ? Of is het de aanhoudende groeivoet van dertien, veertien procent per jaar in China geweest, en de gestaag groeiende Chinese zelfverzekerdheid die de aandacht van de buurlanden heeft getrokken ? Afgezien van de Sovjetunie en Japan is Vietnam het enige land in de regio dat bevolkt en sterk en koherent genoeg is om tegen Peking een grote mond te kunnen opzetten, en dat een diplomatie heeft die ontwikkeld genoeg is om met die van Peking in onderhandeling te kunnen gaan zonder van tevoren verloren te zijn. Als Vietnam dan zou “normalizeren”, in het kader van de in ontbinding verkerende “blokken”, zou het dan, in de regio, geen welkome bondgenoot kunnen zijn ?

Want China heeft z’n militaire budget verdubbeld, de afgelopen jaren, en is zijn marine aan het uitbreiden. Het stuurt af en toe wat bootjes naar verlaten en bijna vergeten eilandjes waar ook anderen aanspraak op maken, en laat die bezetten. En iedereen heeft in het oog, al zal men Londen óók wel een koekje van eigen deeg gunnen, wat Peking met de Britten doet in de kwestie Hongkong : afsnauwen, dreigen, akkoorden verbreken, chantage plegen. China is de komende grootmacht daar in het oosten. Japan zit in ekonomische moeilijkheden. Er is geen enkele reden meer om kwaad te blijven op Hanoi.

Dat voorspelden de oude heren in Hanoi pakweg vijftien jaar geleden natuurlijk óók al. Alleen was er toen niets dat erop wees dat ze het ook zelf een beetje waar gingen maken zij, of hun opvolgers. Met een al een jaar of twee aangehouden groeivoet van acht tot negen procent en een stilaan onder kontrole komende inflatie lijkt Vietnam, nog altijd met zijn 72,3 miljoen inwoners een der armste landen ter wereld, zich klaar te maken om mee in de groep van Oostaziatische “kleine draken” te springen. Om dat konkreet waar te maken, bleef er tot begin dit jaar één hinderpaal van de eerste orde in de weg staan : het embargo van de Amerikanen dat ondanks alle onderhandelingen van kracht bleef.

De laatste resten van dat obstakel zijn in principe weggevallen toen de VS en Vietnam op 28 januari 1995 een dokument ondertekenden, in Hanoi, waarin de laatste, vooral ekonomische, twistpunten geregeld werden die nog van de oorlog overbleven. Zo konden beide landen kantoren openen in elkaars hoofdstad, kon de zaak van de MIA’s verder uitgespit worden, kon de “normalizering” van de relaties ook Amerikaanse bedrijven toelaten in de konkurrentieslag om de Vietnamese markt na opheffing van het embargo (in februari 1994), en konden stappen gezet worden die Vietnam eerstdaags de “most favored nation”-status zouden moeten verlenen.

RIJK WORDEN.

Daarmee zou de cirkel rond moeten zijn, ook voor het ongelukkige Vietnam. Het is erin geslaagd zijn bootvluchtelingen terug te nemen, misschien kan het ook wel zijn terugkerende kapitalisten verteren. Saigon zag ook vijftien jaar geleden al blauw van de rook van zijn knetterende bromfietsen dat leger heeft nu ook Hanoi ingenomen. In het Zuiden is de markt, het privé-ondernemen, en het cynisme van het jonge kapitalisme de geschiedenis aan het begraven (disco’s en bars, drugs, spelen en prostitutie zijn terug, en dit keer zullen de Noordvietnamezen dat niet meer komen afschaffen), terwijl in het Noorden komitees opgericht worden voor de bescherming van de oude, koloniale gebouwen in Hanoi.

In Hanoi, waar de partijkongressen nog wel een tijd gewichtig zullen doen over een steeds weer uitgestelde politieke opening waarop intussen hoe langer hoe minder Vietnamezen zitten te wachten. Waar Oompje Ho dat was Ho Chi Minh gezegd zou hebben dat rijk worden de belangrijkste opdracht van het heldhaftige Vietnamese volk was. Waar ze in hun eerste cynische grap niet gestikt zijn. Waar ze nu ook al schrijvers hebben die in hun boeken het laatste taboe aanpakken : de heldhaftige oorlog die zo lang geduurd heeft. En die zelfs tot in het Nederlands vertaald werden : Bao Ninh met “Het verdriet van Vietnam”, en Duong Thu Huong met “Blind Paradijs” en “Roman zonder titel” het merkwaardige zijnde dan niet dat die boeken heftig en goed gemaakt zijn maar, heel iets anders, dat hun schrijvers niet in de gevangenis zitten.

Vietnam ging winnen, studenten riepen het vroeger in optochten, en zo was het ook. Zuid-Vietnam heeft gewonnen, en Noord-Vietnam heeft zich, na twintig jaar pretenties hooghouden, gewonnen gegeven. De vraag die rest, die die schrijvers maar moeten stellen als het pas geeft : waarom dan eigenlijk die hele oorlog gevoerd moest worden ? Nu hij voorbij is, mag dat misschien.

Sus van Elzen

Familiefoto in Saigon, twintig jaar na de feiten.

Met de opheffing van het embargo was de oorlog écht gedaan.

Slachtoffers : een langdurige erfenis.

Bootvluchtelingen in Hongkong : gevlucht, en later teruggevoerd.

Rijst is het begin van de overwinning geweest.

De cirkel rond in Saigon : hoe het Noorden de oorlog verloor.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content