“Borgerhout weet niet welke knappe dingen hier gebeuren.” Scheidsrechter Frans Van den Wijngaert over zijn concentratieschool.

In de gang, aan het schoolsecretariaat staat Hasan, een jongen van vijftien. Hij kijkt beteuterd maar ook onverschillig. Een puber als hij, mag niets om straf geven. Hasan is drie dagen geschorst. Hij mikte een houtblokje succesvol op zijn leraar. De leerling moet straf schrijven in het lokaaltje bij de directeur en wacht op zijn opdracht. Niemand schenkt overdreven veel aandacht aan de jongen. Tussendoor mag hij het konijn naar de klas van de jongste leerlingen brengen. De paasvakantie is voorbij.

Vanuit de gang ziet Hasan de twee vrouwen in het secretariaat bezig. Tijdens de speeltijd van de voormiddag verkopen ze drank, chips en wafels. Veel drank en veel zoute en zoete koeken, alles tegen tien en twaalf frank. Nogal wat leerlingen nemen hier hun ontbijt. De winkel van het secretariaat is die dag al voor de tweede keer open in drie uur tijd. ’s Morgens kochten al veertig van de honderd leerlingen een nieuwe balpen in het secretariaat. Na de middag moeten nog eens twintig leerlingen een nieuwe bic aanschaffen – de jongeren wisselden van jas of ze vergaten, verloren of verkochten hun schrijfgerief.

Een balpen is het enige dat de leerlingen van deze school bij zich moeten hebben. Het is niet veel, maar zonder komen ze de klas niet in. Jaarlijks verkoopt de school 1600 balpennen, tegen tien frank het stuk. Wie geen geld op zak heeft, krijgt een beperkte vorm van krediet. Maar er zijn grenzen, zo ondervindt ook Mohammed.

Hij wordt al op de eerste schooldag van het nieuwe trimester naar huis gestuurd. Ondanks herhaaldelijk aandringen, heeft hij weer geen geld bij zich om zijn schuld van 85 frank in te lossen. Met dat geld kocht Mohammed balpennen en huurde hij een zwembroek en een handdoek. ’s Anderendaags staat de jongen er, met het geld in de hand. Maar hij moet wel even uitleggen waarom hij de vorige dag vrij nam. Nog eens twee dagen later belt de moeder van Mohammed. Ze krijgt te horen dat alle leerlingen zonder uitzondering mee gaan zwemmen en dat er niet eindeloos kan worden gepoeft.

Hasan en Mohammed kunnen weer zorgeloos voorbij het secretariaat en het lokaaltje van de directeur lopen. Aan de andere kant van de schoolpoort ligt het Montgomeryplein, hartje Borgerhout.

WEER EEN VOLWAARDIGE SCHOOL

Twaalf jaar geleden wisten de leraars van de Antwerpse beroepsschool dat het zo niet verder kon. De school voor nijverheidstechnieken in Borgerhout stond er slecht voor. Als het verder bergaf ging, zou dat de leraars hun baan kosten. De toenmalige directrice hield het voor bekeken en stapte uit het onderwijs.

De nieuwe directeur was vooral bekend van het voetbal: Frans Van den Wijngaert, topscheidsrechter, en tot dan leraar metaal. Samen met zijn collega’s tekende hij de nieuwe krijtlijnen voor de school. Er kwam weinig praat van sociologen of maatschappelijk werkers aan te pas. Het schoolteam putte uit de eigen, rijke ervaring. Vandaag werkt Van den Wijngaert vijfentwintig jaar in Borgerhout.

“Tien, twaalf jaar geleden heerste hier chaos. Er werd niet gevochten en de vrouwelijke leerkrachten werden niet aangerand. Neen, er was geen structuur. Het was tijd om weer wat orde en tucht terug te brengen”, zegt de directeur. “Leraars en leerlingen wisten niet waaraan zich te houden. Veel lessen hadden vooral een hoge amusementswaarde. De beste migranten gingen weg omdat ze zich onveilig voelden of omdat ze te weinig kennis opdeden. Met alle leerkrachten engageerden we ons om weer een volwaardige beroepsschool te worden.”

Zijn collega Jos Peters werkt al tweeentwintig jaar in deze school. “Dit was een school van zwaardere jongens, ook toen ze blank was. Gasten die al vele watertjes hadden doorzwommen, zaten in dezelfde klas als jongere, meer gemotiveerde maar niet altijd even begaafde jongens”, zegt Peters. “Door een fout personeelsbeleid geraakte de sfeer in het lerarenkorps volledig verrot. Ondersteund door het pedagogisch centrum van het stadsonderwijs hebben we de boel rechtgetrokken. We kozen voor een strenge maar rechtvaardige aanpak. Dat werkt in deze kleine school, met deze leerlingen en met deze leerkrachten.”

ZEG MIJ NA: HAMER

Beroepsonderwijs vergt veel van de leerkrachten; een beroepsschool als deze in Borgerhout, nog meer. Nu is negentig procent van de leerlingen allochtoon. Omdat het een buurtschool is, is de meerderheid Marokkaans. In het kader van de gezinshereniging kwamen tien, vijftien jaar geleden veel adolescenten rechtstreeks uit Marokko op de schoolbanken in Borgerhout terecht. Omdat pubers die niet kunnen lezen of schrijven bezwaarlijk in een eerste leerjaar terechtkunnen, mogen ze in dat geval naar het beroepsonderwijs. Wie twaalf is, mag naar de aanpassingsklas. Wie zestien is, naar het derde jaar.

“Migranten van zestien, zeventien, achttien jaar die nooit naar school waren geweest en die geen woord Nederlands verstonden, zaten in dezelfde klas als de Antwerpse veertienjarige die elk jaar geslaagd was. Gelukkig hebben we toen een klas van tien zeventienjarigen kunnen maken”, vertelt Van den Wijngaert. Maar gemakkelijk werd het nooit.

“Ga er maar aanstaan, als de helft van uw klas de taal niet begrijpt. Begin uw les maar met neem allemaal uw cursus of neem allemaal uw materiaal. Dan volgde er een geroezemoes van jewelste – in het Arabisch of het dialect van de Berbers. Een aantal leerlingen nam zijn papieren. Een ander deel had ze niet bij zich. Nog een andere groep sprak in het Arabisch af dat ze niks zouden doen: we zeggen dat we hem niet verstaan. Die leraar stond daar dan van kijk eens wat ik in mijn hand heb en zeg mij na: hamer. In het beste geval herhaalde de klas dan: hamer. Nadien mochten de leerlingen het woord schrijven. Neen, dat was voor niemand goed. Die leerkracht geraakte gefrustreerd en dacht: maar mensen, ik ben geen regent geworden om aan zeventienjarigen op het niveau van het eerste leerjaar les te geven. En de zeventienjarige, die misschien al met een meisje had geslapen, voelde zich beledigd omdat hij hamer moest nazeggen. Maar wij, als vakleraren, smeekten die leerkracht algemene vakken (PVA): alsjeblieft, leer hen wat een millimeter is en wat een hamer.”

JA, ER KWAM WAT OPSTAND

De school liet de nieuwkomers een stoomcursus Nederlands volgen en bracht hen de basisbegrippen van het rekenen bij. In overleg met de ouders werden de leerlingen verplicht om woensdagnamiddag twee uur langer in de school te blijven. “Ziet u het al gebeuren?” vraagt Van den Wijngaert. “Een kind dat niet graag naar school gaat en in het beroepsonderwijs al 36 uur op school zit, verplichtten wij om nog twee uur langer te komen.”

Het was niet alles. De school hield de leerlingen dinsdag en donderdag binnen tot het huiswerk af was. Van den Wijngaert was tevreden over het resultaat, maar na drie jaar was er geen geld meer voor de begeleiding. Nu worden de huistaken tijdens de lesuren gemaakt. “We moesten iets doen. Amper tien procent van de huistaken werd afgegeven. De andere negentig procent? Een vlieger in de goot, een vlieger in de riool, een vlieger overal. Gevolg: de leraars wilden geen huistaken meer geven.” Gelukkig verleende Schoolopbouwwerk een tijdlang een extra vergoeding voor de begeleiding van de huistaken. Al bleven er moeilijkheden.

“Het eerste jaar moesten we de schoolpoort barricaderen. Er kwam wat opstand, dat is waar”, herinnert de directeur zich. “Maar de ouders stonden achter ons, ook al omdat ze zelf weer enkele uren minder last hadden. Het was ook geen strafstudie. We volgden het systeem van aan de dokken: af is af. Wie snel klaar was, mocht snel naar huis. Na een jaar was dat ingeburgerd en leerlingen die niet meewilden, trokken naar andere scholen. Maar omdat we goede resultaten konden voorleggen, trokken we ook andere leerlingen aan. Het schoolgemiddelde ligt nu op 64 porcent. Is dat niet prachtig?”

Het directeurslokaal van de beroepsschool is bescheiden. Tegen de muur hangen wimpels van Real Madrid, AC Milan en Juventus, herinneringen aan een internationale carrière als voetbalscheidsrechter. Onder de klok schreeuwt een krantenkop: Ik ben geen racist. Een cartoon schetst de arbiter die kwistig gele en rode kaarten uitdeelt. Net wat Van den Wijngaert wil beperken.

“We geven rap geel, maar niet te pas en te onpas. De regels zijn voor iedereen dezelfde en gedurende de hele wedstrijd. Maar het is niet omdat iemand nog maar diep ademhaalt, dat die een kaart verdient. Dan staan we binnen het kwartier zonder leerlingen en dat is ook niet de bedoeling.” De aanpak is pragmatisch. Ook als het over roken gaat. “Leerlingen rookten vroeger op de speelplaats, om ons uit te dagen. Van: wie durft er hier iets zeggen? We hebben daar wat op gevonden. Een leerling die op de speelplaats uitdagend staat te roken, krijgt een boete van honderd frank. Of dat wettelijk is? Daarover heb ik grote twijfels. En als ouder zou ik er ook niet om lachen als mijn zoon honderd frank zou moeten betalen omdat hij gerookt heeft. Maar geef mij een ander recept, en ik zal het onmiddellijk toepassen”, beweert Van den Wijngaert.

“We maken ons ook niet boos, maar zeggen rustig: mannen, als ge door het rood licht rijdt en de politie ziet het niet, dan hebt ge geluk gehad. Maar rijdt ge door het rood voor de ogen van de politie, dan wordt ge beboet. We hebben de jacht niet geopend. Betrap ik Rachid op roken in het toilet, dan vraag ik: Rachid, hebt ge gerookt. Doorgaans komt er geen antwoord. Rachid, hebt ge gerookt, ja of neen?Ja, meneer. Dan krijgt Rachid geen boete, want hij is eerlijk. Maar wie mij uitdaagt op de speelplaats, die betaalt. Dat mag een grote of een kleine Marokkaan zijn, een Belg of een Joegoslaaf. We doen de ogen voor niemand dicht, ook niet voor de moeilijkste leerling van de school. Mochten ze een andere instelling aanvoelen, dan is het verloren. Dat is zoals met het voetbal. ’s Maandags komen ze dikwijls af: weir een roei koart gegeiven? Dan zeg ik: ja, mannen. En dan geven ze mij gelijk.”

DE MOOISTE VAN DE STAD

Frans Van den Wijngaert praat als een waterval. In zijn kantoor lopen leraars binnen en buiten. Het secretariaat meldt de komst van leerlingen die wat mispeuterd hebben of iets willen vragen. Aan de telefoon wordt overleg gepleegd over de dagelijkse maar niet altijd eenvoudige problemen van een school. Iemand informeert naar de PVC-ramen die hij door de leerlingen liet maken. De directeur zal ze de volgende dag met zijn aanhangwagentje brengen.

“Mijn bureau is een duivenkot. Dat kan ook niet anders. Als er een probleem is in de klas moet ik niet achterover leunen en zeggen: ik zal straks wel eens komen. Neen, dat is, djoef, hoorn ingooien en weg. We moeten kort op de bal spelen.” Van den Wijngaert haalt om de haverklap een klasseermap uit zijn kast. “Ik ben altijd in de school en wil alles weten. Een leerling mag een onvoldoende krijgen, maar dan wil ik wel van de leraar het waarom vernemen. We nemen onze leerlingen serieus. Punten geven we niet met de vogelpik – en zeg niet dat het elders niet gebeurt, hé.”

Van den Wijngaert illustreert zijn stelling met een andere map. “We hebben een uitgewerkt beoordelingssysteem met 3600 punten. Wie dan zakt, moet niet zeggen dat hij geviseerd wordt. Hij heeft zichzelf gebuisd. Maar dat gebeurt bijna niet. Denkt u dat het leuk is als we een leerling voor zijn punten zetten en zeggen kijk nu eens, wat een slecht resultaat, loempe ezel?

In de ateliers voor hout- en metaalbewerking, elektriciteit en in het moderne atelier PVC wordt in kleine groepen gewerkt. In de aanpassingsklas verdiepen de jongsten zich in de Belgische aardrijkskunde. Aan de overzijde volgen de leerlingen een les technisch tekenen, op de gelijkvloerse verdieping wordt islam onderwezen. “Ik heb de mooiste beroepsschool van heel de fusiestad”, zegt Van den Wijngaert trots. De leerlingen werken gemoedelijk voort, luisteren geamuseerd naar de uitleg van hun directeur of gibberen wat als hen een vraag wordt gesteld.

Elke klas heeft zijn eigen opbergsysteem voor de gewone kleren en de werkpakken. Alles zit achter slot. Het gereedschap in de ateliers hangt netjes tegen de muren. “Alle gereedschap is van de school. Als de leerlingen hun eigen materiaal meebrengen, is het probleem van het pikken nog groter. Nu betaalt de hele klas, als iets niet wordt teruggevonden. Dat is de jongste twee jaar welgeteld één keer gebeurd.”

MAGNEETKAART VOOR SPIJBELAARS

Voor alle moeilijkheden zocht en vond de school praktische oplossingen. Petjes gaan af aan de schoolpoort. Vuile leerlingen worden naar huis gestuurd. Open schoenen zijn verboden, maar sportschoeisel kan – veiligheidsschoenen zijn te duur voor de ouders. Een boekentas is niet meer nodig en de leraar houdt de agenda’s in de school. Iedereen gaat zwemmen en wie zijn gerief niet bij zich heeft, betaalt voor het gebruik van huurmaterieel. “Achteraf gaat iedereen onder de douche staan, al was het maar onder één druppel water”, zegt de directeur. Hij verdedigt de no-nonsensemaatregelen van leerkrachten die wisten wat er misliep. Alleen aan het spijbelen en de late inschrijving is niets veranderd.

Omdat de leerlingen weten dat 1 oktober net op tijd is om hun studietoelage niet mis te lopen, dagen ze pas laat weer in de school op. Dikwijls zijn ze bovendien in verscheidene scholen ingeschreven. Dat kost bijna nergens geld – in de nijverheidsschool aan het Montgomeryplein betaalt een leerling 1200 frank. Precies om te vermijden dat iedereen zich zonder meer inschrijft. Daarna is alles gratis. Op 1 september van dit schooljaar kwamen er ’s morgens zeventien leerlingen opdagen. In de namiddag waren er nog vier. Half september waren er geen vijftig leerlingen, eind september tenslotte 98.

“Als we in die weken vragen: den Abdel komt toch, dan kennen we het antwoord. Ja, over drie weken. We kunnen daar niets aan doen”, zucht Van den Wijngaert. “Dus beginnen we op 1 oktober pas echt, samen met de universiteiten. Vandaar dat ik onze school wel eens de universiteit van Casablanca noem.” De directeur vindt dat wie niet op 1 september begint, minder kinderbijslag moet krijgen. “Dan stond iedereen hier op tijd. Ze hebben tevoren toch drie maanden om in te schrijven.” Voor het spijbelen bepleit hij de invoering van magneetkaarten. Wie te veel onwettig afwezig is, voelt dat in zijn portemonnee. Of hij met zijn voorstellen gehoor vindt, is een ander paar mouwen. Maar de meeste andere problemen zijn intussen wel onder controle.

DE LERAAR SPEELT BOEKENTAS

“Het begon bij de ingang”, herinnert de directeur zich. “De jongeren kwamen hier allemaal aan met petjes op het hoofd en kauwgom in de mond. Dat gaf een gevoel van: daar zijn ze. Een mens zou er bang van worden. Daarom hebben we gesteld: iedereen zet zijn petje af in de school. Vergeten ze dat, is het petje een dag van mij.”

Op de speelplaats telefoneert Van den Wyngaert met zijn gsm. Een groepje leerlingen komt met lichte schuldgevoelens uit de toiletten gestoomd. Hier port de directeur een leerling aan een blik op te rapen, daar een zak chips in de vuilniszak te steken. Met de handen op de rug spreekt hij een laatkomer toe, zoals een schooldirecteur dat enkele decennia geleden deed. Vaderlijk streng. In zijn handen zitten twee petjes. Tot vanavond.

“Veel migrantenjongens willen niet met een boekentas rondlopen. Dat wijst er alleen maar op dat ze dom zijn, want ze moeten nog studeren. Gevolg: zo’n leraar stond voor een klas zonder materieel.” De oplossing? “De leraars spelen boekentas”, verklaart Van den Wijngaert. “Elke leraar heeft zijn gerief: tien woordenboeken, tien passers, tien gommen, tien kleurpotloden. Wordt er met een gom of een potlood gegooid, dan betaalt de leerling honderd frank. Als we de reële prijs van het potlood zouden vragen, dan gooien ze morgen met acht potloden. Van hei, menier, hier is er nog ien. Die boete betalen ze, of ze komen niet binnen. Ze hebben geen keuze. Of toch: gooi niet met uw woordenboek en verlies uw potlood niet. Dan is alles hier gratis.”

De schoolagenda brengt de ouders niet langer op de hoogte van doorgaans slecht nieuws. “We zijn ermee gestopt. Een agenda geeft nog alleen weer wat er die dag is gebeurd. Hij blijft in de klas. De leraars mogen moeilijke leerlingen naar mij sturen. Veel vaders begrepen de boodschap in de agenda’s niet. Of de zonen zetten zelf een Arabische handtekening die voor ons moeilijk controleerbaar is. Ik kwam nog bij ouders die beweerden dat hun kind prachtige resultaten behaalde. Die kleine had zijn vader wijsgemaakt dat alles wat rood was, goed was. Dat is verbeterd sinds we een interculturele werker hebben die de school kent en een brug vormt naar de ouders.”

ZIE ZE BEZIG, DIE VUIL…

Over de resultaten en het gestegen peil van de school is de directeur tevreden. Ook een ander doel is bereikt: jonge migranten blijven de derde graad volgen, ook als ze ouder zijn dan achttien en dus niet schoolplichtig meer zijn. Het zesde jaar telt dertien leerlingen, het vijfde jaar zelfs twee klassen van negen man.

Toch vinden veel jongeren moeilijk een job. “Onze leerlingen kunnen schitterend werken in zaken voor winkelinrichting of keukeninstallatie. Ze kunnen zelfstandig PVC-ramen maken en onder beperkte begeleiding ook houten ramen. Ik bracht drie jaar geleden een knappe en werkzame gast binnen bij Gevaert. Die mocht mijn zoon zijn, maar er volgde geen tweede bij Gevaert. Twee jaar geleden vroeg een jurylid twee man voor zijn bedrijf in PVC. Over de magazijnier zijn ze tot vandaag zeer tevreden. De tweede is na twee dagen weggestuurd, omdat zijn collega’s niet met hem op verplaatsing wilden gaan. Vraag maar eens aan onze bevolking of ze een migrant als keukeninstallateur wil. Ze willen onze jongens wel om te poetsen of af te wassen in een restaurant. Hoedje af, dat onze leerlingen dat doen terwijl ze nog leren. Maar het is toch typisch dat ze daar welkom zijn, en niet om hun stiel uit te oefenen? Gelukkig werken er nog veel bij General Motors, maar er zijn hier gasten die meer kunnen, met alle respect.”

Toch is de directeur tevreden. “Stagiaires schrikken zich rot als ik vertel dat bij ons de leraar boekentas speelt. Watte? Allé, meneer! Ik denk dat onze migranten zich goed voelen omdat we lijnen trokken. We moeten niet de hele tijd zitten schipperen en als een slang liggen kronkelen. Ik heb er geen moeite mee om een vader te bellen en hem te zeggen dat zijn zoon drie dagen geschorst is. Die papa maakt dan van zijn oren, maar ik zeg hem: meneer, ik heb u al eens gebeld, nu is het genoeg met uw zoon. Aan de andere kant heb ik er even weinig moeite mee om een vader te bellen met de boodschap: goed nieuws, uw zoon is al drie weken fantastisch bezig. Dan hoor ik die man denken: dat is prachtig, dat u daarvoor belt. Hij aanvaardt dan ook mijn negatieve kritiek. Alleen naar die mensen gaan met slecht nieuws, dat kan iedereen.”

En: “We kunnen streng zijn voor onze leerlingen, als we streng zijn voor onszelf. Vroeger durfden we met onze leerlingen amper buiten komen. Nu is onze jaarlijkse sportdag heilig. We krijgen felicitaties van de Bloso-centra waar we kwamen. We vormen weer één geheel, geven veel minder gele kaarten en de leerkrachten voelen zich goed in hun vel. De leerlingen noemen de school tegenwoordig wel Alcatraz, de gevangenis op het eiland. Dat komt omdat we zeggen: dit zijn de regels. Maar ik ben ervan overtuigd dat ze tevreden zijn. Dat betekent niet dat onze aandacht mag verslappen. Het is ook niet van op het Montgomeryplein loopt er niks mis. Dat is kwatsch. Maar andersom weten de mensen van Borgerhout niet welke knappe dingen hier, binnen onze schoolmuren, gebeuren. Die roepen, alleen van: zie ze daar weer eens bezig, die vuil…

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content